Pech of geluk?

Stop. Onverwacht en dwingend sprong een rood lampje op het dashboard van mijn auto aan, begeleid met een serie piepjes om mijn aandacht te trekken. In een eveneens rood vierkantje stond de alarmerende tekst: risico op motorschade. Daarnaast brandden twee oranje lampjes; één met de afbeelding van een motor en één met die van een sleutel. Ik was net de snelweg bij Bussum opgedraaid en had me via de invoegstrook tussen het drukke verkeer op de A1 gewurmd. Snel scande ik de situatie om te zien waar ik het beste kon stoppen, deed de alarmlichten aan en zag dat er gelukkig rechts naast de spitsstrook een kleine strook asfalt was waar ik de auto kon neerzetten zonder de weg te blokkeren.
Ik parkeerde de auto, klom via de bijrijderskant nar buiten, griste nog snel mijn tas en telefoon mee en klauterde over de smerige vangrail. Het was een onstuimige dag en het regende pijpenstelen. Daar stond ik dan.

Ik belde eerst mijn eigen garage. Die vroeg me of ik via WhatsApp een live verbinding kon maken zodat ze de lampjes op het dashboard konden zien. Ik klauterde weer over de vangrail, dook snel de auto in en probeerde zittend op mijn knieën op de passagiersstoel de telefoon in een positie te houden waarmee het dashboard zichtbaar werd voor de monteur in de garage. Deze zag echter niets. Toen ik even opkeek, zag ik een vrachtwagen vlak langs mee heen scheren en realiseerde me dat ik hier razendsnel weg moest wezen, in mijn hoofd verscheen het beeld van een aan gort gereden auto met een verpletterde bestuurder. Ik maakte nog snel een foto en klom weer over de vangrail. De foto appte ik door naar de man van de garage. Die appte terug dat het iets kleins kon zijn maar ook iets heel ernstigs. Tijd voor plan B: de ANWB inschakelen.

Ik stond net met de ANWB-wegenhulp te bellen toen ik zag dat er een grote gele auto achter de mijne was gaan staan. Er stapte een man met een geel waterdicht pak uit die razendsnel pilonnen uitzette. Inmiddels was ik onder een viaduct gaan staan om tegen de regen te schuilen. Nu ik de man zag rende ik hem door het lange natte gras tegemoet. Mijn redder. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg hij. ‘Een rood lampje met stop, en een melding in het rood met risico op motorschade’, antwoordde ik. ‘Het leek me verstandig om te stoppen’, voegde ik eraan toe. ‘Er is een sleepwagen onderweg, u wordt zo afgesleept en naar een veilige plek gebracht, dat is de procedure’, meldde hij me. Ik zag dat er Rijkswaterstaat op de grote, gele auto stond. De man plaatste via zijn waterdichte tablet een rood kruis op het rechter baanvak van de matrixborden, terwijl de snelheid naar zeventig kilometer per uur werd teruggebracht.

Wachtend op de sleepauto onder het viaduct knoopte ik een praatje met hem aan. Ik was gesignaleerd via lussen in het wegdek, die direct aan de meldkamer doorgeven als er een auto langzaam rijdt. ‘Wow’, antwoordde ik onder de indruk. ‘Komt dat nu nog vaak voor? Pech onderweg.’  ‘Iedere dag heb ik tijdens mijn dienst wel tien tot twaalf ongevallen en pech meldingen.’ ‘Wow, wat veel’, ontglipte aan mijn lippen, ‘en dat alleen hier op de A1?’  ‘Yep’, knikte hij.’

Onder het lawaai van het voortrazende verkeer probeerde ik nogmaals de ANWB-wegenhulp te bellen. Ik schreeuwde luidkeels mijn adresgegevens door, omdat de mevrouw aan de andere kant van de lijn me anders niet kon verstaan. Ik werd per direct lid van de wegenwacht, de mevrouw vroeg me verscheidene keren of ik dat echt wilde, want er waren extra kosten aan verbonden, maar ik zag geen andere optie en was vooral dankbaar dat er überhaupt hulp was.  

De sleepwagen kwam aanrijden en een vriendelijke man met oranje pak aan gaf me een hand. ‘Verstandig’, zei hij bemoedigend, toen ik hem van de rode lampjes had verteld. ‘Stap maar snel in, want ik wil hier zo rap mogelijk weg.’ Ik hees mezelf de hoge auto in, het was er heerlijk droog en warm, de grote stoel was zacht bekleed en ik had van grote hoogte een prachtig uitzicht over de weg. Binnen twee minuten stond mijn auto op de sleepwagen en voor ik het in de gaten had reden we weg. Op zoek naar een veilige plek waar de wegenhulp naar mijn auto kon kijken. Ik had geen tijd meer om mijn redder van Rijkswaterstaat gedag te zeggen. Mijn nieuwe helper bevestigde dat er dagelijks vele auto’s met pech langs de weg staan. Ze waren in de regio met dertig sleepauto’s actief om gestrande automobilisten van een onveilige plek weg te slepen.
Hij bracht me naar carpoolplaats Crailoo, parkeerde mijn auto en zwaaide me gedag met de woorden: ‘nou misschien tot ziens. Als de wegenwacht uw auto niet kan repareren dan kom ik u weer ophalen.’ Ik vroeg hem naar de kosten van het wegslepen. Ik had al op een flink bedrag gerekend, maar hij wuifde vriendelijk en zei: ‘Service van de zaak, dit is helemaal gratis voor u. Daarvoor betaalt u nu wegenbelasting.’

Een beetje verbouwereerd zat ik even later in mijn beslagen auto. De wachttijd voor de wegenhulp bedroeg ongeveer negentig minuten, het was een drukke dag, zo had de receptionist me verteld toen ik nogmaals had gebeld om mijn exacte locatie door te geven. Een kwestie van uitzitten. Normaal zou ik de tijd doden met wat nieuws lezen, podcasts luisteren of spelletjes doen, maar ik zag dat de accu van mijn mobiel bijna leeg was en durfde geen risico te nemen. Mijn Smartphone was mijn lifeline naar de buitenwereld. Daarom zat ik gewoon wat voor me uit te staren. Af en toe passeerde er een fietser die zich zwabberend voortploegde door weer en wind. Of een geïrriteerde automobilist die met te hoge snelheid de parkeerplaats rondreed omdat hij geen parkeerplek kon vinden.

Ik had honger en moest plassen. Ik had net bedacht dat ik voor dit laatste de bidon kon gebruiken, toen de telefoon ging. Het was de wegenwacht. Waar stond ik nou precies? Ik veegde de beslagen ruiten schoon en tuurde naar buiten, ik vertelde dat ik naast de oprit van de A1 richting Amsterdam stond en zette de alarmlichten aan. Even later parkeerde een gele auto zijn neus tegen de mijne. Mijn derde helper was gearriveerd. Met een apparaat werd de chip van mijn auto uitgelezen. Er kwamen een aantal foutmeldingen tevoorschijn, waaronder iets met de turbo. De wegenwacht leek niet erg onder de indruk, hij resette de chip en vertelde dat ik waarschijnlijk gewoon naar huis kon rijden. Hij zou me tot Amersfoort begeleiden. Mochten dezelfde lampjes weer gaan brandden dan moest ik gewoon doorrijden, blijven rijden, behalve als er knipperende lampjes kwamen want dat was een noodsignaal en natuurlijk ook als de motor raar ging doen.

‘Bent u er klaar voor, dan gaan we!’. Hij overhandigde me de autosleutels, ik zette de ventilator op standje maximaal en daar gingen we. Na tweehonderd meter sprongen alle vier de lampjes weer aan, maar ze knipperden niet, dus reed ik dapper door. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik de gele auto als een baken van veiligheid achter me aan rijden.
Vanaf Amersfoort was ik op mezelf aangewezen. Het was druk op de weg en ik sloot aan in een eindeloze file van rood opflikkerende achterlichten. Reed de auto nu anders of verbeeldde ik het maar? Nee, hij trok steeds moeizamer op. En het toerental was anders dan ik gewend was. Het ging steeds stroever. Eenmaal op snelheid ging het wel, maar het optrekken ging heel langzaam, alsof de auto geen vermogen had. Ik was echter vastbesloten om door te rijden naar huis. De ruitenwissers raasden over de voorruit. Om mijn aandacht wat af te leiden had ik een podcast op gezet over onderzoek naar ons bewustzijn en bijna dood-ervaringen.

Om iets voor half zes reed ik Doetinchem binnen. Ik had geluk. Bij de garage brandde nog licht. Snel liep ik naar binnen en zocht naar de monteur om mijn verhaal te doen. Ik mailde hem het uitleesrapport van de wegenwacht en overhandigde hem de autosleutels. Terwijl ik met hem stond te kletsen over de toekomst van autorijden en de veranderingen van het vak automonteur, kwam Frans – mijn persoonlijke held – mij met ons busje ophalen.

Thuis ontdeed ik mij van mijn natte schoenen en sokken, trok warme, pluizige sokken over mijn bleke, rimpelige voeten, dronk een flink glas havermelk en schrokte twee boterhammen met chocopasta naar binnen, terwijl ik met mijn rug tegen de verwarming aan ging staan. Toen pas voelde ik me weer een beetje mens worden.  

Peinzend vroeg ik me af of ik vandaag nu pech of geluk had gehad. Natuurlijk had ik autopech gehad, maar ik had ook heel veel geluk gehad. Ik was gelukkig niet aangereden, het regende maar er was een viaduct waar ik kon schuilen, ik was veel geld kwijt aan lidmaatschap van de wegenwacht maar ik ben in de gelukkige situatie dat ik dat gewoon kan betalen. En natuurlijk was er heel veel hulp geweest. Ik prijs me dankbaar en gelukkig dat ik in een land als Nederland mag wonen, waar soms dingen misgaan, maar waar vooral ook heel veel goed geregeld is. Ik was geholpen door drie professionele, vriendelijke mannen, ik had veel geleerd over hoe Rijkswaterstaat de veiligheid van de wegen organiseert en ik was weer veilig thuis. Ik had absoluut geluk gehad vandaag.

Er gaat niets boven Groningen

Op een herfstige donderdag reed ik naar het noorden des lands. Overal op de route stonden lange files wegens wegwerkzaamheden en aanrijdingen, dus stuurde de navigatie me via oneindig durende kruip-door-sluip-door wegen in de hoop de verkeersopstoppingen te vermijden. Dat lukte aardig. Al had ik na een uur rijden geen flauw idee meer van richting, de plaatsen die ik passeerde lieten geen belletje van herkenning rinkelen in mijn hoofd. Toch kwam ik na ruim twee uur rijden vrij onverwachts aan in de hoofdstad van het noorden.
Ik ging op bezoek bij mijn nichtje die sinds twee jaar in Groningen studeert. Ze woont in een rijtjeshuis dat ze deelt met drie andere meiden. Nadat ik had aangebeld liep ik achter haar aan de steile trap op om haar kamer te bewonderen. De kleine gezellig en uiterst efficiënt ingerichte kamer bracht me terug naar mijn eigen studententijd. Een leuke tijd waarin ik vriendschappen voor het leven sloot, maar dat wist ik toen natuurlijk nog niet.
Nadat we in de keuken thee hadden gezet, ploften we neer op de bank in de woonkamer. Ons gesprek ging direct de diepte in; we hadden het over het menselijk immuunsysteem, over kanker en doodgaan, verlies en rouw, stress en burn-out, hoog sensitiviteit en psychologie en over wat ik wilde zien van Groningen. Ik vertelde knipogend dat het Groninger museum me wel leuk leek, maar dat ik me graag liet rondleiden door een kenner van de stad. Mijn nichtje antwoordde dat ze haar best zou doen. Ze had een fiets voor me geregeld, zodat we per fiets naar het centrum konden. Zorgvuldig loodste ze me door de stad. Eerst fietsten we tussen tientallen studenten door over de campus waar ik bewonderend rondkeek naar de artistieke gebouwen. Ze liet me een groen gebouw met schuin grasdak zien; het gebouw waar ze regelmatig colleges van haar studierichting volgt. Voor de praktijklessen maakt ze gebruik van het laboratorium van het UMCG, het Universitaire ziekenhuis in Groningen.
Ik viel ondertussen zowat van mijn graatje. Het was inmiddels rond een uur of één en na het ontbijt van half acht had ik niets meer gegeten. Slapjes trapte ik achter mijn nichtje aan die me waarschuwde voor de drukte in het centrum; bomvol fietsers zoals in elke studentenstad. De cafeetjes aan de Grote Markt waar we zouden gaan lunchen waren bijna allemaal stampvol. Op de eerste etage van een lunchroom kregen we tussen de mensenmassa een tafeltje aangewezen. Met z’n tweetjes vormden we een kleine bubbel waarin we ons afschermden van het geroezemoes en de geuren om ons heen. Ik roerde twee zakjes suiker door mijn thee waarmee ik hoopte dat de zwarte vlekjes die voor mijn ogen dansten zouden verdwijnen, want het eten zou nog wel eens een tijd op zich kunnen laten wachten. We hadden weer een interessant en enerverend gesprek. In de ambities en gedrevenheid van mijn nichtje herken ik iets van mezelf; van toen ik zelf student was. Streng, gedisciplineerd en veeleisend voor mezelf, zoekend naar balans tussen ambitie en plezier maken.
Via de Grote Markt wandelden we naar het Forum, een gebouw dat hoog boven alles uittorent, een plaats waar studenten kunnen chillen en studeren, met een bioscoop, een bibliotheek en een ontdekkingslaboratorium voor kinderen. De acht verdiepingen zijn met zwevende en steile roltrappen met elkaar en met een open ruimte verbonden. Ik voelde een weeïg gevoel in mijn maag toen ik de diepte inkeek die onder me door leek te rollen toen ik op één van die zwevende roltrappen stond. We gingen helemaal door naar het dak waar je op kunt lopen en dat met een plastic rand is afgeschermd en een prachtig panorama biedt over de stad Groningen. We stonden pal naast de Martinitoren, in de verte de weilanden en het vlakke Groninger land.
Ik wilde nog graag het Groninger museum zien. Lang geleden was ik hier met studievrienden naar toe geweest. Ik herinnerde me nog dat het een bijzonder en kleurrijk bouwwerk was dat in het water lag. Maar ik wist niet meer dat het zo dicht bij het centraal station ligt. Om de regen te ontwijken liepen we het museum binnen, mijn nichtje heeft als student van de stad gratis entree. Ik herkende vaag nog de wenteltrap van bonte mozaïek die centraal in de hal staat. Er was een tentoonstelling over kleur die de moeite waard was en verder vond ik vooral de architectuur van het gebouw interessant.
Tussen de buien door wandelden we via leuke winkelstraatjes terug naar de Grote Markt waar we in dezelfde lunchroom als vanmiddag gingen zitten. We zaten nu voor de grote ruit op de eerste verdieping en keken uit over de stad, terwijl we allebei peuzelden aan een maaltijdsalade. In de schemer fietsten we als echte studenten zonder licht op de fiets terug naar het studentenhuis waar mijn nichtje snel haar spullen bij elkaar pakte voordat we samen terug reden naar het oosten des lands.
Ik vond het enerverend en inspirerend om weer eens op een campus rond te fietsen tussen jonge studenten van allerlei nationaliteiten, om weer eens lekker door een stad te dwalen en een museum te bezoeken in goed gezelschap. Tevreden nestelde ik me bij thuiskomst op de bank bij Frans om verslag uit te brengen. Leuk om dat mijn nichtje me een inkijkje heeft gegeven in haar leefwereld.

Eerbetoon op de fiets

Hij hield van fietsen. Was samen met zijn vrouw de halve wereld over gefietst. Ze hadden prachtige tochten gemaakt in verre landen en dichtbij huis. Er was weer een fonkeling in zijn ogen verschenen toen hij in de laatste weken van zijn leven een driewieler had kunnen leasen. Fietsen maakte hem blij. Daarom vond ik het niet verwonderlijk dat zijn laatste rit – de tocht naar het crematorium – per fiets zou zijn.
Toen ik bij zijn huis in Almere aankwam stond er al een stoet van familie en vrienden; allemaal met een fiets in de hand. Zijn witte kist versierd met tekeningen, handgeschreven teksten en veldboeketten rustte op een bakfiets. Langzaam en plechtig zette de stoet zich in beweging onder de klanken van zijn geliefde muziek. Hij bleek zelf hobo te hebben gespeeld, maar dat leerde ik pas tijdens de herinneringsbijeenkomst over zijn leven. Ik had hem niet heel goed gekend, maar de paar keer dat we elkaar hadden ontmoet hadden indruk gemaakt. Dat had ik hem nog geschreven op een kaartje dat ik hem vlak voor zijn overlijden had gestuurd.
De fietstocht naar het crematorium volgde exact dezelfde route als vier maanden tevoren, toen zijn geliefde vrouw was overleden. Op de vraag wat haar wensen waren ten aanzien van haar crematie, begrijp ik dat ze spontaan had geroepen: ‘doe maar een ‘drop-off’, het liefst wil ik per fiets naar het crematorium worden gebracht en daar worden gedropt. En dan een bijeenkomst om mijn leven te vieren ergens anders, in een gezellige, warme ruimte’. De nabestaanden hadden er alles aan gedaan om haar wensen zo goed mogelijk te realiseren. De fietstocht met de drop-off bij het crematorium en een herinneringsbijeenkomst daarna in een intieme, warme omgeving was hem zo goed bevallen dat hij voor hetzelfde concept had gekozen. Precies vier maanden later fietsten we de kist met zijn lichaam in een stoet van familie en vrienden naar zijn eindbestemming.
De bakfiets reed voorop, daarachter volgden in tweetallen de fietsers. Elke fiets was versierd met bloemen. Langzaam maar gestaag vorderde de tocht. Aangekomen bij het eindpunt parkeerde iedereen zijn fiets en verzamelde zich om de kist voor een kort afscheidswoord en een moment van stilte, waarin ieder op zijn eigen manier het leven van de overledene de revue liet passeren, denkend aan de momenten die ze samen hadden beleefd. Het verdriet van de naaste familie was intens en goed voelbaar.
De herinneringsbijeenkomst twee dagen later was troostrijk en een mooi eerbetoon aan zijn leven. Ik leerde nieuwe kanten van hem kennen en vond het fijn om te weten dat hij een goed en liefdevol leven heeft gehad.

De dag van de stille fietstocht breidde ik uit met een ereronde: als eerbetoon aan hem fietste ik een rondje langs de Oostvaardersplassen. Een prachtig natuurgebied met wuivend riet, woeste runderen, damherten en vele watervogels. Op een stil plekje keek ik naar het water. En daar zag ik een bever. De bever zwom op zijn rug, dook onder water en kwam in een dartelende sprong weer boven het water uit. Op dat moment maakte mijn hart een sprongetje van blijdschap. Ik voelde zoveel vreugde bij de bever. Het was een moment dat me raakte.
’s Avonds deelde ik mijn belevenissen met een vriend. Refererend aan de fabeltjeskrant, dat oude kinderprogramma uit onze jeugd, vroeg hij: ‘was het Ed of Willem’.  ‘Ed natuurlijk’, antwoordde ik hem glimlachend.
 

Zussenuitstapje

Alphen aan de Rijn – camping Duinhorst Wassenaar

Op een zondagochtend eind augustus kwam mijn zus Brigit met de auto naar Doetinchem. Terwijl mijn zus en ik mijn trekkingbike op de fietsendrager bevestigden, sjouwde haar zoon mijn zes fietstassen die al buiten bij de voordeur klaarstonden naar de auto om ze op de achterbank te leggen. Wat een enorme bult bagage voor een uitje van drie dagen en dan was ik voor mijn gevoel nog sober geweest met spullen meenemen.
We brachten mijn neef naar het paraglidingveld in Zeddam waar hij Frans zou helpen met het terugbrengen van de lierlijnen. Wij reden samen kwebbelend naar Alphen aan de Rijn voor een driedaagse fietstocht: de LF route langs kust en buitenplaatsen.
Toen we het parkeerterrein opreden begon het net te regenen uit een donkere wolk die zich precies boven ons had gepositioneerd. Op buienradar zagen we dat het weldra droog zou zijn. We vulden de tijd met verder kletsen over de nieuwe baan van mijn zus. Eenmaal droog, reed mijn zus de auto naar een woonwijk om hem daar te parkeren en bleef ik op het verlaten terrein achter met alle bagage en twee fietsen. Ik knutselde zo goed en zo kwaad als het ging mijn zes tassen op de fiets: twee grote fietstassen achter, mijn twee oudjes aan het voorwiel, een rode zak met tent en slaapzak op de bagagedrager en dan nog een tas aan het stuur. Mijn zus was minder zwaar beladen met twee fietstassen en een plastic zak voor de tent.
Het duurde nog een hele tijd voor we uiteindelijk vertrokken. Eerst zocht ik een tijd verwoed naar mijn tweede bidon. Maar hoe ik alle tassen ook uitspitte geen bidon te vinden. Waarschijnlijk was deze gevuld met vers water op het aanrecht in Doetinchem achtergebleven. Om toch voldoende water mee te kunnen nemen, nam mijn zus een grote waterfles mee.
Al snel kwam ik er achter dat mijn fiets niet evenwichtig bepakt was. Het stuur trilde en al snel schommelde de fiets gevaarlijk op en neer. Dus eerst maar weer de spullen herpakken. Toen dat voor elkaar was, bogen we ons over de route. Hoe kwamen we bij het beginpunt van de route? We moesten ons even oriënteren voor we de juiste richting hadden gevonden en toen kon de fietstocht eindelijk beginnen.
Het was druk in het centrum van Alphen aan de Rijn. We voegden ons bij de vele fietsers voor de geopende brug en wachten terwijl de schepen voorbij voeren. Moeizaam zette mijn rijwiel zich in beweging. Ik had het gevoel alsof ik op een tanker aan het fietsen was en had moeite met bochten nemen.
Al snel kregen we honger en parkeerden we onze fietsen tegen een bankje in een park waar we lunchten met crackers, gekookte eieren, een bakje salade en fruit. We giechelden dat we nauwelijks twee kilometer hadden gefietst voor de eerste pauze en dat we anderhalf uur nodig hadden gehad om de bagage op de fiets te krijgen. Maar nu kon de fietstocht echt beginnen. Mijn voortassen waren alweer wat lichter nu de eieren, de salade en het fruit eruit waren.
Het landschap in de drukke Randstad was verrassend mooi. We fietsten langs groene weides en sloten en vaarten met waterlelies en talrijke witte bruggetjes, die telkens weer een flinke aanzet van mijn benen vroegen om erover heen te komen. Weids en waterrijk. Slingerend over dijkjes, fietsend langs sloten, met in de verte torenhoge gebouwen van de steden die het Groene Hart waar we doorheen fietsten omringden.
We hadden ons erg verheugd op de vele fraaie landgoederen en buitenplaatsen die we volgens de routebeschrijving via een klein ommetje op de route onderweg zouden tegenkomen. Maar dat viel een beetje tegen. We konden de landgoederen namelijk niet vinden. We hadden al een flink aantal kilometers omgereden om een vijftal landgoederen te bewonderen, toen mijn zus er helemaal genoeg van had om nog langer door de drukte te manoeuvreren en voorstelde om die landgoederen maar te laten voor wat ze waren en terug te keren naar de originele route. Toen zagen we echter bordjes met kasteel Duivenvoorde. Dus wij toch maar de lange laan naar kasteel Duivenvoorde ingeslagen. Helaas was het terrein van het kasteel niet voor fietsers toegankelijk en moest je als je verder wilde entree betalen. En zo keerden we teleurgesteld om. Nog geen glimp van een kasteel of landgoed hadden we gezien. Onze teleurstelling wegtrappend letten we niet op de route, totdat we ons ineens realiseerden dat we al wel heel lang geen bordjes hadden gezien.
Ja. We waren inderdaad te ver doorgefietst. Via een knooppuntenbord maakten we een alternatieve route naar de camping die we hadden gereserveerd. Het bleek een verrassend mooi stukje. We slingerden tussen oude bomen door en kwamen langs de achterzijde van landgoed Duivenvoorde (nog steeds geen glimp van het kasteel te zien).
De camping was groot met een soort atletiek baan in het midden; een groot ovaal grasveld met daaromheen een verhard pad waaraan een zwembad, fitness apparaten, het sanitairgebouw en het restaurant. Na een rondje over de camping te hebben gefietst, vonden we een plekje op een klein veldje. Rustig bij wat andere tentjes dachten we.
Het was alweer ruim een jaar geleden dat ik mijn tentje voor het laatst had opgezet en ik moest echt even nadenken hoe ik dit ook alweer moest doen. Toen we op de camping aankwamen had ik nog zin gehad om in het zwembad te plonzen, maar nu het tentje stond en alles had klaargelegd voor de nacht, merkte ik dat ik best moe was.
Bij de muntautomaat buiten aan het sanitairgebouw wisselden we euro’s om voor douchmuntjes. Maar waar moest dat douchmuntje nou in? Ik stond al uitgekleed onder de douche, maar kon nergens iets ontdekken om het douchmuntje in te stoppen. Ik trok mijn kleren weer aan. Bij de wasbakken stond een groep pubermeisjes hun haren te föhnen. Eén van hen wees me op een automaat in de hal waar ik het nummer van mijn douche moest intoetsen en waar ik dan vervolgens het muntje in kon doen. Wat een omslachtig gedoe! De douche zelf maakte veel goed. Het warme water spoelde mijn zweet weg en ontspande mijn spieren. Nu wilde ik nog maar één ding. Eten.
Het restaurant zat vol. Maar er was ook een snackbar waar je pizza’s kon bestellen. Mijn zus en ik streken neer in de snackbar, die eruit zag als een kantine in een sportcomplex. Er zat verder niemand. We bestelden een pizza die we samen deelden. De eigenaar stak een kaarsje voor ons aan. We zaten warm en droog en bestelden nog een frietje dat we ook samen deelden. Het was al donker toen we onze maaltijd afsloten met koffie en thee. Moe maar voldaan dook ik mijn tentje in.

Het plekje bleek niet zo rustig als we hadden verwacht. Ergens in de buurt lagen twee giechelende, schreeuwende, lachende kinderen in een tentje. Het klonk alsof ze pal naast mijn oor lagen. Toen de kinderpret wat was afgenomen arriveerde het gezin van de wat grotere tent aan de andere kant naast ons. Ze praatten luidruchtig en net toen ik dacht dat het wat rustiger werd, begon hun peuter woest te huilen. Nijdig was hij. Boos sloeg de kleine man om zich heen, terwijl hij luidkeels brulde. Uiteindelijk ben ik blijkbaar toch gewoon in slaap gevallen, want de volgende ochtend werd ik wakker van de zon die op mijn tent scheen.

Camping Duinhorst in Wassenaar – natuurkampeerterrein De Ruigenhoek in Noordwijk

We ontbijten met crackers met kaas, pindakaas en oma’s zelfgemaakte jam. De kleine waterkoker zorgt voor warm water voor thee en koffie. Op ons dooie gemakje breken we de tentjes af en pakken onze bagage in.
Ik probeer de nieuwe fiets van zus uit. Deze is natuurlijk een maatje te groot voor mij, maar hij fietst wel lekker. Mijn zus is er heel blij mee. Al krijgt ze wel last van zadelpijn van het harde zadel.
We overwegen om een bezoek te brengen aan museum Voorlinden, een museum met schilderijen en beelden, dat net om de hoek van de camping ligt. Maar de zee en het strand lonken. We willen fietsen. De natuur in. Het is een stralende dag. Vandaag fietsen we door de duinen en natuurgebied Meijendel. Het is klimmen en dalen, maar ik ben alweer wat meer gewend aan fietsen met bepakking. Bij een uitkijkpunt zetten we onze fietsen tegen het houten hek en klimmen de trap op. We worden beloond met een uitzicht over zee, een binnenmeer en de weidse omgeving. We eten een appel en kijken een tijdje naar de vele watervogels die hier actief zijn.
In Katwijk aan zee lunchen we op een terrasje. Het is nog wat vroeg, maar we hebben al trek en zo’n leuk plekje kom je niet overal tegen. We vervolgen onze tocht langs de kust omhoog naar Noordwijk, Noordwijkerhout en De Zilk om uiteindelijk bij natuurkampeerterrein De Ruigenhoek uit te komen. De camping wordt gerund door vrijwilligers en heeft allerlei regels. We krijgen een blaadje mee met ‘wat er van ons als gasten wordt verwacht’, zoals de vrijwilligster meldt die ons het plekje voor onze tentjes aanwijst. Het hele veldje is leeg, maar toch moeten wij onze tentjes op het aangewezen plekje opzetten. En dan ook nog liefst dicht bij de rand, zodat het middenstuk openblijft. Pfff. We parkeren onze fietsen tegen het houten hekje en beginnen in de volle zon onze tentjes op te zetten. Ik heb het al snel bloedheet en worstel om mijn buitentent over mijn binnentent te krijgen. Het lijkt alsof mijn buitentent is gekrompen en te klein is geworden voor de binnentent. Het helpt ook niet mee dat de haringen er in het losse duinzand telkens weer uitvliegen. Mijn zus komt me helpen. We proberen verschillende manieren om de buitentent opgezet te krijgen, maar hij blijft te klein. Nou ja, dan moet het maar zo.
We pakken onze strandspullen en fietsen naar zee. Het water is kalm. Er zijn nauwelijks golven. Maar het is wel lekker verfrissend. Heerlijk om weer eens aan zee te zijn. Als de avond valt bestellen we eten en een witte wijn bij een leuke strandtent. We zijn als zussen weer eensgezind: allebei zeeduivel op ons bord. Daarna fietsen we terug naar de camping waar het gezellig druk is. Het hele veld is gevuld met kleine tentjes en overal staan fietsen. We zitten nog een tijdje naar de sterren te kijken met een kopje thee. Het is een heerlijke avond.

De Ruigenhoek in Noordwijk – Alpen aan de Rijn

Als we wakker worden staat de zon alweer aan de blauwe hemel te stralen. We ontbijten zittend op de grond, smeren ons in met zonnebrand en stappen weer op onze fietsen. Vandaag fietsen we langs bloembollenvelden vol kleurige dahlia’s en langs de Kagerplassen. In het pittoreske Warmond stoppen we bij Grand Café de Oude School voor taart met koffie. Daarna gaat de tocht verder door het centrum van Leiden met z’n stervormige gracht, de oude ophaalbruggen, de molens, de hortus botanicus en het woonhuis van de vader van mijn zwager.
We fietsen Leiden uit langs de vaart met huizen pal aan het water en langs grote schepen. Bij een supermarkt doen we even wat inkopen voor de lunch: een quiona salade en watermeloen. Met uitzicht op de weilanden slaan we ons picknick kleed uit en laten ons achterover in het gras vallen. We zitten onder de bomen, want het is flink warm vandaag.

Het is wat zoeken naar de route die niet overal even goed staat aangegeven. Een aantal keren zitten we verkeerd en we missen het stuk over de Langeraarse plassen. Balen. Maar het is niet anders. We vinden hierdoor wel onverwacht een waterpomp waar we onze bidons kunnen vullen. We komen op verrassende dijkjes en door onverwachte bomenlaantjes in het verder vlakke landschap. We houden nog eenmaal pauze op een mooi plekje met brede houten banken waar we even een tukkie op doen voor we aan de laatste etappe naar Alphen aan de Rijn beginnen.

De auto staat er nog gelukkig. We verwisselen onze bezwete kleren voor een schone outfit en laden de fietsen achterop de auto. Net na de file koersen we richting Doetinchem waar Frans een lekkere maaltijd voor ons klaar heeft staan.

Tevreden nemen we afscheid. Fijn zo’n zussenuitstapje.  

Hoogtepunten

We zijn inmiddels alweer een aantal weken terug in Nederland na onze drie maanden trip door Europa. Was het moeilijk om weer te wennen?, vroegen mensen ons. Nee, eigenlijk vond ik het heel gewoon om weer thuis te zijn. Het was heerlijk om onze familie en vrienden weer te zien en door het mooie weer konden we leuke uitstapjes maken in eigen land. Doordat we terugkwamen in de periode van de grote schoolvakantie zetten we als het ware ons vakantiegevoel nog een beetje voort.
Een andere vraag die ons veel werd gesteld was: ‘is het niet super irritant om zolang in een kleine ruimte bij elkaar op de lip te zitten?’ Nee, hadden we totaal geen last van. Hoe langer we bij elkaar zijn, des beter we op elkaar afgestemd raken en hoe makkelijker het gaat. Verder zitten we nauwelijks in de camper, we leven vooral buiten en gaan veel op pad. En als we dan een keer op een regenachtige middag in ons campertje verblijven vinden we dat vooral knus.
De vraag die ons het meest is gesteld was: ‘Wat waren de hoogtepunten van jullie reis?’ Over die vraag heb ik even nagedacht, want het ligt voor de hand de toeristische trekpleisters als de Plitvice meren, de Krka watervallen en het ommuurde Dubrovnik te noemen. En dat waren zeker hoogtepunten. Maar wat misschien nog meer is bijgebleven waren de onverwacht mooie plaatsen die we tegenkwamen;  het verrassende Lyon met zijn hooggelegen basiliek en de charmante straatjes met oosterse eethuisjes, of Camp Igor waar we met de camper pal aan het water stonden met uitzicht op de bergen, het lieflijke bedevaartsoord Assisi met zijn talrijke kerken of de onverwachte canyon in de binnenlanden van Corsica met sprookjesachtige watervallen en privézwempoelen. Naast steden en natuurschoon, waren er ook ontmoetingen en contacten die als hoogtepunt mogen worden genoemd. De ontmoeting met de Argentijnse familie waarvan we de moeder een lift aanboden omdat ze zo moe was, de ontmoeting met de Zwitserse wandelaars bij de berghut Ravnica in het Paklenica gebergte, de bijzondere vakantie met onze vrienden Huub en Esther, de gezelligheid van de paragliding groepen en natuurlijk de droomvlucht die Frans maakte met Fin, de jongen met de ziekte van Duchène die met hem mee de lucht in mocht en daar ontzettend blij van werd. Een niet voor de hand liggend hoogtepunt was het maken van een oogscan in Kroatië en Italië. Niet persé het maken van de scan zelf, maar wel hoe verrassend soepel dit is verlopen en hoe magisch het op ons pad kwam. Ook de periode van corona was een bijzondere tijd; waarin we op een magische plek verbleven, een kleine oase waar we veilig konden uitzieken. En hoogtepunten zijn ook die onverklaarbare momenten van geluk die je zonder reden overvallen. Omstandigheden die niet bijzonder of noemenswaardig zijn, maar waarin je je zomaar blij en gelukkig voelt en die daardoor een onuitwisbare indruk nalaten.  

Voor de liefhebbers; de top-vijftien mooiste plekjes!

Deel 10 – Paragliding week in Samoëns

Dag 77 – zondag 3 juli – Aanmodderen

De paragliding groep is al vertrokken als ik het huisje binnenkom voor het ontbijt. Nu kan ik rustig op één van de kamers douchen. Vandaag ga ik Samoëns en omgeving ontdekken op de fiets. Eerst ga ik op zoek naar het toeristenbureau waar ik een fiets- en wandelkaart van de omgeving bemachtig, daarna vraag ik bij een mountainbike winkel of ze mijn banden op willen pompen want die zijn behoorlijk zacht na al die weken (onze fietspomp was niet door de selectie van noodzakelijke items gekomen; te onhandig formaat).
Op goed geluk fiets ik wat rond door het dorp waar het druk is vanwege een fair, al snel kom ik bij het sportpark uit waar ook de landing van het paragliden is. Ik parkeer de fiets en ga even kijken hoe de paragliders uit de lucht neerdalen op het gras. Ik vervolg mijn tocht via een blubberig mountainbike pad. Dit blijkt geen goed idee. Als snel loopt mijn fiets vast door de grijze kleverige brij waar ik tot mijn trapas in wegzak. Arme fiets. Alles zit onder de modder. De remmen, de ketting, de tandwielen. Tot mijn enkels wegzakkend keer ik ploeterend om terwijl ik de fiets door de modder duw. In een beekje spoel ik mijn voeten, schoenen en sokken schoon en verwijder ik de ergste modder met bladeren en takken. Door dit avontuur is mijn eetlust opgewekt en zoek ik op de OsmAnd app een supermarkt op waar ik een salade, een yoghurtdrank en een zak chips (zout is goed bij warm weer is de smoes waarmee ik mezelf om de tuin leidt) koop. In een gezellig park aan de rand van een meertje spreid ik mijn handdoek uit en ga uitgebreid met mijn moeder bellen terwijl ik de salade opeet. Borden geven aan dat het verboden is om te zwemmen in het meer, toch zie ik een flink aantal mensen ronddobberen in het water. Ik trek mijn zwemspullen aan en voel voorzichtig met mijn voet naar de temperatuur van het water. IJskoud! Stukje bij beetje laat ik me in het ijskoude water zakken. Heerlijk! Verfrist vervolg ik mijn fietstochtje.
Bij het appartement help ik met het klaar maken van de maaltijd; een lekkere bonenschotel en een hele klus om voor twintig personen te koken. We eten met zijn allen buiten op het grote terras met uitzicht op de bergen.

Dag 78  – maandag 4 juli – Geneve

Vandaag word ik uitgenodigd om mee te gaan voor een uitstapje naar Geneve. Ik aanvaard de uitnodiging en weldra rijden we met z’n drieën richting de Zwitserse grens. Geneve is een statige stad aan het water, in de haven spuit een fontein meters hoog de lucht in, via één van de vele bruggen wandelen we over de promenade langs winkels met chique kleding en onbetaalbare horloges (vanaf 2.000 euro), die we alle drie pompeus en lelijk vinden.
Het is zoeken naar een terras waar we koffie met gebak kunnen eten, de chique binnenstad is ingericht op uitgebreide lunches voor zakenlieden en vertegenwoordigers van de Verenigde Naties. Uiteindelijk kiezen we voor de Starbucks. Ze hebben hier een vreemd systeem; ze vragen je naam en schrijven die met een stift op een kartonnen beker. Mijn naam was te ingewikkeld, daarom schreven ze er een smiley op. Na een hele tijd wachten roepen ze dan je naam en krijg je je beker met koffie overhandigd. Voor het toilet moet je een toegangscode intoetsen die op je bon staat. Hoe vaak ik de code ook intoetste en controleerde, de toiletdeur ging niet voor mij open. Bij navragen bij één van de medewerkers bleek de code sinds kort veranderd in 1010. Wat een omslachtig gedoe en de koffie is niet eens lekker.

De oude binnenstad van Geneve heeft behalve wat kerken en kathedralen fraaie gevels en bijzondere winkels, zoals een horlogemakerij waar je kan kijken hoe mannen achter een vergrootglas priegelig kleine onderdelen met een pincet in een horloge plaatsen. Een hoedenwinkel met hoeden in allerlei kleuren en formaten. Boekenwinkels met oude, vergeelde boeken over geschiedenis, landschappen en mythen en sagen. Meubelmakerijen. Kleermakers. Winkels die bij ons in het straatbeeld zijn vervangen door ketens van winkels die je in heel Europa terug ziet.

De mensen met wie ik ben zijn goed gezelschap. Aan het water met een drankje vertellen we elkaar over onze families, de relatie met onze broers en zussen, kinderen en kleinkinderen, opvoeding die we hebben gehad en nog veel meer. Tevreden keren we terug naar het appartement in Samoëns waar we vandaag andijviestamppot met spekjes eten. Tijdens het avondeten krijg ik alle vliegverhalen van die dag te horen. Iedereen is vol van zijn bijzondere vliegervaringen.

Dag 79  – dinsdag 5 juli – Wandeling Sixt-Fer-á-Cheval

Ik word al vroeg opgepikt door dezelfde mensen als waar ik gisteren mee naar Geneve ben geweest om een wandeling te maken door het Nationaal park Sixt-Fer-á-Cheval. Een vallei in de vorm van een hoefijzer dat doodloopt in de hoge bergketens op Frans-Zwitserse grens. Ik wilde deze wandeling heel graag maken en ben blij met het gezelschap, want in mijn eentje deze wandeling maken is toch wat risicovol. De wandeling start eenvoudig maar gaat al snel over in een uitdagend pad dat uit louter rotsen bestaat die door het naar beneden druppende water vochtig en glad zijn. Pasje voor pasje klauteren we omhoog, terwijl we ons vasthouden aan het ijzeren koord dat in de rotswand is vastgeklonken. We zien het dal met de rivier al snel diep beneden ons liggen. Het uitzicht is adembenemend. Mijn benen trillen van de inspanning en ik moet even een pauze nemen om op adem te komen en geen fouten te maken, want een misstap kan grote gevolgen hebben. Ik realiseer me dat deze wandeling misschien wel risicovoller is dan de paragliding vlucht die Frans vandaag maakt.
Na ruim twee uur klimmen komen we moe maar voldaan aan bij een bergweide op de top van de bergwand waar we bij de berghut zelfgemaakte bosbessentaart en iets te drinken nemen. De eigenaar van de hut vertelt dat alle spullen omhoog gesjouwd moeten worden of per helikopter worden gedropt (kosten: 34 euro per minuut).
We vervolgen onze tocht met uitzicht op de halve cirkel van bergtoppen met watervallen die ons omringen, eindeloos hoge bergwanden van ruw gesteente, afgewisseld met plukjes bos en bergweiden vol kruiden en bloeiende bloemen, we steken wilde bergbeken over, soms via een wiebelige brug, soms springend van steen naar steen, het blijft bij elke stap opletten waar je je voet neerzet.
Via een glibberig pad dalen we af tot we bij een enigszins vlakke plek met bomen komen. We installeren ons op een grote steen om te lunchen; stokbrood met kaas. Het laatste stuk loopt door het dal waarbij we twee watervallen met sneeuwwallen passeren. Nog nagenietend van de tocht en de machtige natuur eten we in het centrum van Samoëns een ijsje.
’s Avonds halen we een aantal pizza’s die we met z’n allen delen terwijl we onze ervaringen van die dag uitwisselen.

Dag 80 – woensdag 6 juli – Een droom die uitkomt

Al twee jaar hebben we contact met een familie waarvan de zestienjarige zoon de ziekte van Duchenne heeft, een progressieve spierziekte. Fin is ondanks zijn ziekte een vrolijke jongen die van het leven geniet. Eén van zijn wensen is om een keer door de lucht te zweven, om even zijn beperkingen te vergeten en zich helemaal vrij te voelen. Frans wil deze droom voor hem realiseren door samen met Fin een tandemvlucht in de bergen te maken.
De voorbereidingen hiervoor zijn lang geleden al gestart. De familie is met een speciale rolstoelbus naar Frankrijk gekomen, op de camping hebben ze een rolstoeltoegankelijke cabin met aangepaste badkamer geboekt. Ze willen met het gezin zoveel mogelijk mooie herinneringen maken, speciale dingen meemaken nu het nog kan. Het is een energieke, positief ingestelde familie die continue kijkt naar wat er allemaal nog kan en mogelijk is en oplossingen zoekt voor de problemen waar ze tegenaan lopen.
Als je een droom hebt, spant het hele universum samen om deze droom voor jou te realiseren. Vandaag is het dan eindelijk zo ver. De weersomstandigheden zijn gunstig, de zon schijnt, de wind komt uit de goede richting en is niet te hard, maar ook niet te zacht. Frans krijgt ruimte en steun van de paragliding groep om zijn gedroomde tandemvlucht uit te voeren.
De vader en meegekomen vrienden rijden Fin met de rolstoelbus naar de top van de berg, daar duwen ze met vereende krachten de rolstoel door het gras naar de startplek. Fin wordt in zijn harnas gehesen en vastgemaakt. Vele handen tillen hem op, dragen hem, rennen met hem de berg af, terwijl Frans het scherm opzet. En dan hangen ze in de lucht. Nagekeken door een kring van mensen die hem ontroerd volgen in de lucht. Een geeloranje scherm met twee mensen genietend van hun vlucht samen door de lucht. Een lang gekoesterde droom die uitkomt. Een droom die slechts vijftien minuten duurt maar die een onuitwisbare indruk maakt, een droom om nooit te vergeten.

Op de landing staan vele handen klaar om Fin op te vangen. Hij krijgt een zachte landing in het gras. Daar zit hij met een brede grijns op zijn gezicht. Een lach van oor tot oor. Moeder, Fin en Frans poseren stralend voor de foto om dit memorabele moment vast te leggen. Vet. Onwijs cool. Zijn de woorden die Fin aan deze belevenis geeft. We worden omarmd door de vader van Fin, die geen woorden kan vinden om te beschrijven wat hij voelt. Ook Frans pinkt een traantje weg.

’s Ochtends heeft Frans ook al een vlucht gemaakt met een dierbare vriendin van de familie die door MS steeds minder kan. Zij is tot tranen toe geroerd door de vlucht door de lucht. Het gevoel van vrijheid te ervaren, even net te zijn als ieder ander, je handicap vergeten. Het heeft diepe indruk gemaakt.

Wat ben ik trots op Frans dat hij het aandurft om deze mensen een onvergetelijke ervaring te bezorgen, want het is niet zonder risico dat realiseren we ons heel goed, maar het is het dubbel en dwars waard.

Dag 81 – donderdag 7 juli – Domper

Na de prachtige ervaring met het vliegen beleven we ’s avonds een surrealistisch avontuur als we uit eten gaan bij een Italiaans restaurant. De donker getinte ober is van begin af aan humeurig. Boos reikt hij ons de menukaarten aan alsof we iets verkeerds hebben gezegd of gedaan. We zijn ons van geen kwaad bewust, maar de ober behandelt ons met steeds grotere irritatie en woede. Zijn woede bereikt een climax als hij met drie grote bierglazen aankomt waarvan hij er één in de nek van de jongen naast me laat vallen. Met grote verontwaardiging gaat hij tekeer tegen de arme jongen die de bierdouche over zich heen heeft gekregen, alsof hij de schuld is van dit alles. Verbijsterd zwijgend kijken we naar dit surrealistische tafereel. Excuses zouden op zijn plaats zijn geweest. In plaats daarvan beent de ober boos weg. Vriendelijke Belgen aan het tafeltje achter ons bieden de jongen hun servetten aan om zijn kleding droog te deppen, maar hij is zo doorweekt dat het weinig zin heeft. Ook zij zijn verbijsterd door het gedrag van de ober. We proberen de sfeer erin te houden en genieten van het eten, dat goed smaakt. Wanneer de toetjes komen, smijt de ober deze op tafel. Als iemand van ons daar iets van zegt, begint de ober luidkeels te schelden. Nu is voor ons de maat vol. Degene die de reservering heeft gemaakt staat op en wil met de ober en zijn baas in gesprek gaan, maar de ober grijpt haar bij haar pols. Frans staat op om haar te helpen. De man laat haar los en samen met Frans loopt ze naar binnen om bij de baas beklag te doen, om duidelijk te maken dat we ons onheus behandeld voelen. Maar de baas negeert hun en zegt dat hij koffie aan het zetten is en dat eerst af wil maken. De ober komt imponerend dichtbij staan en dreigt met een kopstoot. Dat was de druppel. Briesend van verontwaardiging komen zij en Frans naar buiten, de hele groep staat als één man op en verlaat het terras zonder te betalen. Iedereen is verbijsterd, boos en vol emotie. Ik sta te trillen van de adrenaline. Weglopen zonder te betalen dat heb ik nog nooit gedaan.

Frans is al een lange tijd in opleiding om instructeur paragliding te worden. Deze week zijn er een aantal cursisten die helemaal aan het begin van het leertraject staan en die hij samen met de gebrevetteerde instructeur van Maurikparaglding begeleidt. Meestal start Frans de cursisten weg op de startplek, soms helpt hij ze bij een veilige landing. Vandaag begeleidt hij een cursist die haar eerste thermiek vlucht mag maken.
Instructeur zijn is een verantwoordelijke taak, die voortdurende alertheid vraagt. Er zijn veel verschillende vaardigheden die een instructeur nodig heeft; zoals didactische en communicatieve vaardigheden, het geven van duidelijke instructies, maar ook het in kunnen schatten van risico’s, kennis en ervaring met de vliegeigenschappen van een scherm, het inschatten van de weersomstandigheden en het juist beoordelen van de vliegcapaciteiten van een cursist die je onder je hoede hebt. Het vraagt een juiste balans tussen enerzijds vertrouwen geven aan een piloot en de kans bieden om te leren door fouten te maken, en anderzijds het tijdig ingrijpen als dit noodzakelijk is voor de veiligheid van de piloot. En dat is soms een smalle marge.

Ik zit op het terras van ons appartement aan de thee als ik via de portofoon Frans met een stem vol ongeloof hoor zeggen dat één van de cursisten een boomlanding heeft gemaakt. Kort daarop hoor ik de cursist vertellen dat ze ongedeerd is, maar wel dertig meter boven de grond als een koala aan de stam geklemd hangt. De hulpdiensten worden ingeschakeld, er zal een helikopter worden gestuurd, maar het kan nog even duren, ze is niet de eerste in rij die geholpen moet worden. Er zijn vandaag maar liefst vijf boomlandingen in de regio! Na een klein uur hangen, wordt de piloot bevrijd uit haar benarde positie. Ongeschonden wordt ze door haar vriend in de armen genomen. Iedereen is blij dat ze weer heelhuids aan de grond staat, alleen Frans is aangeslagen. Hij vindt het zijn fout en trekt het zich erg aan. Hij vraagt zich af of hij wel capabel is om een goede instructeur te worden nu hij zo’n grote inschattingsfout heeft gemaakt. Ik probeer hem zo goed mogelijk te troosten. De keuze om verder te gaan met de instructeursopleiding is aan hem, maar het is zeker goed om niet overhaast te beslissen en alles rustig te laten bezinken.
In de debriefing met de hele groep geven de piloot en Frans uitleg over hoe zij de situatie hebben ervaren en wat er in hun ogen is gebeurd, hiermee wordt een zo feitelijk mogelijke reconstructie van de situatie gemaakt met als doel om ervan te leren en het in de toekomst te voorkomen.

Twee personen gaan nog terug naar het restaurant waar we gisteravond zijn weggelopen om over de situatie te praten en onze kant van het verhaal uit te leggen, maar ze ondervinden geen enkel begrip. Hier gaan we dus nooit meer naar toe.
Daarna hebben we een BBQ op ons terras met salades, geroosterde groenten, vis en vlees. Ondanks de domper van de boomlanding en de kater van het Italiaanse restaurant sluiten we de dag goed af.

Dag 82 – vrijdag 8 juli – Boomklever

De piloot is dan wel bevrijd uit de boom, het paragliding scherm hangt er nog in. Er zijn speciale boomspecialisten die de schermen met uiterste precisie uit de bomen halen. Frans heeft om zeven uur in de ochtend afgesproken met zo’n boomspecialist, die we de boomklever noemen, bij de plaats van de boomlanding. Om Frans te ondersteunen ga ik met hem mee naar boven. We vertrekken om half zeven zodat we op tijd boven zijn om de boomspecialist op te vangen en de weg te wijzen. De helling waar de lange sparren staan is gevaarlijk steil, daarom blijven we van een afstandje staan kijken hoe de boomspecialist de touwen uitrolt, zich vasthaakt en vervolgens de dertig meter omhoog klimt alsof hij aan de stam zit vastgekleefd, takje voor takje bevrijdt hij het scherm uit de boom. Hij stopt het scherm in zijn rugzak en laat zich in rap tempo uit de boom naar beneden zakken. Na een kleine driekwartier nemen we afscheid van de boomklever, hij overhandigt ons het scherm dat er op het eerste gezicht goed uitziet. Frans onderwerpt het scherm en alle lijnen aan een minutieus onderzoek waarbij we enkele dennenappels uit het scherm verwijderen.
Ik sta een tijdje te kijken bij de startplek hoe cursisten en vrije vliegers hun scherm opzetten en controleren en dan versnellen om de lucht in te gaan. Het is prachtig om te zien.
Frans start de piloot die gisteren de boomlanding heeft gemaakt veilig weg. Beiden zijn blij dat er weer gevlogen wordt.

’s Middags gaan Frans en ik langs bij de familie van Fin. Ze zijn nog steeds beduusd door de ervaring die veel indruk heeft gemaakt, ze zijn dankbaar dat Frans heeft meegeholpen hun droom waar te maken en ze geven ons drie houten hartjes met daarin hun namen en ‘Air Frans’ gegraveerd als aandenken. Frans krijgt ook nog een steen om hem te beschermen tijdens zijn vluchten. Samen krijgen we twee thermosflessen die we kunnen meenemen op onze reizen.
We wisselen nog wat ervaringen uit en dan is het tijd om afscheid te nemen. We zullen wel contact houden, want we willen Fin graag blijven volgen. Ook ben ik benieuwd naar het boek dat de moeder van Fin aan het schrijven is.
 
’s Avonds gaan we met z’n allen uit eten bij een restaurant waar ze wel blij zijn met ons en waar we super aardig worden geholpen. Daarna nemen we afscheid van iedereen, want sommigen vertrekken al om vijf uur de volgende ochtend richting huis en dan lig ik nog op één oor.
 

Dag 83 – zaterdag 9 juli – La Clusaz

Nadat we de laatste vliegers hebben uitgezwaaid blijven we met z’n vieren over. Het voelt een beetje kaal. We ontbijten samen, pakken onze spullen in en ruimen het appartement op. Het is redelijk weer en de mannen grijpen hun kans aan om nog eenmaal te vliegen. Met twee auto’s rijden we naar La Clusaz, een pittoresk skidorp waar we de stoeltjeslift omhoog pakken. Eerst nog even gezellig wat eten en drinken en dan gaan de mannen met hun parapent op weg, de dames wandelen rustig naar beneden. Omdat de lucht niet echt draagt vandaag, staan de mannen vrij snel weer aan de grond. We pakken nog even een terrasje en dan is het tijd om afscheid te nemen. De vliegweek van Maurik paragliding zit er weer op.

De camping in La Clusaz is helemaal volgeboekt. Het hoogseizoen is gestart, het begint overal steeds drukker te worden. We rijden naar een dorp verderop in het dal, hier bij Le Grand Bornand vinden we een camping die nog een rustige plaats voor ons heeft.
We installeren ons op onze stoelen met uitzicht op de bergen. We zijn moe van alle indrukken en gebeurtenissen van afgelopen week. Het is fijn om weer even met z’n tweetjes te zijn.

Dag 84 – zondag 10 juli – Le Grand Bornand

We trekken onze bergschoenen aan en wandelen langs een riviertje richting de lift die ons naar Le Rosay brengt. Hier lunchen we bij een berghut en dan gaan we met de stoeltjeslift naar de top van de Lachat waar we een kijkje nemen op de paragliding start. Er gaan net twee tandems de lucht in en we volgen ze een tijdje op hun route door de lucht. We staan echt op het topje van de berg waardoor we een 360 graden view hebben. Prachtig. Helemaal omringd door hoge bergtoppen. In de winter is dit vast een fantastisch skigebied.
We dalen weer af met de stoeltjeslift, nemen een drankje op een gezellig terras en wandelen dan naar een bergmeertje. We zijn net op tijd terug om met de laatste gondeltjes naar beneden te gaan.
Wanneer we door het dorpje terug wandelen doen we direct wat boodschappen en koop ik twee nieuwe jassen (een regenjasje en een fleecejasje), wat Frans de opmerking ontlokt dat ik die bij mijn andere twintig jassen kan hangen en dat er voor hem nu helemaal geen ruimte meer overblijft aan de kapstok (zwaar overdreven…), maar ondertussen heeft hij me wel aangemoedigd de jassen vooral aan te schaffen als ik daar blij van wordt.

Dag 85 – maandag 11 juli – Meer van Annecy

Vandaag zouden we eigenlijk richting huis rijden, maar het is goed weer om te vliegen en ik zie het verlangen in de ogen van Frans gloeien. Daarom stel ik voor om de terugtocht nog een dag uit te stellen en vandaag bij het meer van Annecy te gaan paragliden en fietsen. Zo gezegd zo gedaan.
Rond zeven uur koersen we door de bergen richting Doussard gelegen aan de zuidpunt van het meer van Annecy en parkeren de bus op de parkeerplaats bij de landing. Vanaf hier vertrekken er busjes die de paragliders de berg op rijden.

Rond het meer van Annecy is een vrijliggend fietspad aangelegd. Genietend met het blauwe water aan mijn rechterzijde fiets ik het eerste stuk over een dijk, ik kom door verschillende dorpjes en langs verschillende stranden. Bij één van de stranden houd ik een picknick en lig onder een grote boom een tijdje te kijken naar de boten die langsvaren. Er waait een frisse wind en ik besluit het zwemmen nog even uit te stellen. Met uitzicht op de bergen en het meer fiets ik weer terug richting Doussard. Onderweg pak ik nog even een terras voor een drankje en een ijsje en kijk ik waar Frans uithangt (letterlijk). Op de website van XContest kan ik Frans live volgen; zo kan ik precies zien waar hij vliegt, welke route hij al heeft afgelegd en hoeveel hij daalt of stijgt op dit moment. Eigenlijk heel bijzonder dat dit zo kan.
Ik zie dat hij nu richting Doussard vliegt en waarschijnlijk daar gaat landen. Ik fiets naar de landing en ben net op tijd om hem met zijn roodgroene scherm aan te zien komen. Hij maakt nog een paar rondjes en landt dan keurig naast mij op de grond. Mijn topper. Hij straalt van oor tot oor.
Hij heeft met veel geduld gevlogen vandaag, de omstandigheden waren niet geweldig, maar hij heeft er het beste van gemaakt en drieënhalf uur in de lucht gehangen en dertig kilometer afgelegd.

De twee campings bij Doussard zijn allebei volgeboekt. Dit belet ons niet om eerst te gaan zwemmen in het meer en daar onze maaltijdsalade op te eten en vervolgens op één van de campings te gaan douchen. We parkeren de auto op de parkeerplaats voor onze laatste nacht. Morgenvroeg vertrekken we vroeg richting Nederland.

Dag 86 – dinsdag 12 juli – Aan alles komt een einde

Om half zeven rijden we weg van de parkeerplaats bij Doussard, gelegen in het zuidelijkste puntje van het meer van Annecy. We stoppen even bij een bakker om voorlopig voor de laatste keer stokbrood en pain au chocolat te kopen. De rit langs het turquoise water van het meer met de bergen op de achtergrond is prachtig. We zigzaggen door het centrum van Annecy op weg naar de snelweg. Eenmaal op de tolweg is er weinig verkeer en relaxed rijden we richting Geneve. Na een ontbijt en een koffiestop koersen we richting Dijon, daarna vervolgen we onze route via Nancy en Metz. In Luik loodst de navigatie ons via sluipdoor-kruipdoor wegen langs een wegafsluiting en dan duurt het niet lang meer en dan zijn we na drie maanden weer in Nederland. Het is wennen om weer overal Nederlands te horen en te merken dat iedereen je gewoon kan verstaan.
We sluiten onze reis af met een etentje bij Van der Valk in Urmond. Rond negen uur ’s avonds rijden we de inrit van ons huis op. Het was een heerlijk rustige terugreis, zoals we die jarenlang niet hebben gehad. Geen files, geen baustelles. Achteraf een goede keuze om voor de iets langere maar rustigere route via Frankrijk te kiezen in plaats van de kortste route via Zwitserland en Duitsland.
In de woonkamer hangen ballonnen om ons welkom thuis te heten. Ook Alwin is blij om ons weer te zien; hij maakt van vreugde een sprongetje met vier pootjes tegelijk de lucht in en begint tevreden te knorren als wij hem aaien. De baasjes zijn weer veilig thuis. In de tussentijd is hij goed verzorgd door het jonge stel dat op ons huis heeft gepast. Omdat het zo’n lekker weer is installeren we onze bedjes op de veranda en slapen we met uitzicht op de sterrenhemel. Home sweet home. Goed om weer thuis te zijn, al voelt het helemaal niet alsof we lang weg geweest zijn. De drie maanden zijn omgevlogen. We hebben een fantastische reis gehad; mooie plaatsen bezocht, fijne mensen ontmoet, nieuwe dingen ontdekt, bijzondere ervaringen meegemaakt, maar bovenal hebben we een hele fijne tijd SAMEN gehad.


Deel 9 – Vakantie met Huub en Esther

Dag 69 – zaterdag 25 juni – Anlezy

We vertrekken uit Lyon met file. Als de navigatie ons via het stadscentrum wil leiden om de file te omzeilen bedenken we net op tijd dat er in Lyon een milieuzone is waar we met ons oude dieselbusje niet mogen komen. Dus staan we geduldig in de file. Lyon blijkt na Parijs en Marseille de derde stad van het land te zijn met 514.000 inwoners.

Vandaag gaan we op weg naar het gehucht Anlezy gelegen in een verlaten streek in de Bourgogne voor een vakantie met Huub en Esther. We hebben de hele dag de tijd om de 253 kilometer af te leggen om er te komen. Onderweg stoppen we voor een picknick, om olie bij te vullen op de vluchtstrook omdat plotseling het olielampje gaat branden (vaak gedacht om het oliepeil te controleren maar nooit gedaan) en om uitgebreid boodschappen te doen, want we hebben geen idee of we op het Franse platteland iets kunnen kopen. Vorig jaar in Normandië hadden we veel moeite om een bakker en supermarkt te vinden.

We toeren over smalle weggetjes die zich door het glooiende landschap slingeren. Tevreden kijk ik naar de groene bossen, de warmgele korenvelden en het malse gras in de berm. Eindelijk weer gras. In Kroatië en Corsica waren er enkel zand en rotsen. Ook mooi, maar nu realiseer ik me dat ik erg van sappig gras hou, gras dat als een zacht tapijt voelt als je er met je blote voeten overheen loopt.

De routebeschrijving bij de aangepaste vakantiewoning die Huub en Esther hebben geboekt, geeft aan dat het huis nabij het dorpje Anlezy in het buurtschap Gros Sauvignon staat en dat we bij huis nummer negen de sleutel op kunnen halen. Als we bij het gehucht – dat uit een aantal grauw vervallen huizen bestaat -aankomen regent het. De grijze lucht geeft alles een nog triestere indruk. Er is geen mens te bekennen. We staren wat mistroostig naar het hek voor huis nummer negen, totdat mijn oog valt op een klein bordje waar Faches op staat. Opgelucht halen we adem; we zitten in het verkeerde gehucht.

Als we bij huis nummer negen in Gros Sauvignon aankomen worden we hartelijk begroet door de nieuwe Nederlandse eigenaar die ons uitnodigt in zijn sfeervolle huis. Na de kennismaking met een kopje thee leidt hij ons naar Gite Rustique, ons zespersoons rolstoeltoegankelijke huisje. Op de houten keukentafel staan een vers geplukt veldboeket en een fles rode wijn om ons te verwelkomen. Ik voel me direct thuis in het huis en stouw de koelkast en de keukenkastjes vol met de lading levensmiddelen die we hebben ingekocht.

Tegen zessen arriveren Huub en Esther na een tocht vol uitdagingen. Reizen met een beperking is spannend. Waar vind ik een invalidentoilet als ik nodig naar de wc moet? Waar kan ik even uitrusten als ik oververmoeid raak? Kan ik met de rolstoel naar binnen het restaurant in?
Bovendien was de elektrische rolstoel – ‘mijn benen’ zoals Esther de rolstoel noemt – er vlak voor de vakantie mee opgehouden. Door een dag later te vertrekken, kon de rolstoel, gerepareerd en wel toch mee op reis, waardoor de mogelijkheden om iets te bekijken aanzienlijk zijn vergroot.

Het voelt direct vertrouwd om met z’n vieren om de keukentafel te zitten, keuvelend over de ervaringen van de reis en de voorbereiding daarvan, terwijl we samen eten.

Dag 70 – zondag 26 juni – Bijkomen

Vandaag laten we de flow zijn werk doen. De dag staat in het teken van bijkomen. We slapen zolang we nodig hebben, Esther probeert de douche uit (deze wordt goedgekeurd), het ontbijt gaat over in de lunch terwijl het buiten regent en we praten over van alles en nog wat, daarna trekken we onze regenkleding aan en gaan de omgeving verkennen. De landweggetjes zijn verlaten en Esther kan er gemakkelijk zelfstandig met haar elektrische rolstoel overheen rollen. Als ze haar rolstoel op standje maximaal zet moeten we joggen om haar bij te benen, maar meestal zet ze de snelheid op vijf kilometer per uur voor ons.
Nu ik wat meer geland ben en het Franse landschap in me opneem, ga ik de verlaten omgeving hier steeds meer waarderen. Ik merk dat ik er heel rustig van word. Er zijn nauwelijks prikkels. Er is hier niets te doen. Maar er hoeft ook niets.

Dag 71 – maandag 27 juni – De zon

’s Ochtends rijden we naar La Machine, een oud mijnwerkersdorpje met een Mijnwerkers museum dat gesloten is, zoals alles op maandag gesloten lijkt te zijn. Behalve de bakker, die is op woensdag gesloten. Handig om te weten als we brood willen kopen. Winkels en restaurants hebben variabele openingstijden. Je moet het net even weten. Net als het feit dat de meeste restaurants alleen tussen de middag geopend zijn.

De ochtend begint nog met regen, maar in de loop van de dag verdwijnen de wolken en trekt de lucht open. ‘Eindelijk dan de zon’, zegt Esther smachtend. We nestelen ons op het terras met uitzicht over de glooiende heuvels met goudgeel graan en een weiland met beige koeien die met hun kalfjes aan hun zijde tevreden liggen te herkauwen in het gras. De lunch bestaat uit stokbrood met kaas.
Daarna gaat Esther een middagdutje doen, Frans kruipt achter zijn laptop en Huub en ik gaan al wandelend de omgeving verder verkennen.
Door de plotselinge temperatuurstijging en de vochtige, warme lucht ben ik niet vooruit te branden. Mijn benen zijn slap en ik voel me loom en oververhit. Aan de omgeving ligt het niet, die is prachtig. We passeren een oud badhuis en even overweeg ik om me met kleren en al in het koude water te laten vallen, maar het groenige water ziet er niet fris genoeg uit om dat te doen. Huub en ik proberen nog een short cut te vinden door de graanvelden, maar na een paar honderd meter ploeteren door hoog gras besluiten we om om te keren en toch maar voor de makkelijke weg te kiezen, ook al is die langer.
Ieder dorpje heeft zijn eigen ‘mairie’ ofwel gemeentehuis waar op borden het laatste nieuws op witte velletjes is aangeplakt. Het digitale tijdperk lijkt hier nog ver weg. Mensen nemen nog de tijd om een praatje te maken. Op onze wandeling komen we diverse Franse bewoners tegen die net in hun tuin staan, de hond uitlaten of hun auto parkeren, die ons in hun rappe Frans aanspreken en er rustig op los ratelen zonder zich erom te bekommeren dat wij er nauwelijks iets van kunnen verstaan, wij knikken dan beleefd, noemen één van de weinige Franse woorden die we kennen en lachen er vrolijk bij. Het geeft ondanks de taalbarrière toch een gevoel van verbinding en welkom zijn.
Ook bij de supermarkt heeft iedereen de tijd. De caissière pakt voor oudere dames de boodschappen tas in en draagt die rustig naar de auto, terwijl ze onderweg nog even een praatje maakt met een bekende, daarna gaat ze rustig verder met de volgende klant. En de mensen die in de rij staan te wachten? Die vermaken zich door met elkaar te praten.

Bij het huisje hoort een lekker zwembad met uitzicht op de omringende heuvels. Het water is onverwarmd en lekker fris van de regen van de afgelopen dagen. Huub, Frans en ik duiken onder in het blauwe water en vermaken ons met het honderd keer overtikken van een opgeblazen bal. We voelen ons net drie jolige pubers.

Dag 72 – dinsdag 28 juni – Nevers

Op een uurtje rijden van Anlezy ligt het stadje Nevers met een stadspoort die kan wedijveren met de Arc de Triomph in Parijs, met vele kerken en een imposante kathedraal met moderne glaskunst, fraaie oude gevels en gezellige parken waar je lekker kunt relaxen bij een fontein met uitzicht op de oude winkelstraatjes of op het tehuis waar Bernadette Soubirous is gestorven nadat jaren daarvoor in Lourdes de heilige maagd aan haar was verschenen.

We parkeren de auto bij het station en laden de rolstoel uit. Uitdaging één is om van de parkeerplaats af te komen. Overal zijn hoge stoepen waar de rolstoel niet tegenop kan. Uiteindelijk laten we Esther onder de slagboom doorrijden om van het parkeerterrein af te komen. Uitdaging twee is om een invalidentoilet te vinden waar Esther gebruik van kan maken. Na even zoeken vinden we een invalidentoilet bij een Thais restaurant waar we dan ook maar gaan lunchen. We bestellen alle vier een pokebowl met kruidige smaken. Dan zijn we klaar om Nevers onveilig te maken.

Op de te smalle stoepjes en vele trappen na, is Nevers best een rolstoelvriendelijke plaats. De Fransen zijn heel behulpzaam voor minder validen. Zo zetten twee motorrijders hun op de stoep geparkeerde Harley Davidsons met ronkende motor en ondertussen verontschuldigingen mompelend voor ons aan de kant. Bij een opengebroken straat, tillen de bestraters Esther met rolstoel en al over het losse zand en bij elk zebrapad stoppen de auto’s al van verre, daar kun je gewoon blindelings op vertrouwen.

’s Avonds spelen we tafeltennis met z’n vieren. Esther staat met de eettafel in de rug als steun te spelen met een gedrevenheid alsof ze aan het trainen is voor de paralympische spelen. We proberen zo vaak mogelijk over te spelen, maar raken regelmatig de tel kwijt. Moe maar voldaan nemen we in de avondzon nog een drankje.

Dag 73 – woensdag 29 juni – Wandelen

Omdat de bakker dicht zit vandaag, rijden we met de auto naar een soort schuur waar een biologische bakker bezig is broden te bakken. In een kratje liggen de broden die al klaar zijn. We kopen het hele assortiment op: een meergranenbrood, een abrikozen- en een appelbeignet, twee chocolade broodjes en een stokbrood.

Hierna rijden we Frans en Esther naar het dorpje Cizely. Het idee is om ze hier te droppen, zodat ze samen terug naar het huisje in Gros Sauvignon kunnen rollen en lopen via de verlaten weggetjes die Huub en ik van de week al hebben verkend en die we rolstoel proof hebben verklaard.
Als Esther zich in de rolstoel heeft geïnstalleerd, en na een praatje met een vriendelijke Fransman met alpinopet, komen we er achter dat we een beensteun missen. We doorzoeken de hele auto, maar de beensteun blijft onvindbaar. Daarom keren Huub en ik terug naar het huisje om daar de beensteun te zoeken, terwijl we Frans en Esther achter laten op een bankje met twee chocolade broodjes.

Als een kip zonder kop lopen Huub en ik door het huis. Alle logische plekken hebben we al drie maal bekeken. Nergens een beensteun te vinden. Ineens valt mijn oog op iets zwarts dat half ander de bramenstruiken in het lange gras ligt. De beensteun. Met de beensteun als een trofee in mijn armen keren we terug bij Esther en Frans die noodgedwongen nog steeds op het bankje zitten te wachten.
Huub en ik kijken de twee pelgrims na als ze via het kerkje van Cizely in de beboste heuvels uit zicht verdwijnen.

Huub en ik lopen een geel gemarkeerde wandeling van zo’n vijftien kilometer rondom de velden en bossen van La Machine. Het is een afwisselende tocht waarbij we lunchen in de dug out van de plaatselijke voetbalclub aan de rand van een scheef veld met ouderwetse kleedhokken en een afrastering van palen met roestige kettingen. We wanen ons in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De tijd lijkt hier te hebben stil gestaan, maar zijn de mensen die er wonen hierdoor minder gelukkig?

We passeren een grappig, kleine camping met houten hokjes waar je kunt overnachten. De hokjes zijn zo laag dat je jezelf er horizontaal in naar binnen moet schuiven om erin te komen. Een soort mini trekkershut. Er is een gezellig recreatie meer bij waar ook een invaliden toilet is. Jammer dat Esther niet kan zwemmen.

Met Huub neem ik de verschillende typen van het Enneagram door en discussiëren we in welk type we elkaar herkennen. Het is een tijdverdrijvende bezigheid en voor we het weten zijn we weer terug bij de auto. In het zwembad vermaken we ons met z’n drieën met het overgooien van een bal, waarbij één van ons in het midden staat en de bal moet zien te onderscheppen.

Vanavond willen we uit eten gaan, maar dat blijkt nog een hele onderneming te zijn. Welke restaurants zijn er? Welke zijn rolstoeltoegankelijk? Welke hebben een invaliden toilet? Onze keuze valt op de pizzeria in Anlezy. Aangekomen bij het enige restaurant van het dorp blijkt deze gesloten te zijn. Een vriendelijke bewoner meldt nog even dat de pizzeria morgen tussen de middag open is. Daar hebben we niet zoveel aan, want we hebben nu trek. We rijden op goed geluk verder naar een wat grotere plaats. Maar ook hier lijken alle restaurants gesloten.
Dan zien we op het trottoir een achterdeur open gaan, in de deuropening verschijnt een man met een witte schort die een aantal dozen overhandigt aan een jongen die op de stoep staat te wachten. Hier moeten we zijn! Een pizzabakker in een huiskamer restaurant. Snel parkeren we de auto en lopen naar de deur van de pizzabakker. In de deuropening krijgen we te horen welke pizza’s beschikbaar zijn, we lopen terug naar de auto om met Esther te overleggen en daarna geven we onze bestelling door aan de pizzabakker. De deur sluit met de mededeling dat het ongeveer twintig minuten gaat duren. Daar staan we dan op de stoep. Het is inmiddels rond negen uur, behalve ons viertjes is er geen mens te zien op straat, desondanks hebben we het heel gezellig en de tijd gaat snel. De deur gaat na driekwartier weer open, terwijl de pizzabakker ons de dozen met de pizza’s overhandigt voeren we een gesprek over vrouwenrechten, baas in eigen buik, de wet die abortus in de VS verbiedt en euthanasie en dat allemaal naar aanleiding van de opmerking van Frans dat hij een vrouw heeft die alles betaalt.

Rond tien uur zitten we op ons eigen terras aan de pizza. Uit eten. Je moet er even de tijd voor nemen. Maar dan heb je ook wat.
We komen tot de conclusie dat ergens moeite voor moeten doen voldoening geeft. Het maakt gelukkig als je ergens je best voor moet doen, als je iets bereikt dat niet vanzelf is gegaan, hoewel het in eerste instantie misschien kan lijken dat het fijner is als alles moeiteloos verloopt.

Dag 74 – donderdag 30 juni – Regen

De temperatuur is vandaag ineens gedaald naar zo’n vijftien graden en het regent zachtjes. Tijdens het ontbijt gaan we verder in op de verschillende enneagram types, drinken we uitgebreid koffie met iets lekkers, praten we verder over van alles en nog wat en maken we plannen voor de rest van de vakantie en voor volgend jaar.
’s Middags gaan Huub, Esther en ik wat rondtoeren door de omgeving en doen we boodschappen voor het avondeten, terwijl Frans wat werkzaamheden op zijn laptop verricht.
Na een samen bereidde maaltijd, gaan we het talentenspel dat ik heb bedacht testen. Het is nog een beetje saai en langdradig, maar ik krijg goede suggesties ter verbetering. Bijkomend voordeel is dat we meer zicht hebben gekregen op onze eigen en elkaars talenten.

Dag 75 – vrijdag 1 juli – Decize

De eigenaar van het huisje laat ons zijn vijf landschildpadden zien, die vrij mogen rondlopen in de grote afgegrensde tuin. Het is even speuren voor we ze alle vijf hebben gevonden, want hoewel ze erg traag lijken, kunnen ze er behoorlijk snel vandoor speren zonder dat je het in de gaten hebt. Tijdens een enthousiast mini-college leren we alles over de vorm van het schild van een gezonde schildpad, de leeftijd van een schildpad (kan tot tachtig jaar oud worden en blijft tot zijn dertigste elk jaar een paar millimeter groeien), de relatie die schildpadden onderling hebben (mannetjes bijten een vrouwtje in de poot als ze seks willen, vrouwtjes negeren dit meestal) en wat schildpadden nodig hebben om te overleven (weinig natuurlijke vijanden, kleine schildpadjes worden door vogels opgegeten omdat hun schild nog niet is uitgehard, eieren hebben een bepaalde temperatuur nodig om uit te komen, bij koud weer komen er alleen mannetjes uit het ei).
De eigenaar is vandaag wat hotel de botel omdat zijn vrouw vandaag definitief uit Nederland komt en bij hem intrekt. Samen gaan ze de vakantiehuisjes runnen. Een memorabel moment.

Wij bezoeken vandaag het plaatsje Decize gelegen op een kruispunt van de rivieren de Loire en de Aron en de kanalen van Nivernais en Latéral la Loire. We maken een wandeling door het oude centrum van Decize, bekijken de kathedraal, flaneren door de bomengalerij langs d’Aron en lopen terug via de oevers van de Loire, maar eerst gaan we uitgebreid lunchen in de jachthaven. We nemen de ‘plat du jour’, een drie-gangen-menu met regionale gerechten. We vieren dat we samen dit soort leuke dingen kunnen doen.

Bij de sluis in het Canal du Nivernais staan we een tijd te kijken hoe een plezierjacht via de sluis het grote hoogteverschil in het water overbrugt. In korte tijd zien we het water en de boot stijgen, totdat het niveau hoog genoeg is om uit te varen.

Esther ziet in een etalage twee gebakjes die haar doen watertanden. Even later zitten we in de tearoom met alle vier een verrukkelijk gebakje voor onze neus. Op de uitgebreide theekaart (meer dan vijftig soorten thee) hebben we blindelings twee soorten thee geprikt. De heren hebben iets exotisch met passievrucht, de dames hebben lavendelthee met bergamot. De eigenaresse komt de thee persoonlijk voor ons inschenken, daarbij presenteert ze ook nog een schaaltje met chocolaatjes en koekjes.

De rolstoel is vandaag tijdens de wandeling twee keer vastgelopen met een storing. Dat is lastig, want de rolstoel is zwaar om te duwen. We realiseren ons hoe kwetsbaar het voor Esther moet voelen als ze alleen op pad is met de rolstoel en dan storing krijgt. Daar sta je dan. Misschien wel midden op straat. Helemaal afhankelijk van de hulp van anderen.
Bij het uitladen van de rolstoel uit de auto lijkt deze weer vast gelopen te zijn. Huub en Frans halen de hele rolstoel uit elkaar en lopen alle onderdelen na: de accu, de bedrading, ze maken de wielen schoon inclusief de lagers en dan ontdekken ze dat ze gewoon vergeten zijn om de rem ervan af te halen. Gelukkig kunnen ze er smakelijk om lachen.

Om de calorieën er weer af te krijgen gaan we zwemmen in het zwembad, waarbij Frans en Huub via een duik de overkant proberen te halen. Ze mogen zich na de duik in het water niet meer bewegen. Het gaat er fanatiek aan toe. Ik heb geen talent voor duiken dus ik houd het bij aanmoedigen van de mannen.
Ineens huppelt de eigenaar langs. Zo blij en vrolijk. We snappen wel waarom: zijn vrouw is net gearriveerd. We maken even kennis met haar en laten het verliefde stel dan wijselijk alleen. Wij eten onder de oude appelboom een maaltijdsalade met uitzicht op de wei met koeien en het glooiende Franse landschap. Onze laatste avond alweer.

Dag 76 – zaterdag 2 juli – Overgang

We staan op tijd op en pakken snel onze spullen in, daarna ontbijten en afscheid nemen. Wat is deze week omgevlogen en wat heb ik ervan genoten. Fijn dat we dit samen kunnen doen en beleven. Huub en Esther vertrekken richting Houffalize waar ze een tussenstop maken, voordat ze morgen verder door reizen naar huis. Wij rijden vandaag naar Samoëns waar eind van de middag de paragliding cursus van start gaat.

Het is zo’n vijf uur rijden. Eerst over smalle landwegen naar Macon, dan honderd kilometer langs een in aanbouw zijnde snelweg, vervolgens een stukje tolweg en dan via bergwegen naar Samoëns dat in de Franse Alpen ligt.
Bij een stop ontdekken we dat het achterwiel van Frans zijn fiets buiten de fietsendrager is gekomen, waarbij een deel van de fietsendrager is afgebroken. Oeps. Dit had heel anders kunnen aflopen. We gaan langs een garage om te kijken of ze ons daar kunnen helpen om de fiets weer op de fietsendrager te bevestigen, maar de monteurs hebben er geen zin in. Om twaalf uur begint hun weekend en het is tien voor twaalf als we binnen komen.
Frans repareert de fietsendrager zo goed mogelijk met een stuk touw uit de camper. Het lijkt redelijk stevig te zitten, maar toch houd ik de fietsen vanuit de achteruitkijkspiegel angstvallig in de gaten tijdens het rijden. Af en toe stoppen we om te checken of alles nog vast zit.
Vanaf Geneve komen we in voor Frans bekend gebied. Hij vindt het leuk om mij het dal van Mieussy, Taninges en Samoëns te laten zien. Het zijn de plekken waar hij met Maurik Paragliding de bergweken doorbrengt en waar hij veel heeft gevlogen de laatste jaren. Voor mij is het de eerste keer dat ik in dit gebied kom.

Rond drie uur zijn we bij het chalet in Samoëns. Het houten huis biedt ruimte aan achttien personen en heeft een groot terras met uitzicht op de bergen. Wij parkeren de camper aan de rand van het terrein. Omdat het chalet al vol zit, zullen wij in de camper bivakkeren deze week. We kunnen natuurlijk wel gewoon mee eten en van de gezamenlijke ruimte gebruik maken.

Ik merk dat ik nog even moet wennen aan deze nieuwe fase in de reis. Even tijd nodig heb om om te schakelen van een rustig samenzijn met vrienden naar een druk groepsgebeuren.

Deel 8 – Paragliden

Dag 62 – zaterdag 18 juni – Hittegolf

De airco in de hut van Corsica Linea staat afgesteld op standje vriezen, waardoor we vannacht onder een heus dekbed hebben kunnen slapen en we wakker worden met droge, rode ogen. Een Franse stem ratelt door de intercom dat we de kust van Frankrijk naderen, van de rest van de boodschap kunnen we niets verstaan. Ik steek mijn hoofd om de deur en zie overal al mensen druk heen en weer lopen met bagage, maar als ik aan een lid van de bemanning vraag of we al naar de auto moeten, zegt ze dat we tijd genoeg hebben en het nog zeker een half uur duurt voor we aanmeren en dan nog een half uur voor we van boord mogen. Dus gaan we nog even liggen soezen in bed.

Rond zeven uur rijden we de boot af en komen in de haven van Marseille. We rijden door zo goed als verlaten straten, de winkels zijn nog afgeschermd met een rolluik. Marseille is een mooie stad en ik zou er best rond willen kijken, maar het is zelfs nu al warm en het kwik gaat hier in de loop van de dag de veertig graden aantikken, dus rijden we door naar Laragne Montéglin dat in de Haute-Alpes in Zuid-Frankrijk ligt en wat een waar vliegparadijs schijnt te zijn voor ervaren paragliders. Volgende week is hier het Chabre-open; een vliegwedstrijd voor gevorderde piloten die hier hun kennis en kunde willen laten zien.
Het landingsterrein is op de camping die dan ook vooral paragliding piloten herbergt. Het staat er flink vol met tentjes en busjes, want er is een internationale paragliding groep aan het vliegen.
We vinden nog een plekje voor onze bus naast twee Belgen met een tent. Hij heeft aan deltavliegen gedaan maar is er een aantal jaren geleden mee gestopt. We horen dat er gisteren een dodelijk ongeluk is geweest op de camping. Een piloot kreeg op twintig meter boven het landingsterrein een flinke inklapper met twist en is met zijn hoofd op de spoorbaan – die pal naast de camping ligt – geknald. Ik laat de informatie niet tot me doordringen, blok dit soort nare berichten over paragliding zoveel mogelijk af, anders heb ik geen leven met een aan paragliding verslaafde man.

Zelfs in de schaduw is het met zevenendertig graden niet goed uit te houden en we zoeken verkoeling in het kleine zwembad van de camping. Maar als we het kleine stukje van het zwembad naar de camper lopen zijn we alweer oververhit. Pfff. Ik ben de warmte wel een beetje beu. Je kunt zo weinig ondernemen met deze hitte. Eigenlijk zitten we de dag een beetje uit. Door de hitte zijn we allebei een beetje kribbig. Op het terras met zicht op het paraglidingveld eten we een ijsje en verdiept Frans zich in de vliegmogelijkheden. Hij zet zijn naam op de lijst voor morgen voor het transfer busje dat piloten naar de start brengt. Dat is in ieder geval geregeld.

Onze camper staat onder een kersenboom waar voortdurend overrijpe kersen uitvallen. Het is dan ook al snel een vieze bende in de camper, omdat de kersen onder onze schoenen blijven plakken en we alles vies lopen.

Dag 63 – zondag 19 juni – Teleurstelling

Frans heeft niet vaak geluk met het weer als hij wil vliegen. In Italië was er onweer, op Corsica waren er verraderlijke windstoten en nu blijkt het in Laragne Montéglin – de plek waar je driehonderd dagen per jaar kan vliegen – te hard te waaien. Vandaag is het wederom geen vliegdag en daar is Frans best wel teleurgesteld over. Dus zitten we sip naast elkaar in de hitte. Wat gaan we dan doen?
Als eerste regelen we een cabin met airco, die waren gisteren nog allemaal bezet, maar eind van de middag komt er één vrij en kunnen we eindelijk lekker koel zitten. Ten tweede ontmoet Frans op het terras een jonge jongen die ontzettend veel van paragliding af weet en als beroep ‘vliegmentor’ is. Hij begeleidt gevorderde piloten om nog beter te worden, om beter te kunnen thermieken, om kennis op te doen van windsystemen, nieuwe verfijnde technieken te leren en nog veel meer. Hij is deze week beschikbaar en dat is precies wat Frans nodig heeft; iemand die hem wegwijs maakt in dit gebied. Een persoonlijke coach die hem leert om nog beter te vliegen.
Ten derde arriveert Frank, een vliegvriend van Frans, die hier volgende week meedoet aan het Chabre-open en deze week moet werken en de cabin met ons deelt.

Eind van de middag gaan we naar Gorges de Meou om te zwemmen in het riviertje de Meou. Via een eng pad vol los grint dalen we af naar de rivier met zijn zacht aanvoelende rotsen. Het beetje water wat nog in de rivier staat is echter nauwelijks koel te noemen, al vinden de Fransen het ‘tres, tres, froid’. Overal zitten mensen met stoeltjes en eten en drinken in de rivier. Het is hun zondagse uitje en één van de weinige manieren om nog wat verkoeling te vinden.

Als Frank rond half acht arriveert – rechtstreeks uit Slovenië – heb ik voor ons drieën een Hollandse pot met bloemkool, aardappelen, worstjes, komkommer en kaas klaar staan.

En zo eindigt de dag toch nog opgetogen.

Dag 64 – maandag 20 juni – Eindelijk dan toch vliegen

Frans vertrekt na het ontbijt naar zijn vliegmentor. Ze gaan vandaag omhoog naar de start en Frans zal eindelijk een vlucht kunnen maken.
Ik zit samen met Frank in het huisje met de airco op vierentwintig graden. We zitten allebei met een laptop op schoot te werken, rond één uur lunchen we samen buiten op ons terrasje onder het afdak, waar het echt knetterwarm is.
Ik stop ons beddengoed waar we nachten in hebben liggen zweten en dat vol stof en zand zit in de wasmachine. Frank die erg lang is, spant een waslijn tussen twee bomen en hangt de was te drogen in de zon.

Frank kan op zijn apparatuur zien dat Frans is geland. Ik loop naar mijn lief toe, die straalt van oor tot oor. Hij is nog wat aan het ‘ground-handlen’ met zijn scherm. Hij heeft heerlijk gevlogen! En hij heeft heel veel informatie gekregen en heeft heel veel geleerd. Ik ben blij voor hem. Eindelijk heeft hij dan toch kunnen vliegen.

’s Avonds wandelen we het kleine dorpje in waar op maandag alles gesloten blijkt te zijn behalve de Vietnamees. Op een terras naast de fontein op het dorpsplein strijken we neer en laten allerlei lekkere gerechten aanrukken. Het is vrij onduidelijk of we ook de gerechten krijgen die we denken besteld te hebben, maar het is erg smakelijk. Vanaf acht uur ’s avonds wordt de temperatuur heerlijk. We drinken nog een drankje op ons terrasje bij de cabin.

De slaapkamer in de cabin is warm en benauwd, eigenlijk is het een klein stinkhok, en daarom besluit ik rond een uur of twee ’s nachts om te kijken of het in de camper koeler is. Als ik de deur van het huisje open, ruik ik rook. In de camper zelf ruikt het nog sterker naar rook. Shit, zou er ergens brand zijn? Een bosbrand? Moet ik de brandweer bellen? Ik kijk om me heen, maar zie nergens vuur. De hemel is nog vol sterren en ik zie geen rook. Ik ruik het alleen sterk. De camping is verlaten. Blijkbaar ben ik de enige die het ruikt. Ik besluit dan maar om toch weer in het huisje te gaan liggen, waar de mannen zorgeloos liggen te ronken. Ik durf niet echt te gaan slapen. Elk half uur loop ik even naar buiten om te ruiken of de stank erger is geworden. Na anderhalf uur is de lucht weer fris en kan ik ook weer lekker gaan slapen.

Dag 65 – dinsdag 21 juni – Poes

’s Ochtends wandel ik samen met Frans naar één van de vier bakkers die het kleine dorpje rijk is. Het is alweer flink heet en de zon brand op mijn huid. Na een ontbijt met stokbrood gaat Frans naar zijn vliegmentor en gaan Frank en ik weer in het huisje zitten, lekker bij de koele airco, met de laptop op schoot om te bloggen en te werken.
Ineens komt er een treurig uitziende poes aangewandeld. Ze loopt moeilijk en haar vacht ziet er dof en slecht verzorgd uit. Ik bied haar een bakje water aan, maar daarin heeft ze geen interesse. Zelfs het plakje ham dat ik haar geef, eet ze in eerste instantie niet op. Later als Frank en ik samen zitten te lunchen komt ze opnieuw langs en dan eet ze alsnog, heel moeizaam, de ham op.
Consequent als ik ben, wil ik haar eerst niet binnen in de cabin hebben, maar als ze toch naar binnen gaat aai ik haar als ze mijn laptop kopjes geeft en om aandacht vraagt. Frank ik ook een dierenvriend en ook bij hem gaat ze op de laptop zitten, zodat zijn werk in de war komt.

Vandaag verdiep ik mij in een spannend boek, Frans kan vanwege te harde wind helaas niet vliegen, maar heeft wel een super interessante dag, omdat de vliegmentor hem heel veel nieuwe informatie over het gebied geeft en veel kennis met hem deelt.

’s Avonds komen we toevallig de Belgische buren tegen bij het restaurant waar we gaan eten. We schuiven bij elkaar aan en raken vrij snel aan de praat over Oekraïne. Zij hebben een vluchteling uit Oekraïne in huis genomen; ze delen hun keuken en badkamer met hem. Hij kan gelukkig goed Engels en vertelt veel over zijn land. Ik vind het bewonderenswaardig dat ze een vluchteling hebben opgenomen in hun huis, zelf heb ik het ook overwogen, maar ik denk toch dat ik kribbig zou worden als ik onze badkamer en keuken een half jaar met een vreemde man zou moeten delen. Het roept wel vragen op hoe verwend en gastvrij we in Nederland eigenlijk zijn.

We praten ook over kanker, omdat de zus van de Belgische dame darmkanker heeft. Als ik haar vertel over mijn boek ‘Aangenaam leven met kanker’ en dat ik daar lezingen over wil geven, is ze enthousiast en moedigt me aan dat zeker te doen, omdat er volgens haar veel behoefte aan is. De volgende dag vertelt ze dat ze mijn boek besteld heeft, om aan haar zus te geven. Dat vind ik een groot compliment en maakt me blij.

Dag 66 – woensdag 22 juni – Regen

Al snel betrekt de blauwe lucht en komen er steeds meer grijze wolken vanachter de bergketen vandaan. Dat wordt geen vliegen vandaag en Frans zijn gezicht betrekt net zo snel als de blauwe lucht.
De regen plenst op het golfplaten dak, omdat het nog steeds aangenaam van temperatuur is zit ik buiten te lezen en te bloggen. Ik loop flink achter met mijn blog, omdat ik op Corsica niets heb geschreven. Vandaag kan ik eindelijk deel zeven publiceren.

’s Avonds eten we bij een pizzeria samen met Frank en een andere vlieger die met de Chabre open mee doet.

Dag 67 – donderdag 23 juni – Vervelen

Ik heb niet veel zin om iets te ondernemen, dat komt ook omdat het vandaag wederom regent. Ik merk dat ik klaar ben om verder te gaan. Frans is met een klein groepje, een beetje tegen beter weten in naar een ander vlieggebied gereden om te kijken of daar wel gevlogen kan worden. Eind van de middag komt hij bozig terug: weer niet kunnen vliegen. Een hele week gereserveerd voor het paragliden en slechts één dag een beetje kunnen vliegen.

Ik heb mijn boek uit en hoewel het een spannend boek is, is het einde teleurstellend en daarom ervaar ik een beetje een leeg gevoel.

Gelukkig gaan we morgen op naar een nieuwe fase in de reis.

Dag 68 – vrijdag 24 juni – Lyon

Al snel nadat we afscheid van Frank hebben genomen en over de bergpas rijden, barsten de zwarte wolken die al een tijdje dreigend boven het dal hangen, los. Het water verandert de weg in een bergstroompje en een hele tijd rijden we slechts stapvoets door de bergen.
Rond een uur of drie arriveren we op stadscamping Les Barolles in Lyon. Het is na al die mooie natuurcampings even wennen om weer op een bak grint te staan tussen de megacampers. Tot onze verrassing zegt de jonge campingeigenaar dat de camping dit weekend bomvol zit als we hem vertellen dat we niet hebben gereserveerd. Maar na een praatje weet hij toch nog een plekje voor ons te vinden.

Frans heeft de fietsen al afgeladen, want ik had gelezen dat je Lyon goed per fiets kunt verkennen omdat er overal fietspaden zijn aangelegd. De campingeigenaar raadt het ons echter af: we zullen zeven kilometer over een redelijk grote weg moeten fietsen om het centrum te bereiken en de hoogtepunten van de stad liggen letterlijk op hoogte en dat is flink klimmen. We volgen zijn advies op en gaan met de stadsbus naar het centrum.

Lyon blijkt een mooie oude stad gelegen tussen twee rivieren: de Rhone en de Saone die aan de zuidpunt van de stad samenvloeien tot één rivier. We slenteren langs statige panden, gezellige pleinen en drukke winkelstraten naar één van de vele bruggen die ons naar het oude deel van de stad brengen met kronkelstraatjes en veel hoogteverschillen. Eerst bezoeken we de kathedraal die aan de oever van de Rhone ligt, daarna klimmen we naar de basiliek die helemaal op de top van een berg ligt met een prachtig uitzicht over de stad. Ik vraag me af wat het verschil is tussen een basiliek en een kathedraal. Frans zoekt het voor me op. Een kathedraal is een van oorsprong religieus gebouw, een basiliek behoorde toe aan de koning en was verbonden met handel en rechtspraak, pas later werd het een religieus getint gebouw.
De basiliek van Lyon heeft enorme schilderijen van mozaïek waarmee bijna alle wanden zijn bedekt. De uitstraling is licht en vrolijk door de gekozen kleuren van mintgroen, zachtblauw en goud. Er is net een mis aan de gang en we zitten een tijdje in één van de banken om alles in ons op te nemen. Bij een terras met uitzicht op de stad en de rivier nemen we een sirope de l’eau, daarna wandelen we via de rozentuin en de hortus terug naar de rivier. In het oude stadsdeel met kronkelende straatjes vinden we een Marokkaans restaurant waar ze heerlijke tahin gerechten serveren.

Op aanraden van de campingeigenaar gaan we naar hotel de ville; een oud kloostercomplex dat nu restaurants, winkels en een aantal hotels herbergt. Tussen de kloostergangen en kerktorens doorlopend zien we terrasjes, wordt muziek gespeeld en hangen kunstvoorwerpen. De nieuwe functies zijn heel mooi ingebouwd terwijl de oude gebouwen in stand zijn gebleven, dat geeft een heel aparte sfeer. Er hangen intrigerende foto’s van dansende mensen die in de lucht lijken te zweven.
Als het al bijna donker is proberen we de bus terug naar de camping te pakken. Maar waar is de bushalte? We vragen het een vriendelijke buschauffeur die ons gebaart in te stappen en hij rijdt ons naar de voor ons goede instaphalte. Zo fijn als mensen vriendelijk zijn en met je meedenken.

Op de camping wordt ergens housemuziek gedraaid. Frans negeert het geluid en valt vrijwel direct in slaap, ik kan me echter niet over het gebonk en gedreun heen zetten. Als ik eindelijk de moed heb verzamelt om op zoek te gaan naar waar de muziek vandaan komt en de veroorzakers van de herrie te vragen of het wat zachter kan, rijdt er een auto weg en is het ineens stil.

Lyon een mooie, gezellige oude stad; zeer geschikt voor een citytrip.

Deel 7 – Corsica

Dag 46 donderdag – Peridundella

We worden wakker van de felle zon die in ons gezicht schijnt. Na een verfrissende douche vragen we ons af of we nu gewoon weg kunnen rijden zonder de gastvrouw te hebben gezien, als er een bruin autootje de poort binnen rijdt. Het is Melissa die ons een ontbijtje aanbiedt: koffie, thee, jus d’orange en een muf croissantje. We zitten op het terras in de schaduw en Melissa zegt in haar rappe Frans dat het ’tres chaud’ is vandaag. Gelukkig. Zijn we niet de enigen die last hebben van de hitte.

Bastia schijnt een leuke oude stad te zijn met een authentieke haven, maar we hebben geen zin om in de hitte naar een parkeerplaats te moeten zoeken of door de warme stad te lopen. Ik vind het wel een beetje spijtig om helemaal geen indruk te krijgen van Bastia, maar we besluiten naar de bergen te gaan in de hoop dat het daar wat koeler is.

We stoppen bij een luxe bakkerij met terras en doen net als de Fransen: we nemen een ontbijt met pain au chocolat en een koffie en thee. Voor de lunch kopen we een pain cereales en een hartige taart. Daarna koersen we naar de voormalige hoofdstad van Corsica, het plaatsje Corte dat midden in de bergen ligt en waar de enige universiteit van het eiland is gevestigd.
Vandaag verplaatsen we ons van airco naar airco. Van de airco in de auto naar de airco in de supermarkt. We doen uitgebreid inkopen, laden de kastjes en onze koelkast helemaal vol en rijden dan door naar camping Peridundella. De camping is een klein paradijs, vol oude bomen, uitzicht op de bergtoppen en gelegen in de middle of nowhere. Als we het terrein op rijden vragen we aan een man, die staat te harken, waar we de receptie kunnen vinden. ‘Le reception c’est moi’, krijgen we als antwoord. Zoek maar een plaatsje uit en kom tegen de avond langs voor de registratie.
Op de kleine camping zijn prachtige plaatsen met zicht op de bergen, maar wij kiezen toch voor een schaduwrijke plek onder een dikke oude eik. In de koelte van de boom komen we tot rust. Eind van de middag wandelen we naar een riviertje met het idee om daar te zwemmen en verkoeling te vinden. Ik volg de route naar de rivier op de OsmAnd app. Uiteindelijk vinden we de rivier. Maar het is niet wat we ervan hadden gehoopt. Het is een miezerig watertje vol insecten larven en met geitenkeutels en andere dierlijke uitwerpselen. In plaats van verfrist, komen we bezweet en met rode hoofden van de inspanning terug bij de camping. Gelukkig kunnen we wel koud douchen.

De eigenaar van de camping blijkt van koken te houden. Voor veertienvijftig kunnen we ons inschrijven voor een driegangen menu in het schattige restaurant onder het afdak met uitzicht op de bergen. We slaan het aanbod echter af, omdat we de vers ingeslagen ingrediënten van vandaag op willen maken.

Dag 47 vrijdag 3 juni – Lac de Melo

We staan voor dag en dauw op om een wandeling te maken naar Lac de Melo in de Restonica kloof. Snel pakken we de spullen en rijden dan eerst naar Corte om vandaar de weg naar de kloof in te gaan. De weg is extreem smal en verboden voor campers. Aan de rechterkant zijn hoge rotswanden, aan de linkerkant gaapt de afgrond. Omdat we zo vroeg zijn komen we gelukkig maar twee auto’s tegen, waarvoor we een  stukje achteruit moeten rijden om een kleine verbreding in de weg te vinden, zodat we elkaar kunnen passeren. De weg is vijftienkilometer lang en het duurt meer dan een uur voor we bij het einde van de weg komen waar een kleine parkeerplaats is. Op aanwijzingen van de parkeerwachter parkeert Frans de bus langs de rand van de weg, vlak langs het ravijn.
We ontbijten eerst in de camper en zoeken dan onze wandelspullen bij elkaar. Omdat we hoog de bergen in gaan, nemen we ook warme kleding en een regenjas mee, naast water, brood en zonnebrand. Frans komt op het idee om ook de wandelstokken mee te nemen.

Het is vandaag bewolkt en ik hoop dat het de hele dag bewolkt zal blijven, want we lopen boven de boomgrens en er is nauwelijks schaduw als de zon schijnt. Het pad begint direct al rotsig en we klauteren over stenen omhoog. In het dal zien we de Restonica rivier door de diep uitgesleten kloof, voor ons zien we een groot rotsplateau waar de rivier als een waterval vanaf glijdt. Dit rotsplateau moeten we beklimmen alvorens we bij Lac du Melo kunnen komen. Er zijn twee routes. Op goed geluk kiezen we de linkerroute, die ons een lange, steile beklimming vol grote stenen geeft. Voor het eerst sinds jaren gebruik ik de wandelstokken, die me helpen om de balans te houden en om de kracht wat meer tussen armen en benen te verdelen. Het is pittig om met je benen telkens een reuzenstap omhoog te moeten zetten. Gestaag klauteren we omhoog. En dan is daar de beloning: Lac du Melo, een donkerblauw meer te midden van rotsen. We picknicken op een grote rots aan het water en genieten van het uitzicht en de stilte. We besluiten via de rechterroute weer naar beneden te gaan. Deze route leidt ons via een aantal ‘klettersteige’ waarbij we drie metalen trappen moeten afdalen. Als ik bij één van de trappen beneden aankom, staan er twee mensen onderaan te wachten, ik draai me om en moet iets uitwijken omdat de wandelaars me geen ruimte geven, ik plaats mijn voeten schuin op een rots en voel me langzaam wegglijden, ik heb geen wandelstokken om me op te vangen, want die had ik voorafgaand aan de trappen in de rugzak gestoken, ik val op mijn rechterzij en glijd zachtjes de rots naar beneden. Het is niet gevaarlijk, want er zijn omringende hogere rotsen waar ik tegen tot stilstand kom. Ik krabbel weer overeind en de tocht gaat verder. Ik heb me licht bezeerd, maar schenk hier geen aandacht aan. Hierna volgt een stuk over grote, gladde rotsen waarbij je je vast kunt houden aan kettingen. Spectaculair en gaaf. Dit soort dingen vind ik echt leuk en ik ben dan ook blij dat we via de rechterkant naar beneden zijn gegaan.

Onderweg zien we een kleine waterval waar Frans een duik neemt in het frisse water en ik het bij pootjebaden houd. De terugweg is verder dan we in gedachten hadden en we zijn verwonderd hoeveel we vanochtend hebben gelopen. Moe en heel erg voldaan rijden we de weg door de kloof terug. Wat is dat genieten en wat heeft Corsica een ruige, woeste natuur.

We rijden weer terug naar camping Peridundellu waar we nu een plekje met uitzicht op de bergen uitkiezen. ’s Avonds eten we in het restaurantje van de camping een driegangen menu met een wijntje erbij om onze zestiende trouwdag te vieren.

Dag 48 – zaterdag 4 juni – Bijkomen

’s Nachts word ik wakker van de hoofdpijn, pijn in mijn nek en pijn in mijn borstspier en bij mijn ribben. Frans masseert het hele gebied met Arnica olie, waarschijnlijk is het spierpijn van het gebruik van de stokken en misschien ook wat verrekte spieren van de val. Mijn lymfetherapeut heeft me uitgelegd dat mijn borstspier door de bestraling niet veel belasting kan hebben; het is als een touw dat door zon en zeezout zijn trekkracht is verloren en dat als het te zwaar belast wordt gaat rafelen en uiteen valt.
De hele dag houd ik last van mijn nek en ribben en is het alsof ik een kei in mijn hoofd heb die tegen de binnenkant van mijn schedel bonkt als ik mijn hoofd beweeg.
Het wordt noodgedwongen een dagje uitrusten met uitzicht op de bergen, vers stokbrood, Franse kaasjes, beetje kletsen, beetje slapen en ’s avonds weer een lekkere Corsicaanse maaltijd bij het restaurant van de camping. De campingbaas houdt van koken en dat merk je aan de maaltijd: verse, pure ingrediënten en echt lekker van smaak. Goed eten.

Dag 49 – zondag 5 juni – Badderen in de rivier

Frans heeft gisteren een paragliding stek ontdekt in de bergen rond Vero in het midden van het eiland. Hij heeft vliegroutes voorbereid en vandaag gaan we bij de landingsplek kijken. Hij hoopt de komende dagen op goed weer om te vliegen.
We klimmen via een bergweg omhoog naar Col de Vizzavona, een geliefd wandelgebied waar ook de GR 20 – een honderdachtenzestig kilometer lange wandelroute over het eiland – passeert. De Col hangt in de wolken en het regent licht, terwijl het met tweeëndertig graden drukkend warm is.

In Vero gaan we even bij de landing kijken en Frans noteert een telefoonnummer van de lokale vliegschool. Er zijn geen paragliders actief vandaag en dat komt waarschijnlijk door de dreigende lucht en de harde windstoten.
We zoeken een camping in de buurt van Vero, zodat Frans de komende dagen in de buurt is van de vliegstek en kan vliegen mochten de omstandigheden goed zijn.
We vinden een camping aan een rivier. Vanuit onze camper hebben we zicht op het water en kunnen we zo een bad nemen in de natuurlijke zwempoelen, zodat we heerlijk afkoelen. We brengen de middag door met de was doen, zwemmen in de rivier, een ijsje eten en de finale van Roland Garros kijken op de laptop met uitzicht op de groene natuur en de rivier. We hebben het ultieme vakantiegevoel te pakken.
De eigenaresse van de camping had ons gewaarschuwd dat als het zou gaan regenen en onweren we direct uit het water moesten komen, omdat de waterspiegel in korte tijd ongekend hard kan stijgen. Maar de bui drijft over en het blijft droog, onze was wappert in de wind snel droog en ’s avonds wordt het koel. Voor het eerst in weken weer eens kippenvel en slapen onder een fleecedekentje. Met uitzicht op de maan vallen we in slaap.

Dag 50 – maandag 6 juni – Calanques de Piana

We worden wakker met uitzicht op de grote, groene boom waar we onder staan. We slapen tegenwoordig met de deur – en soms als het erg warm is ook met de achterklep – open, zodat we vrij zicht hebben op de natuur die ons omringt en we een nachtelijk briesje kunnen opvangen voor wat verkoeling.
Het is warm en droog voor de tijd van het jaar. De mensen op Corsica vertellen ons keer op keer dat het zo heet is en dat er zo weinig regen is gevallen dit jaar; ze maken zich zorgen over de klimaatverandering. Ze zijn bang dat hun eiland onbewoonbaar wordt als het vanaf begin juni al ver boven de dertig graden is.

Nog voor het ontbijt nemen we een bad in de rivier die allemaal leuke poelen heeft waar je languit in kan liggen. Het water is fris en dat is precies wat we nodig hebben. Na het ontbijt verlaten we de camping om richting West-Corsica te rijden. Frans heeft met de vliegschool in Vero gebeld, maar de komende dagen kan er niet gevlogen worden, er zijn gevaarlijke ‘wind gusts’: onverwacht, harde windstoten.
Rond de middag arriveren we in het schilderachtige plaatsje Piana. Bij het zoeken naar een parkeerplaats schampt de achterkant van de fietsendrager over de grond als we door een diepe kuil rijden. We horen een schurend geluid en stoppen. Het deel van de fietsendrager met het rechterlicht is afgebroken en sleept over de weg. Ook zijn we onze nummerplaat verloren. Ik loop terug om de nummerplaat te zoeken, Frans kijkt of er nog iets te repareren valt. Als ik terugkom hebben twee wegwerkers de fietsendrager met staaldraad gefixt. Ook het nummerbord zetten ze vast met staaldraad. Super tof die behulpzame Corsicanen.

We wandelen wat door het stadje zonder voorop gezet plan. Vandaag volgen we de flow. We besluiten te doen wat Fransen graag doen op hun vrije dag: uitgebreid lunchen. Het enige verschil is dat we er niet zoals de Fransen een fles wijn bij drinken. Met uitzicht op de Calanques de Piana verorberen we allebei een Corsicaanse maaltijdsalade. Ik iets met droge worst en artisjokken en Frans iets met geitenkaas en honing. Smullen.

Op aanraden van het toeristen bureau parkeren we hierna de auto bij het plaatselijke voetbalveld en starten van daaruit een wandeling met uitzicht op de Calanques: grillige, rozerode rotsformaties, die hoog boven de zee uittorenen. We klauteren omhoog en hebben een duizelingwekkend uitzicht naar beneden waar we ver beneden ons de auto’s tussen de rotsen door zien rijden. Het is adembenemend mooi.
Ineens voel ik me naar worden. Duizelig, slappe benen, bonkend hart. Ik denk dat ik last heb van de hitte, Frans denkt dat het misschien ‘hoogteangst’ is; een heftige, fysieke reactie van je lichaam op grote hoogte, een natuurlijke reactie bij het gevaar om te vallen. Hij heeft hoogteangst als onderdeel van de theorie bij het vliegen gehad. Het zou best kunnen kloppen, ik voelde me ineens bang en duizelig worden toen ik de diepte in keek.

In Piana doen we inkopen voor de avond en voor morgen als er een pittige wandeling op het programma staat. Over een extreem smalle weg die ons een uitzicht biedt op de blauwe zee en de rozerode rotsen dalen we af richting het strand van Arone waar de weg eindigt en waar wij een plekje vinden op de camping. Even bijkomen in de schaduw, eten koken en dan een avondduik in zee. Het zeewater is nauwelijks verkoelend, de golven komen zacht aanrollen zodat je er lekker op kan drijven.

Dag 51 – dinsdag 7 juni – Capo Rosso

Voor dag en dauw opgestaan en richting de parkeerplaats van Capo Rosso gereden. Een snel ontbijt en dan vertrekken we voor de beklimming van de rode kaap; een gigantische, rode rots die markant boven het landschap uitsteekt met op de top een toren, de toren van Linghini. Vanaf deze toren schijn je een prachtig 360 graden uitzicht te hebben op de Calanques, de baai, de bergen in het binnenland en de oceaan.
Om de warmte voor te zijn, zijn we zo vroeg mogelijk vertrokken. Het eerste stuk daalt en loopt gemakkelijk, we hebben direct al prachtige vergezichten op de baai met de bergen op de achtergrond. Als er een klein beetje schaduw is pauzeren we even voor een slok water, we hebben ons dik ingesmeerd met zonnebrandcrème en dragen een pet, mocht één van ons bevangen worden door de hitte dan hebben we een handdoek die we nat kunnen maken en in onze nek kunnen leggen. Maar voorlopig gaat het nog goed. We hebben ons voorgenomen gewoon te kijken tot hoever we komen, want de rots lijkt onneembaar. Zo steil, zo markant. Een onneembare vesting. Eerst lopen we door struikgewas omhoog, dan volgt een steile klim door een kloof, we stijgen hier heel snel, dan volgt een stuk over kale rode rosten waar we met handen en voeten over heen moeten klauteren. Dit deel is zo leuk en spannend dat we eigenlijk ongemerkt de toren zijn genaderd. Nog een kwartier flink door klimmen en dan bereiken we de top. We zijn euforisch. We hebben het gehaald. Wat een prestatie. Via ongelijke, smalle treden beklimmen we de toren om van het uitzicht te genieten. We krijgen er maar geen genoeg van.

Langzaam aan komen er ook andere wandelaars boven en wordt het tijd om rustig af te dalen. De afdaling is genieten. Eerst via de rode rotsen en dan het pad naar beneden. Vanuit zee waait er een verfrissende bries. Het laatste stuk terug naar de auto is weer klimmen, het is warm tussen de struiken, maar we doen rustig aan en pauzeren vaak. Aan het einde wacht een terrasje waar we ‘l’eau au sirope’ drinken, ons favoriete drankje op Corsica om af te koelen.

Via de imposante weg door de Calanques rijden we naar een camping les Oliviers in het plaatsje Porto gelegen aan een inham in zee. Het is een terrascamping met hele steile passages en het is erg vermoeiend om op de steile terrassen te zoeken naar een fijn plekje. We hebben de moed op een schaduwrijk plekje bijna opgegeven als we toch een goede stek voor onze bus vinden. Een grote plek, onder de bomen met uitzicht op de rotsformaties.
Op iedere camping moeten we eerst weer even wennen, de sfeer opsnuiven, ons plekje vinden en ons de plaats eigen maken en dan hebben we het naar de zin. Alle campings hebben voor- en nadelen; sommige hebben mooie ruime plekken in de natuur, andere hebben fijne voorzieningen zoals een restaurantje of een zwembad, andere campings zijn niet echt leuk maar kiezen we vanwege de centrale ligging om bijvoorbeeld een stad te bezoeken.
Het leuke aan de campings op Corsica is dat je geen afgebakende plaatsen hebt, meestal zijn het bosrijke gebieden waar je zelf je plek mag uitkiezen. Er is veel ruimte, privacy en natuur. Het sanitair is op z’n Frans; er staat een toiletpot en als je geluk hebt is er warm water. Maar met dit weer snak ik alleen maar naar een koude douche.

Als we ons hebben geïnstalleerd op de camping, klapt Frans het bed uit om een dutje te doen. Hij ligt in de camper en ik lig buiten op het picknick kleed naar de bomen te staren, als ik vanuit een ooghoek de camper zie bewegen. Heel langzaam glijdt de camper, met de klep open en de fietsendrager naar beneden geklapt naar achteren met Frans erin. ‘Hé Frans, de camper’, roep ik. Frans is snel wakker, komt overeind en trekt de handrem erop. Pff. Gelukkig net niet tegen de stenen gestapelde muur gereden. Mijn gympen staan nu klem onder het voorwiel. Alles bij elkaar toch een heel stuk naar achteren gegleden.

Trots over onze wandelprestatie van die dag gaan we slapen. Capo Rosso een echt hoogtepunt in onze vakantie.

Dag 52 – woensdag 8 juni – Werken en bloggen

We slapen lang uit. Het is zo heerlijk om zonder klok en zonder vast schema te kunnen leven, om de flow zijn werk te kunnen laten doen en gewoon te volgen wat zich op dat moment aandient. In plaats van ons gebruikelijke ontbijt met kwark en fruit nemen we vandaag pain au chocolat om de dag mee te starten. We kletsen lang over van alles en nog wat en dan gaat Frans wat werken en ik eindelijk weer eens bloggen, want ik loop een heel eind achter. Na twee uurtjes werken lopen we richting het zwembad voor een cappuccino en oefenen we ons Frans bij de dame van de bar. Sinds we op Corsica zijn volgen we Franse les op een app op de telefoon zodat we een klein praatje aan kunnen knopen met de lokale bevolking. De meeste Corsicanen spreken nauwelijks Engels en ze vinden het heel erg leuk als we proberen Frans te spreken.
Mij kijken ze meestal met grote vraagtekens in hun ogen aan als ik iets in het Frans probeer te zeggen, maar Frans begrijpen ze wel en hij krijgt regelmatig complimenten over zijn uitspraak. Ik kon veel makkelijker communiceren met de Italianen. Niet dat ik meer dan drie woorden Italiaans ken, maar bij hen praatte ik met mijn handen en zij communiceerden terug met hun handen en we begrepen elkaar.

Even een duik in het fraai aangelegde zwembad met rotsen en diverse op verschillende hoogte gelegen bassins. Als we in het water drijven hebben we uitzicht op de bergen. Imposante rode rotsformaties die hoog boven de pijnbomen, ceders en andere geurig ruikende bomen uittorenen.

Tegen de avond wandelen we langs de rivier naar het stadje Porto dat in een inham tussen de rotsen ligt. Het is een gezellig plaatsje met een haven en een vesting op de punt van een rots. We kiezen voor een hippie achtig visrestaurant en proberen de Corsicaanse wijn in combinatie met vis uit zee. De hemel is goudkleurig als de zon in de zee zakt en we langzaam terug wandelen naar de camping.

Dag 53 – donderdag 9 juni – Relaxen

Vandaag starten we de dag met een cappuccino, daarna gaan we uitgebreid douchen en dan pas ontbijten. Het lijkt erop dat Frans nu eindelijk echt kan relaxen: het werk is af, de vliegschool is even uit zijn hoofd, het gaat goed met zijn oog en we voelen ons sinds we corona hebben gehad weer fit. De hoest is over en we hebben weer energie.

Het wordt een luie dag. We praten en zwemmen, dutten en lezen, luisteren wat naar muziek, vallen in slaap, smeren ons in met zonnebrand, eten stokbrood met Franse kaas, wandelen even naar de rivier voor een dip. Frans zit al in een zwempoel als ik in het water twee slangen ontdek, of althans iets wat op een slang lijkt, het zou ook een vissoort kunnen zijn, hoewel ze heel onschuldig lijken en het vast niet op ons gemunt hebben, vind ik het toch geen aantrekkelijk idee om naast ze in het water te gaan zitten.

We borrelen bij de camper met hapjes en maken een maaltijdsalade klaar. Door al die cappuccino’s, pain au chocolat, wijntjes, ijsjes en stokbrood met Franse kaasjes ben ik veranderd in een dikke rolmops zonder taille. Terug in Nederland maar weer even gezond eten.

Dag 54 – vrijdag 10 juni – De kliffen van Bonifacio

Gisteravond realiseerden we ons ineens dat we niet meer zoveel tijd hebben: nog maar vier weken te gaan. Dat betekent één week Corsica, één week waarin Frans gaat paragliden want dat is er tot nu toe niet van gekomen, één week met goede vrienden en dan nog één week lesgeven met de vliegschool. Een beetje gênant natuurlijk om vier weken te ervaren als kort terwijl de meeste mensen vier weken vakantie als zeer royaal zullen beleven. Maar het is echt zo: de acht weken die we nu bijna onderweg zijn zijn omgevlogen, we hebben helemaal niet het gevoel dat we lang onderweg zijn. Wel zijn we het besef van dagen en weken kwijtgeraakt. Welke dag is het vandaag? Hoeveel weken zijn we nu onderweg? Daarom ben ik blij met mijn blog, dat houdt de herinneringen levend.
Het reizen smaakt wel naar meer. We hebben nu al zin om volgend jaar weer te gaan.

Omdat we ineens beseften dat we nog maar een week op Corsica hebben, hebben we een globaal plan gemaakt voor de komende dagen.
We vertrekken richting Bonifacio, het zuidelijkste puntje van Corsica, waar je het eiland Sardinië kunt zien liggen. Het is iets van tweehonderd kilometer maar door de slingerende bergwegen komen we niet boven de veertig kilometer per uur uit dus doen we er met een paar tussenstops de hele dag over om er te komen.
Het is een mooie route met uitzicht op zee en de bergen, we komen langs leuke strandjes en stoppen in slaperige dorpjes voor een koffie, een l’eau de sirope (mijn favoriete drankje) en een pannini. De camping die we hebben uitgekozen is een strategische keuze; vandaaruit kunnen we wandelen naar de haven en het oude centrum van Bonifacio. De camping is bommetje vol en het is warm. Maar gelukkig bemachtigen we een plaatsje in de schaduw, die we delen met een Franse fietser in een tentje en een groepje Duitsers. We staan vast tegen elkaar aan, als de Fransman naar het toilet wil, moeten wij onze stoelen verzetten zodat hij erlangs kan. Het schept een bepaalde solidariteit. Iedereen snakt naar schaduw, koelte en een plekje om bij te komen.
Er zijn veel wandelaars en fietsers met kleine tentjes op de camping. De Fransman vertelt dat hij vijftien mei op zijn fiets is vertrokken vanuit Le Mans en inmiddels zo’n vijftienhonderd kilometer in de benen heeft zitten. Het fietsen op Corsica vindt hij inspannend en gevaarlijk. Het is druk op de smalle wegen en de stijgingspercentages en bochten zijn pittig. Dat is ook de reden dat wij onze fietsen nog niet hebben gebruikt, behalve om af en toe boodschappen te doen, ik vind het te eng om hier te fietsen en mijn conditie is niet voldoende om uren achtereen bergopwaarts te gaan.

We treffen opvallend vaak leuke kleine campings voor tentjes, waar je zelf je plaatsje onder de bomen mag uitzoeken en waar op de schuine hellingen nauwelijks ruimte is voor ons busje, laat staan voor grote campers.

Rond vijf uur wandelen we via de haven waar een paar grote protserige jachten liggen te pronken naar het beneden centrum van Bonifacio, daarna klimmen we via een steil aangelegd pad met stenen omhoog naar de witte kliffen. We wandelen een eind over de toppen van de kliffen met uitzicht op zee en zien de grote ferry’s op weg naar Sardinië.

Dag 55 – zaterdag 11 juni – Escalier d’Aragon

Rond zes uur wandelen we opnieuw richting de kliffen van Bonifacio. We gaan een mooie wandeling maken waarvoor het gisteravond te warm was. We klauteren tussen laag struikgewas door met uitzicht op zee en op de uitgesleten witte krijtrotsen. Op een steen met uitzicht op de oude stad, die hoog op een rots ligt, ontbijten we. Genieten zo rustig met z’n tweetjes in de vroege ochtendzon.

Rond de middag wandelen we via de oude toegangspoort van de vesting naar het oude centrum van Bonifacio, dat lange tijd onder Italiaans bestuur stond en nog veel Italiaanse invloeden heeft. De naambordjes zijn bijvoorbeeld in het Frans en in het Italiaans.
In de oude muren van de vesting is een galerie van een Franse kunstenares waar we even een kijkje nemen. De kunstenares legt uit dat haar kunstwerken gebaseerd zijn op de natuur en een combinatie zijn van fotografie en schilderen. De kleurrijke schilderijen spreken me erg aan. Na deze leuke, onverwachte ontmoeting is het tijd voor een drankje.
De straten zijn nauw en hebben grote hoogteverschillen, we wandelen naar het uiteinde van het schiereiland waar het stadje op ligt en komen bij de begraafplaats aan waar alle families een eigen huisje hebben als familiegraf. Echte huisjes met een voordeur waar alle leden van de familie boven de grond liggen begraven. De kist in de aarde laten zakken zoals bij ons gebeurt kan niet op deze rotsige bodem.

We hebben uitzicht op idyllische baaien met witte zandstranden die in de diepte verscholen liggen tussen de beboste heuvels. En dan komen we bij het hoogtepunt van de dag: de trap van Aragon. Een smalle, steile trap met tweehonderdtreden die afdaalt naar de zee. Het is er glibberig, je mag alleen naar beneden als je stevige schoenen aan hebt en we moeten een helm op. Ik klem me aan de leuning vast en ga stapje voor stapje naar beneden. Daar aangekomen is een smal pad in de rotsen uitgehakt, links de blauwe zee, rechts, onder en boven de witte rotswand. Elkaar passeren is eng en gaat net. Het is spectaculair. Prachtig. Hartslagverhogend.  En we krijgen er een enorme kick van. Wat is dit mooi. Uiteindelijk klimmen we weer omhoog en wandelen moe en uiterst tevreden terug naar de camping.

Bonifacio en L’Escalier d’Aragon zeker bezoeken als je op Corsica bent!


Dag 56 – zondag 12 juni – U Furu

We zijn er inmiddels aan gewend dat de bodem op de campings bestaat uit rotsen met daarover heen een laagje bosgrond dat ervoor zorgt dat onze lakens vol zwarte vegen zitten en alles is bedekt met een laagje stof. We hebben al grappige gezichtjes op de stoflaag die de lak van de camper bekleedt getekend. Maar gisteren hebben we een wasstraat ontdekt en daar gaat Frans aan de slag om de camper schoon te spuiten. Als het uiteindelijk is gelukt om te betalen, lijkt de hogedrukslang een eigen leven te leiden en blijft eindeloos water spuiten, er zit geen stopknop op. Met een frisse camper en schone ruiten verlaten we Bonifacio. We hebben getankt én hebben een nieuwe bus campinggas kunnen kopen, want ons gas was op.

Rond tien uur parkeren we de auto strak in de berm voor Palombagia beach dat door Lonely Planet tot mooiste strand van 2020 is uitgeroepen. Een groot wit zandstrand met grote groene bomen, af en toe wat rotsen die boven het turquoise water uitkomen. Inderdaad een prachtig strand. Het water is warm en er zijn nauwelijks golven. Toch koelen we er wel iets van af. Bij een rieten strandtentje nemen we een drankje, dan leggen we onze handdoeken uit onder een grote pijnboom, die zijn naalden op ons laat vallen. Wanneer we ons weer opgewarmd voelen, gaan we opnieuw het water in. Rond twaalf uur wordt het te warm voor ons en verlaten we het mooie Palombagia strand.
We koersen af op een supermarkt waar we royaal inkopen doen zodat we voor een paar dagen eten en lekkere dingen in de camper hebben, voordat we naar U Furu rijden, een camping richting de bergen in het binnenland, gelegen in de middle of knowwhere.

Bij U Furu is het droog en warm. Aan de kust was de wind verfrissend, maar hier is de wind heet. Net of er een warme föhn op je gericht is. Op de camping hangen overal brandslangen en er is een voortdurende dreiging van bosbranden.
Het zwembad ligt idyllisch met uitzicht op de bergen. We wisselen af tussen een plekje in de schaduw en een duik in het zwembad.

De warmte blijft lang hangen en we slapen ’s nachts met de deuren en de achterklep wijdt open, met uitzicht op de volle maan en de sterren.

Dag 57 – maandag 13 juni – Canyoning

Twintig minuten wandelen door de natuur vanaf ons campingplekje komen we bij een rivier waar natuurlijke zwempoelen en watervallen zijn. Campinggasten hebben ons hierover getipt en de route aangeraden. Om er te komen is wel een uitdaging. Hiervoor moeten we een stukje door de rivier omhoog klimmen over rotsen en door stroomversnellingen heen. Soms moet je handen en voeten gebruiken om over de rotsen te klimmen, soms hangen er touwen om je aan op te trekken, of zijn er planken geslagen waar je houvast aan hebt, dan weer loop je over een smal paadje langs een afgrond. Het is uitdagend en spannend, maar onze moeite wordt beloond. We zien twee prachtige watervallen en zwemmen wat in het bassin ervoor, dan zien we dat de rode markering nog verder gaat en besluiten we nog een stukje door de canyon omhoog te klauteren. Nu komen we bij een ruim bassin met kleine waterval, als we nog verder klimmen, een eng stukje waar je goed moet kijken waar je je voeten neer kunt zetten, komen we bij een sprookjesachtige waterval met grote groene varens en donker water waar we op een rots gaan zitten om van het uitzicht te genieten. We eten een baguette en drinken wat water op ons picknick kleed op de rots, daarna laten we ons voorzichtig in het donkere water zakken en gaan met ons hoofd onder de waterval staan. Het water is verfrissend en maakt ons lekker koel.

Een groot deel van de dag brengen we in en bij de rivier door, dan maken we ons op om de spannende route naar beneden te volgen. Ik ben er een beetje huiverig voor, omdat ik beter ben in klimmen dan in dalen, maar het is te doen. En voor we het in de gaten hebben zijn we weer terug bij de camping waar we lekkere hapjes klaarmaken en een fles wijn lostrekken.

Dag 58 – dinsdag 14 juni – Het Bavella gebergte

We slapen uit en nemen nog een laatste duik in het zwembad voor we U Furu verlaten en naar het Bavella gebergte rijden. Onderweg stoppen we bij Lac d’Ospedale – een groot meer waar je niet mag zwemmen omdat het voor drinkwater wordt gebruikt – om te lunchen op een omgevallen boomstronk aan de rand van het water in de schaduw van grote kastanje bomen.
Bij het Bavella gebergte installeren we ons op camping Bavella Vista; een boscamping met schuine plaatsen en veel schaduw.

Eind van de middag wandelen we naar het centrum van Zonza waar we brood inkopen voor de wandeling voor de volgende dag en langs het toeristenbureau lopen voor informatie over de wandelingen op de Col de Bavella. De beroemde GR20 komt hier langs en ik zou hier graag een stuk van willen wandelen. Ook zou ik heel graag naar het Plateau de Cosciou gaan, waar paarden, runderen en zwarte varkens vrij rond lopen op een grote grasvlakte met meren en rivieren. Maar het meisje van het toeristen bureau dat ons via google translate te woord staat, raadt ons af om naar het plateau te rijden met de auto, de route er naar toe is alleen geschikt voor four-wheel-drives. En het is te ver om te lopen en fietsen is door de enorme kuilen – boucles genoemd – ook niet echt een optie, dus zet ik Plateau de Cosciou uit mijn hoofd.

’s Avonds wandelen we een stuk door het bos naar een rivier, waar we eventueel weer zouden kunnen zwemmen, maar we lopen terug om op tijd terug te zijn voor het donker en bereiden de wandeling voor morgen alvast voor. We hebben gezelschap gekregen van een groep motorrijders die zich in hun slaapzakken naast de motor installeren en flink snurken en boeren. Hopelijk rijden ze morgen weer verder.

Dag 59 – woensdag 15 juni – Refugio de Parini

We verlaten zo stilletjes mogelijk de camping waar iedereen nog slaapt en rijden naar de Col de Bavella waar we de camper achterlaten op een parkeerplaats en eerst nog even langs het toeristenbureau gaan voor goede informatie over de wandeling. De dame van het toeristenbureau vertelt dat de wandeling die we willen maken eenvoudig is en grotendeels door het bos gaat. Het is een makkelijk pad en het is niet nodig om stokken mee te nemen.
Al snel komen we erachter dat hier weinig van klopt en ben ik chagrijnig dat we haar advies hebben opgevolgd en de wandelstokken in de camper hebben laten liggen. Het pad klimt en daalt flink en door de rotsen en keien die er liggen had ik mijn wandelstokken heel goed kunnen gebruiken om makkelijker balans te houden. Het pad is weliswaar mooi, maar in het begin kan ik er niet van genieten, omdat ik de stokken mis, het heel warm is en ik me zorgen maak of ik het wel ga halen in deze omstandigheden.

De GR20 staat bekend als één van de pittigste Grande Randonnees van Europa. De route is honderdzestig kilometer lang, verdeeld over vijftien etappes en gaat dwars door de meest afgelegen berggebieden van Corsica, grote delen zijn alleen per voet bereikbaar. In 2015 zijn zeven wandelaars op de route overleden toen er een heftig onweer uitbrak en de wandelaars ergens op een bergketen werden getroffen door het noodweer. Sindsdien is de route enigszins aangepast.
Vandaag komen we in alle vroegte GR20 wandelaars tegen met grote rugzakken op, die het traject van honderdzestig kilometer er bijna op hebben zitten en met hun één na laatste etappe bezig zijn. We maken een buiging voor ze en hebben diep respect voor deze sportieve mannen en vrouwen die per dag zo’n tien tot veertien uur lopen. Wij houden het bij een wandeling naar refugio de Parini waar we bijna tweemaal zo lang over doen als gepland. Het klimmen en dalen zonder stokken gaat langzaam, het is snikheet en het is veel verder dan we dachten, maar we worden beloond met prachtige vergezichten over de toppen van het gebergte en in de verte zien we de zee glinsteren in de zon.
Frans heeft stokken voor ons gezocht die we kunnen gebruiken om gemakkelijker ons evenwicht te bewaren. Het helpt. We lopen allebei met één stok en dat maakt het al gemakkelijker ook al hebben de stokken niet precies de goede lengte, het is beter dan geen stokken.
Als we aankomen bij de refugio voel ik me oververhit en ga ergens in de schaduw op de grond liggen. Ik voel me bevangen door de hitte en moet echt even bijkomen. Frans heeft een blikje koele cola gescoord en maakt een boterham met kaas voor me. Na een uurtje bij tanken en een reep chocola heb ik weer voldoende energie voor de terug tocht.

Bij een natuurlijke bron houd ik mijn hoofd onder het water en laat het via mijn nek naar beneden lopen. Daarna maak ik mijn shirt nat en laat mijn pet vollopen met water en zet deze vervolgens weer op mijn hoofd. De terugtocht verdelen we in kleine etappes met regelmatige korte stops om water te drinken, wat te eten en even in de schaduw te pauzeren. En zo lopen we langzaam terug. Op de terugweg zie ik pas hoe mooi het hier is. Bij een beekje houden we een lange pauze waarbij we onze voeten in het koude water laten bungelen.
Het laatste stuk is een klim door het bos en dan zijn we terug bij Bavella village waar we op een terrasje een drankje nemen met een zak chips om de zouten aan te vullen en nog even genieten van de vergezichten op het Bavella massief dat wel de Dolomieten van Corsica wordt genoemd met zijn rode en grijze rotspilaren.

Het was een inspannende, lange en pittige wandeling waarbij we de wandelstokken goed hadden kunnen gebruiken. Frans stelt voor om nog even langs de dame van het toeristenbureau te gaan om haar dit even onder de neus te wrijven, maar het toeristenbureau is al gesloten als we er om iets over zessen aankomen.

Dag 60 – donderdag 16 juni – Croix de Leccia

We rijden opnieuw naar Col de Bavella. Bij een drankje genieten we van het uitzicht op de imposante toppen, dan volgen we de groene markering naar Croix de Leccia. Het is een wandeling die als moeilijk wordt bestempeld, het is dan ook geen gewoon pad dat ons naar het kruis op één van de toppen leidt. Het kruis is van beneden af nauwelijks te ontdekken en het bergmassief lijkt onbereikbaar voor gewone wandelaars. Ik vind het altijd weer ongelooflijk wat je als mens kan, dat je die rotsen kunt bedwingen en dat je paden kunt vinden om op de top te komen. We klauteren via handen en voeten omhoog over de steile rotsen, we bereiken daardoor snel grote hoogte en zien de auto als een piepklein stipje onder ons op de parkeerplaats staan. Het is heet en het klauteren is inspannend. Ik voel mijn hart in mijn keel bonken. In de schaduw van een waaiervormige boom houden we pauze om even op adem te komen en van de omgeving te genieten. Dit is echt kicken. Wat een spectaculaire wandeling zijn we aan het maken. We klimmen door een smalle kloof omhoog. Omdat het pad zo smal en uitdagend is hebben ze het éénrichting gemaakt, je moet via de achterkant van de berg via een ander pad weer omlaag. Gelukkig is het lekker rustig vandaag en hebben we het pad bijna voor onszelf, want elkaar passeren is lastig en ik zou me toch ongemakkelijk voelen als ik met mijn tempo iedereen zou ophouden.

Uiteindelijk komen we in een kom met rondom ons hoge bergtoppen met op één van die toppen het kruis. Frans klimt het laatste stukje naar het kruis en steekt in een overwinnend gebaar zijn handen omhoog. We houden een lange picknick en gaan dan op zoek naar het pad dat ons naar beneden moet leiden. Het is even zoeken voor we het hebben gevonden, de markering mist en het is zoeken hoe we naar beneden kunnen komen, heel langzaam voetje voor voetje de weg zoekend dalen we af. Bij de grote rotsen laat ik me op mijn billen zakken en zoek voorzicht een plekje waar ik mijn voet kan neerzetten zonder weg te glijden.
Na een tijdje krijg ik trillende benen van de inspanning en moeten we even pauzeren voor we weer verder kunnen, maar wat is dit genieten. Het laatste stukje loopt weer via de GR20 maar dan aan de andere kant van de col dan we gisteren hebben gelopen.

Bijna euforisch nemen we nog een drankje op het terras voor we aan de spectaculaire veertien kilometer lange Bavella route beginnen. De weg is smal en vol spectaculaire bochten en uitzichten, af en toe moeten we een stukje achteruit rijden om elkaar te kunnen passeren. Onderweg zien we in een rivier mensen zwemmen. Na een uur rijden zijn we het berggebied uit en volgen we de vlakke kustweg richting Bastia. Het is er druk. We rijden door dorpjes met zebrapaden waar mensen oversteken, boodschappen doen, drukke rotondes, vrachtwagens op de weg; het is even wennen na de rust in de bergen.
Bij camping Bagheera in Bravone vinden we een plekje in een bosgebied aan zee. Het is een enorm terrein waar kriskras overal tenten en busjes staan en waar je zo naar de zee kan wandelen. Een grote baai met zacht wit zand en een paar gezellige tentjes om iets te eten en te drinken. We nemen snel een duik in zee, want het is nog steeds ruim boven de dertig graden.

’s Avonds eten we in een chic wit restaurant met een terras boven de zee, waar de zeebries waait en ons verkoelt. Een vers gevangen vis en een wijntje en het is net of we in het paradijs zijn.


Dag 61 – vrijdag 17 juni – Boot naar Marseille

Na het ontwaken rennen we direct de zee in. Er zijn nauwelijks golven en je kan echt einden zwemmen en op je rug dobberen zonder dat je afdrijft of in diep water terecht komt. Daarna douchen, bij de kampwinkel een vers stokbrood en pain au chocolat kopen en ontbijten onder de bomen.
Vanavond nemen we de boot naar Marseille, maar we mogen de hele dag op de camping blijven en kunnen gebruik maken van het strand, de zee en het sanitair. Dat is heel fijn.
Frans werkt nog wat voor een klant, ik lees wat en dan gaan we lunchen bij een restaurant aan zee, waarna we uitbuiken in een hangmat en siësta houden. Nog een laatste duik in zee, afdouchen en dan vertrekken we richting de haven van Bastia.
Ik had me al voorbereid op lange wachttijden in de gloeiend hete zon, maar deze keer gaat het aan boord gaan efficiënt en gestructureerd. Frans laat de motor draaien zodat we airco hebben als we in de volle zon staan en ik heb een badhanddoek opgehangen voor het raam om de zonnestralen te blokken. Na controle van de bus, het laten zien van onze paspoorten en de tickets mogen we het schip oprijden. De Jean Nicola is een groot, oud, rood geschilderd schip van de maatschappij Corsica Linea. We hebben voor de overtocht bewust voor een andere maatschappij dan Corsica ferry’s gekozen na onze vorige ervaringen.

We pakken onze spullen voor de overtocht in en gaan op zoek naar onze vierpersoonshut, daar droppen we onze bagage en dan gaan we op het dek kijken hoe Corsica langzaam uit het zicht verdwijnt. Dat duurt nog een hele tijd. We varen langs diverse eilanden, waaronder Elba het eiland waar Napoleon Bonaparte naar werd verbannen na de slag om Waterloo. Napoleon is één van Corsica ’s beroemdste bewoners, hij werd in Ajaccio – de huidige hoofdstad van Corsica – geboren.

We eten een couscous salade in onze hut en brengen de tijd door met kletsen en lezen, want we hebben geen internet aan boord. Frans baalt want zijn telefoon heeft contact gemaakt met een satelliet zonder zijn toestemming en dat grapje kost zestig euro. Om erger te voorkomen zetten we allebei onze telefoon uit.
De boottocht verloopt rustig en mijn angst om zeeziek te worden is ongegrond.

Morgenvroeg zijn we weer op het vasteland. We verwachten dat het daar wat koeler zal zijn dan op Corsica, waar we eigenlijk continu temperaturen rond de dertig graden hebben gehad. Maar dan zien we op een televisiescherm toevallig het weerbericht voor morgen: er is een hittewaarschuwing in heel Frankrijk, in zeventien departementen wordt het tegen de veertig graden. En waar is het morgen het koelst? Juist. Op Corsica!

Dag Corsica; ruig, woest aantrekkelijk eiland met zee, bergen en oude vestingstadjes. We komen graag nog een keer terug.  

Deel Zes – Bella Italia

Dag 40 vrijdag – Aankomst in Ancona

Vooraf ben ik wat angstig voor de overtocht; ik ben bang om zeeziek te worden. Sinds de corona voel ik me vreemd duizelig en als ik denk aan een deinend schip moet ik al bijna braken, maar de zee ligt erbij als een spiegel en het schip glijdt bijna roerloos door het water. We staan nog een tijdje op het dek te kijken hoe we langs en tussen de vele eilanden door varen, we zien hoe de zon achter één van die eilanden verdwijnt en als het donker wordt gaan we naar onze hut waar we brood met kaas, wat fruit en water nemen dat we zelf hebben meegenomen aan boord. Ik publiceer mijn laatste blogberichten en dan vallen we heerlijk in slaap op het gebrom van de motor van het schip.

Ik schrik wakker van de omroeper die in het Italiaans meldt dat we de haven van Ancona naderen. We kleden ons snel aan en gaan op het dek kijken. Het Italiaanse landschap ziet er zo anders uit dan het landschap in Kroatië. Italië is een lappendeken van plukjes groen met gele velden, van glooiende heuvels en zachte rondingen, tegen de hellingen pastelkleurige dorpjes geplakt. Zacht, dromerig, geel van kleur, schilderachtig. Het Kroatische landschap is  fris groen en diep blauw, helder, krachtig, sprookjesachtig en contrastrijk. Het meest opvallende in Kroatië is denk ik het ontbreken van weides en akkers. Het is een leeg landschap, vol natuur, eindeloos groene bergen zonder steden, zonder landbouw en met een goed verzorgd wegennet. Italië is chaotisch, we zijn direct al de richting kwijt, de wegen kronkelen, maken onlogische bochten en zitten vol met honderdtachtig graden draaien. Het wegdek is slecht, vol kuilen, hobbels en gaten. De wegen zijn druk; vrachtwagens, tractoren, brommers, alles rijdt door elkaar, de bewegwijzering staat op onlogische plaatsen en het duurt eindeloos voor we Ancona uit zijn.

Via een weg met tunnels waar ze aan het werk zijn, waardoor we soms in een tunnel komen met tegemoet komend verkeer en dan ineens van weghelft moeten wisselen, rijden we richting het spirituele plaatsje Assisi. Omdat we nog niet hebben ontbeten zoeken we een parkeerplaats, maar we hebben er nog geen één gezien in de anderhalf uur dat we al onderweg zijn. Daarom gaan we van de weg af en volgen borden naar de grotten van Frassisi. We hebben er nog nooit van gehoord, maar het blijkt een grote attractie te zijn. Toen we uit de laatste tunnel kwamen, was het landschap ineens veranderd in grote groen beboste bergen. In die bergen is een enorm grottenstelsel ontdekt en daar kun je dus een rondleiding krijgen. Je krijgt dan laarzen en een helm en gaat kruipend op handen en knieën door de grot. We besluiten toch maar om deze attractie over te laten aan de bussen met schoolkinderen die net aan komen rijden. Wij parkeren de bus onder een grote boom en zetten onze stoeltjes en tafel buiten voor een uitgebreid ontbijt. Het is inmiddels negen uur en al behoorlijk warm.

Frans voelt zich niet zo lekker en daarom ga ik rijden, zodat hij kan uitrusten en van het landschap genieten. Onze navigatie stuurt ons via een bergweggetje richting Assisi. Het wegdek is heel slecht. Gelukkig is er bijna niemand op de weg, behalve een ambulance die in een rustig tempo voor me rijdt, zodat ik me niet opgejaagd voel als ik in mijn eigen slakkengangetje de berg op ga.

Rond twaalf uur zijn we bij campechio Fontemaggio dat op een groot bosachtig terrein ligt. Behalve een camping is er ook nog een jeugdherberg, een hotel en iets dat ze aanduiden als ‘papi’, een soort onderkomen voor pelgrims. Assisi is namelijk een pelgrimsoord waar pelgrims uit de hele wereld samenkomen voor inspiratie, kracht en genezing.
Het is heet en Frans heeft last van de warmte. Het valt me op dat het in het oude gebouw waarin de receptie is gehuisvest wel tien graden koeler aanvoelt dan buiten. Ik vraag daarom naar een koele hotelkamer, zodat Frans kan bijkomen van de hitte. Tot mijn verbazing is alles volgeboekt. Er is alleen nog voor één nachtje ruimte in de jeugdherberg.
Ik verwacht niet veel van de jeugdherberg; maar de kamer is koel en schoon. Een fijne plek om uit te rusten. Frans valt al snel in slaap en ik ga lekker liggen lezen.

Frans ontwaakt verkwikt uit zijn slaap en voelt zich fit genoeg om richting Assisi te wandelen. Via een pad langs oude olijfbomen komen we bij het spirituele stadje aan. Het is net een openlucht museum; het ene gebouw nog mooier dan het andere. Er zijn meer dan vijftien kerken, basilieken en kathedralen te bewonderen; maar wij kiezen voor de naamgenoot van Frans: de basiliek van San Francesco. Gebouwd ter ere van de heilige Franciscus van Assisi. De basiliek is erg mooi vanbinnen, met ronde welvingen waarop de donkerblauwe hemel met sterren is afgebeeld en talrijke fresco’s en muurschilderingen met hemelse taferelen. De kleuren zijn licht en vrolijk. De basiliek bestaat uit twee verdiepingen; boven is een enorme ruimte, wijds en open, beneden zijn ronde bogen en gewelven en liggen de beenderen van San Francesco. Vanaf de basiliek heb je een mooi uitzicht over de omringende groen met gele heuvels.

We dwalen wat door de nauwe straatjes die flink omhoog en omlaag gaan. Assisi ligt tegen een heuvel aangeplakt, net als wel meer middeleeuwse Italiaanse dorpjes. De heilige Franciscus leefde in de twaalfde en dertiende eeuw.
We kopen een broodje falafel en eten dit op bij een bankje bij de fontein op het centrale plein waar een gitarist nummers van Pink Floyd speelt. Net voor sluitingstijd komen we bij de basiliek van San Clarissa; de heilige Clara van Assisi, waar later de kloostergemeenschap van de Clarissen uit is voortgekomen. De basiliek is roze met wit gestreept en heeft grote ronde bogen. Het is een elegant en vrouwelijk gebouw. In de kelder is de tombe van de heilige Clara; een prachtig beschilderd rond vertrek met marmeren bogen in groen, roze, en zwart. Hier steken we kaarsjes aan om onze dierbare overledenen te gedenken en een zieke vriendin kracht en hoop te schenken. Zij krijgt die dag te horen of ze in aanmerking komt voor een immunokuur.

Tevreden wandelen we terug naar onze koele kamer in de jeugdherberg.

Dag 41 zaterdag – Lago di Trasimeno

Na een ontbijt in de ochtendzon, gaan we naar de receptie om af te rekenen. Een zachtaardige Italiaan vertelt ons dat er een probleem met het computerprogramma is; we staan ingeschreven voor de camping en het programma kan dat niet omzetten naar een kamer in de jeugdherberg, daarom berekent hij ons alleen de kosten voor de camping; de helft van wat de kamer eigenlijk zou kosten. Een leuke meevaller en we nemen hartelijk afscheid van de vriendelijke man.

’s Ochtends wandelen we nog wat door het stadje, bekijken wat kerken en lopen dan een stukje pelgrimsroute door het bos naar een plek waar Franciscus vaak ging mediteren in de natuur. De pelgrimsroutewordt onderhouden door een organisatie, die we graag sponsoren met een kleine bijdrage voor hun goede werk. Hoewel we in de schaduw lopen, hangt de hitte tussen de bomen. Het is windstil en ik heb het warm en benauwd. Als we bij de plek aankomen moet ik even gaan zitten. Iets verderop is een restaurant waar we iets willen eten, want we hebben honger. Maar de ober vertelt ons dat alle plaatsen zijn gereserveerd; het leuke van Italianen is dat er altijd wel iets valt te regelen, dus komt de ober even later met twee hamkaas broodjes aan die we dankbaar in ontvangst nemen. Ik sluip het toilet in, maak twee papieren handdoekjes nat en leg die in mijn nek, daarna ga ik op de grond in de schaduw zitten. Als we de broodjes op hebben, gaat Frans de camper halen. Ik ben blij dat ik niet meer hoef te lopen.

Op de berg achter Assisi is een startplek om te paragliden, maar er hangen inmiddels donkere onweerswolken in de lucht, die paragliden onveilig maken. We gaan nog wel even naar de landingsplek kijken, maar die is, zoals we al hadden verwacht, verlaten.

Daarna rijden we door naar het meer van Trasimeno waar we een leuke camping aan het water vinden. We staan op de parkeerplaats net bij een tennisbaan, want eigenlijk is de camping volgeboekt. Wat is dat toch in Italië? Overal waar we komen is het vol en het hoofdseizoen is nog niet eens begonnen.

Tegen de avond breekt een heftig onweer los; een oogverblindende flits direct gevolgd door een donderslag die de camper doet trillen. Gelukkig zitten we veilig in onze bus. Al snel regent het pijpenstelen en verandert de droge grond om ons heen in een modderstroom.

Dag 42 zondag – Fietsen

Na de sprookjesachtige turquoise meren in Kroatië valt het meer van Trasimeno een beetje tegen. Het water ziet er een beetje viezig uit en is niet geschikt om in te zwemmen. Rondom het meer is een onverhard fietspad aangelegd dat we vandaag een stuk gaan fietsen. Het fietspad is niet spectaculair maar de dorpjes zijn gezellig en ze serveren er heerlijke cappuccino. We fietsen een stuk langs het meer, door velden met riet en door olijfgaarden. In één van de plaatsen is een Enduro motorrace aan de gang. Jonge motorcoureurs laten er hun vaardigheden op de motor zien. Jonge jongens en meiden die beheerst de steile berg omhoog scheuren, over keien en door uitgesleten sporen. Het roept herinneringen op aan het WK motorracen voor junioren in Cingoli waar we in 2011 met vrienden waren.

In een supermarkt verheugen we ons over alle lekkernijen die ze hier hebben. We kopen kersen, perziken, een quinoasalade, olijven, kaasjes, avocado’s en een fles Limoncello. Bij de camping nemen we eerst een kijkje bij de oever van het meer, daarna koelen we af in het zwembad en dan is het tijd voor een glaasje Limoncello. Heerlijk!
Op de tennisbaan die vol ligt met bladeren en dopjes uit struiken en bomen slaan Frans en ik een balletje waarbij we de grootste lol hebben. We hebben allebei slappe benen van de alcohol en de warmte. We sluiten de dag af met een maaltijdsalade en een verfrissende douche voor het slapen gaan.

Dag 43 maandag– Siena

We vertrekken vroeg richting Siena. Om negen uur parkeren we de bus op een parkeerterrein net buiten het centrum. Het is maandagochtend en Frans heeft tijdens de autorit al een paar telefoontjes van klanten gehad met noodoproepen. Blijkbaar is er een up-date geweest in een programma waardoor er bij alle klanten iets misgaat. Frans bouwt de camper om tot mobiel kantoor en gaat aan de slag om de problemen bij zijn klanten op te lossen. Rond een uur of elf zijn de klachten verholpen en kunnen we de stad in. Via een viertal lange roltrappen gaan we naar het hooggelegen oude centrum van Siena waar we eerst een kopje koffie drinken in een piepklein cafeetje. Via het Piazzo del Campo, een schelpvormig plein in het hart van de stad met het Palazzo Publico, het fraaie stadhuis, klimmen we via smalle steegjes omhoog naar de Duomo di Siena, een zwartwit gestreepte kathedraal. De vloer van de kerk is van ingelegd marmer met diverse afbeeldingen van mozaïek. In de bibliotheek liggen handgeschreven en handgeschilderde bijbels, het plafond van de bibliotheek is helemaal beschilderd met bijbelse taferelen.
In de Maria kapel gelegen in een zijbeuk van de kerk steken we een kaarsje aan voor onze vrienden, die vandaag afscheid moeten nemen van hun (pleeg)moeder. We wensen hen een mooi afscheid.
Rond drie uur krijgen we een rondleiding die ‘Del Cielo’ heet en die ons naar het dak van de kathedraal brengt. Via een wenteltrap klimmen we in één van de torens omhoog, totdat we aan de rand van het dak komen. Het uitzicht is duizelingwekkend. Van grote hoogte kijken we uit over het landschap en de zwartwit gestreepte wanden van de kerk. We zien de rode daken van Siena diep onder ons liggen. Ook kunnen we van bovenaf in de kerk kijken, waardoor we een prachtig overzicht krijgen van de ruimte.
We hebben ook kaartjes voor het beklimmen van een oude stadsmuur, die hoog boven het landschap uittorent. Je ziet de mensen er als kleine mieren op lopen. Het ziet er eng en heel spectaculair uit. Bij het eerste deel van de klim voel ik me echter niet lekker worden; duizelig, misselijk en slappe benen. Ik moet er even bij gaan zitten. Waarschijnlijk is het een combinatie van de hitte, de inspanning, de naweeën van de corona en het ademen door een mondkapje. In Italië worden in openbare gebouwen en winkels nog steeds mondkapjes gedragen. In Nederland had ik er geen problemen mee, maar bij temperaturen over de dertig graden is het erg benauwend om door een mondkapje te ademen, zeker als je meer dan honderddertig treden op moet klauteren. Met enige spijt in ons hart laten we het uitzicht van de stadsmuur aan ons voorbij gaan. Frans is solidair met mij en gaat ook niet naar boven. In plaats daarvan nemen we op een terrasje met uitzicht op de achterkant van de Duomo een verkoelend drankje.

Het is rond vijf uur wanneer we in een hete camper richting Pisa rijden. Het is druk op de weg en hoewel het qua kilometers niet zo ver is, schiet het niet erg op. Rond half acht arriveren we bij camping Torre Pendante, die helaas volgeboekt is. We rijden nog een half uur rond om een camping te vinden die wel een plekje voor ons heeft. We komen uit op een echte Italiaanse camping vol met ingebouwde caravans met overdekte terrassen waar Italianen uit de stad verkoeling en ontspanning zoeken. Wij staan op een bruin verdord veld. Ik voel me nog steeds niet lekker en ga uitgeteld in een stoel liggen. Frans gaat met de fiets op zoek naar pizza.
De calzone is smaakvol. En het eten doet me goed. Onze Belgische buren komen een praatje maken. Hij blijkt ook een paraglider te zijn en al snel halen ze hun campingstoel erbij en schenken wij een kop thee en serveren daarna een glaasje Limoncello. We kletsen tot het al lang donker is over reizen, ecologisch bouwen, coaching, spiritualiteit en nog veel meer. Tevreden vallen we in slaap.

Dag 44 dinsdag – Optical Coherence Tomografie

Het is bijna vier weken geleden dat Frans de netvliesscan voor zijn oog heeft laten maken en is gestart met de medicijnen. Het is tijd voor een controle scan. Hoewel het zicht is verbeterd zijn we gespannen voor de uitslag. Frans heeft in Pisa een oogkliniek gevonden en daar gaan we op goed geluk naar toe. Als we aan de balie staan en uitleggen dat we een OCT – een optical coherence tomografie – willen, vraagt de vrouw wanneer we dat zouden willen. ‘Nu?’, vragen we enigszins verontschuldigend. Ze staat op en loopt weg. Even later komt ze terug. Ze gebaart ons haar te volgen en we komen bij een wachtruimte waar we plaatsnemen op grote leren stoelen. Na een minuut of tien mogen we een jonge dame volgen die de scan uitvoert en ook de oogdruk opmeet, waarna we weer plaatsnemen in de wachtruimte. Na weer ongeveer tien minuten mogen we bij de arts komen, die geen Engels spreekt, maar naar de uitgeprinte versie van de scan wijst, een duim opsteekt en ons resoluut vertelt dat alles ‘tutto bene’ is. Na een kleine driekwartier en tachtig euro lichter staan we blij dansend op de stoep. Alles helemaal goed.
Frans fotografeert de afdrukken van de scan en stuurt ze ter beoordeling door naar de arts in Nederland. Ter vergelijking doen we de afdrukken van de eerste scan er ook bij. Even later belt de arts en vertelt dat alles er inderdaad prima uitziet en dat Frans mag stoppen met de medicijnen. Joepie! Dat is een opluchting.

We zijn op een paar honderd meter van de toren van Pisa, maar we hebben geef puf om er naar toe te wandelen. We zijn moe, hongerig en hebben last van de warmte. Misschien hebben we ook nog wat last van de naweeën van de corona, want we hoesten allebei nog steeds klodders weeïg zoet smakend slijm op.

Nu de oogscan achter de rug is kunnen we weer plannen maken voor het vervolg van de reis. We zijn allebei een beetje klaar met de drukte en de hitte in Italië, daarom kijken we wanneer we de boot naar Corsica kunnen pakken. De eerste optie is morgenmiddag. Vertrek vanuit Livorno en aankomst vierenhalf uur later in Bastia. Via internet boeken we de tickets en dan rijden we alvast richting Livorno.

De camping is een treurige zandbak met een paar bomen. We parkeren de bus in de schaduw en brengen de middag rustend door. Geen zin en energie om zelfs maar naar het strand te gaan. Het enige leuke aan de camping is dat er twee konijnen rondlopen. We lokken ze met nootjes en Frans lukt het om ze uit zijn hand te laten eten.

Met het koude water uit de kraan krijgen we onze vaat niet schoon. Daarom kopen we een douchemuntje, houden onze afwasbak onder de douche en zo hebben we toch warm water om de afwas te doen.

Dag 45 woensdag – Met de boot naar Bastia

We luieren wat op de camping tot het tijd is om naar de haven te rijden. We parkeren de bus in de rij voor de overtocht. We wandelen wat rond in de haven en nemen een drankje en een pizzapunt op een terras dat in een oude toren is gevestigd. Ze zijn alles aan het inrichten voor een feest voor vanavond.

De veerboot uit Corsica ligt inmiddels in de haven en de auto’s verlaten het schip. Het duurt echter nog een hele tijd voordat wij de ferry op kunnen rijden. We staan uren in de zon te bakken en als we eindelijk het schip op mogen voel ik me gekookt en naar van de hitte. Als ik de grote mond van de boot binnenga, gaat er ineens een schuine plaat naar beneden waardoor er een extra benedenverdieping zichtbaar wordt, ik moet via de schuine, ribbelige plaat naar beneden rijden en we komen in een ruimte waar auto’s aan het keren zijn. Het is allemaal super inefficiënt en het duurt eindeloos, terwijl we uitlaatgassen inademen en de temperatuurmeter vijfendertig graden aangeeft. Een bemanningslid maakt gebaren naar me die ik zo goed mogelijk probeer op te volgen, maar ik begrijp er geen snars van. Hij draait met zijn hand en is duidelijk boos dat ik zijn instructies niet goed opvolg, hij gebaart geïrriteerd dat ik goed moet kijken, maar Frans snapt ook niet wat hij bedoelt. De man begint naar me te schreeuwen en Frans stapt uit en schreeuwt terug. Mijn ridder. Hij roept dat hij mij zo niet laat behandelen. De gemoederen raken verhit. Ik vraag Frans om weer in te stappen en de man gebaart nu met een zucht dat ik achteruit moet rijden, daarna moet ik weer vooruit en ik vraag me af waar al die heisa voor is, want de bus staat nu niet anders dan een paar minuten geleden.

We slepen ons in het hete trappenhuis omhoog richting het dek van het schip. We zijn op zoek naar de zesde verdieping waar we twee loungestoelen hebben gereserveerd. We kunnen echter de zesde verdieping niet vinden. We vinden alleen maar oneven verdiepingen en sjouwen ons het leplazer in de hitte. Uiteindelijk – na een paar keer navragen – vinden we de verborgen lounge met stoelen. Ik had gedacht dat we buiten op het dek zouden zitten, maar het is een koele airconditioned ruimte met grote verstelbare stoelen. Frans had het overdreven gevonden om stoelen te reserveren voor de overtocht en had me ermee geplaagd, maar nu zijn we zijn heel blij met onze stoelen, want buiten op het dek is het verschroeiend warm in de zon en er is lang niet voor iedereen een zitplaats aan boord. Ik voel me naar van de hitte, Frans maakt op het herentoilet (het damestoilet heeft geen water) mijn buf nat en die doe ik om mijn nek. Al snel is mijn t-shirt doorweekt. Het ziet er natuurlijk niet charmant uit, maar ik koel er heerlijk van af. We zitten de hele boottocht in ons eigen coconnetje wat te dutten en te lezen. De zee is kalm. Hoewel we anderhalf uur later dan gepland zijn vertrokken, komen we maar een half uur later dan de verwachte aankomsttijd aan. Rond zeven uur arriveren we in de haven van Bastia.

Opeen gepropt tussen de andere de passagiers staan we in de hete trapgangen met onze mondmaskers te wachten tot we het schip kunnen verlaten. We wurmen ons via de passagierskant in de auto en wachten gelaten af tot de schuine plaat wordt neergelaten en we uit de afgesloten ruimte worden bevrijd. De eerste twee auto’s moeten achteruit de schuine plaat omhoog rijden, daarna zijn wij aan de beurt om omhoog te rijden. Weer is er enige verwarring over de aanwijzingen, maar we trekken ons er niets van aan en verlaten opgelucht het schip. Welkom op Corsica.

We rijden langs een promenade met grote palmbomen waar mensen aan het joggen zijn, we zien rode, paarse, witte en roze bloeiende struiken. Het ruikt kruidig. Frans heeft op de boot een Air B&B geboekt, zodat we niet op zoek hoeven naar een camping. Het is al rond acht uur als we aankomen bij ‘Chez Melissa’, slechts tien minuten rijden van de haven van Bastia.
Als we aankomen lijkt alles verlaten. We bellen Melissa, die in het Frans begint te ratelen en zich verontschuldigt als we haar vragen of ze iets langzamer kan spreken, omdat ons Frans nog niet zo goed is. We kunnen de auto op het terrein achter de poort parkeren, het huis inlopen, de trap opgaan en dan de kamer met de naam ‘Embalunga’ nemen. Het huis is open. Verrast en opgewonden lopen we het huis binnen, kamer Embalunga heeft een balkon met uitzicht op zee. Ook vanuit ons bed kunnen we de blauwe oceaan zien liggen. We nemen een drankje op ons terrasje en proosten op een goed verblijf en mooie ervaringen op Corsica. Dan wandelen we naar een in de buurt gelegen pizzeria waar de eigenaar ambachtelijke pizza’s voor ons bereidt met Corsicaanse ingrediënten.
We merken dat de Corsicanen trots zijn op hun eiland, dat ze liefkozend ‘Corse’ noemen en goedkeurend knikken als we voor producten kiezen die typisch Corsicaans zijn. Frans heeft bijvoorbeeld een pizza met ‘Lungions’, een soort worst die op Corsica wordt gemaakt. De vrouw van de pizzabakker steekt haar duim op om te laten weten dat het een goede keuze is.
Het symbool van Corsica is een stoer, zwart mannenhoofd met een bandana om. Het lijkt een beetje een zeerover en wordt het Morenhoofd genoemd. Je komt het overal in het straatbeeld tegen. Het Morenhoofd staat op de vlag van Corsica en is geïntroduceerd door Paoli, de president van Corsica toen het eiland in het midden van de achttiende eeuw de eerste onafhankelijke, democratische republiek van Europa werd.  

Terwijl we onze pizza’s opeten, komt de vrouw een praatje met ons maken. Frans vertelt dat hij graag wil paragliden op Corsica en de vrouw vertelt enthousiast dat ze nog een bon heeft liggen voor een tandemvlucht maar niet de lucht in durft en ze wil de bon graag aan Frans schenken. Het duurt even voor we haar duidelijk hebben gemaakt dat Frans zelf wil vliegen en dat we haar aanbod heel lief vinden, maar dat ze er beter iemand anders gelukkig mee kan maken.
We kopen nog een bakje ijs met de smaak limoncello (de vrouw knikt weer goedkeurend en zegt ‘special de Corse’), en lopen dan terug naar onze kamer met uitzicht op zee.

Deel vijf – Covid 19

Sinds we op reis zijn is corona eigenlijk helemaal uit beeld verdwenen. Nergens dragen mensen nog mondkapjes, bij de grenzen met Oostenrijk, Slovenië, Kroatië en Bosnië hoefden we geen PCR-test of vaccinatiebewijs te overhandigen en volstond ons paspoort. Op campings en bij de natuurparken hadden we telkens geluk en was het lekker rustig. Soms waren we zelfs de enige bezoekers. Dubrovbnik was ietsje drukker, maar ook niet zo dat we in file liepen. Op de terrasjes hadden we alle ruimte. Corona was uit ons aandachtsveld verdwenen en toen ineens had het virus Frans te pakken.

Dag 30 – met de boot naar Mljet

De camping in Dubrovnik is gisteravond ineens volgestroomd. We hebben nu Nederlandse buren en dat zijn we niet gewend. Tot nu toe hadden we altijd een aantal plaatsen voor ons alleen. We missen onze privacy; om een goed gesprek te kunnen voeren zonder dat de buren mee kunnen luisteren.
De volgende ochtend vertrekken we richting het eiland Mljet waar ik een prachtig natuurpark heb ontdekt. Frans is toe aan een plekje waar hij echt tot rust kan komen en even helemaal niets hoeft zo heeft hij me toevertrouwd, daarom hebben we via internet een huisje geboekt bij particulieren in het gehucht Govedari, vlakbij de ingang van het natuurpark.

Frans rijdt langs de kustweg en ik geniet van de mooie vergezichten. Via het schiereiland vlakbij Dubrovnik bereiken we het plaatsje Ston. Vol verbazing kijk ik naar de berg voor ons. ‘Wat is dat nou? Het lijkt wel de Chinese muur.’ Op de berg loopt een grijze muur, die net als de Chinese muur recht omhoog de berg opgaat. De muur is lang. Vijf kilometer lees ik later op internet. Op de hoeken staan uitkijktorens en forten. Het is een imposant bouwwerk en mijn interesse is gewekt, maar als we de boot naar Mljet willen halen dan hebben we geen tijd om de muur van Ston te beklimmen, dus rijden we door. Bij Prapratno houdt te weg op en gaat over in de zee. We kopen kaartjes voor de ferry naar Sobra op het eiland Mljet. De boottocht is genieten: het is helder en vanaf het water zien we de vele eilanden voor de Dalmatische kust liggen met daarachter het vaste land met zijn hoge bergen en dorpjes met oranje daken. Rond half twee hebben we afgesproken met Ivan om in te checken bij zijn huisje. Op onze vraag hoe we het best konden rijden, had hij geantwoord dat er maar één weg was op het hele eiland dus dat dat wel goed zou komen. De weg wordt smaller en smaller en we naderen het gehucht Govedari, ik zie het huisje rechts beneden van ons liggen, ik herken het van de foto’s van internet, maar hoe komen we daar? Ineens zien we iemand zwaaien, hij gebaart dat we een heel steil en smal pad af moeten rijden en helpt Frans om de bochten te nemen zonder tegen de gestapelde stenen muurtjes te rijden. Frans vertrouwt me toe dat hij het zweet in de handen heeft staan en dat hij blij is dat we zonder krassen bij het huisje zijn aangekomen. Ivan zijn vrouw en zoontje van acht en dochtertje van zes wonen boven, wij hebben de hele benedenverdieping tot onze beschikking met een woonkamer met keuken, een badkamer, twee slaapkamers en een heerlijk overdekt terras, een hotpool en een zwembadje. De tuin staat vol geurende rozen en bloeiende planten. We hebben uitzicht op de waaiervormige bomen en de huizen van Govedari die tegen de berghelling geplakt lijken. We zijn verrukt. Het is echt een klein paradijsje.

Ivan gaat weer aan het werk als ranger van het Mljet National Parc en wij hebben het rijk alleen. Ik neem direct een duik in het zwembadje en Frans gaat aan de slag om een acuut probleem bij een klant van hem op te lossen. Van het één op het andere moment meldt Frans dat hij het zo koud heeft. Ik kijk hem bevreemd aan. Het is buiten rond de dertig graden, al is het in het huisje aanzienlijk koeler. Eerst trekt hij een fleece jack aan, terwijl we samen lunchen, ik nog in mijn bikini, dan gaat hij als een dood vogeltje in bed liggen. Hij heeft ook een droog kuchje, dat hij om de paar minuten laat horen.

Ik voorzie Frans van water en eten en besluit dat het tijd is om het coronapakket – dat bestaat uit mondkapjes, zelftesten, thermometer, paracetamol en keelpastilles – uit de camper te halen.
De zelftest laat er geen twijfel over bestaan: twee knalroze streepjes geven aan dat Frans is getroffen door het coronavirus. De koorts loopt snel op tot 39,2 graden Celsius. Wat een geluk dat we nu net op deze paradijselijke plek zitten, waar Frans rustig kan uitzieken, waar we in quarantaine kunnen en waar we twee aparte slaapkamers hebben.

Dag 31 – Ziek

’s Nachts lig ik onwennig alleen in mijn tweepersoonsbed in mijn slaapkamer, af en toe ga ik even langs bij Frans om te vragen of alles goed is en of hij nog iets nodig heeft. De volgende ochtend ziet Frans er nog steeds koortsig uit met rode wangen en een zweterig lijf, maar hij heeft wel eetlust en dat lijkt ons een goed teken. Hij blijft de hele dag in bed en slaapt bijna de hele tijd.

Op mijn OsmAnd app heb ik de dichtstbijzijnde bakker en supermarkt opgezocht, die blijken op zo’n vijf kilometer afstand te zitten in het plaatsje Polace. We hebben brood, water en yogurt nodig en misschien nog iets voor het avondeten, zodat ik morgen niet opnieuw voor boodschappen op pad hoef. Ik overweeg mijn opties; de auto valt af, het gaat mij waarschijnlijk niet lukken om de steile bochtige weg zonder aanwijzingen omhoog te rijden zonder krassen te maken, wandelend duurt te lang en bovendien is het niet verstandig voor mijn arm om met boodschappen tassen te gaan sjouwen, dus dan blijft de fiets over. Ik sjor de fiets van de fietsendrager af, monteer de fietstassen erop en rijd richting Polace. Na een pittige klim, volgt er een flinke afdaling en dan zie ik het dorpje Polace beneden aan de groenblauwe baai liggen. Shit dat moet ik straks allemaal weer omhoog mét boodschappen in de fietstassen. Maar dat is van latere zorg. Eerst maar eens kijken of de OsmAnd app gelijk heeft en hier echt een bakker en een supermarkt zitten, want het lijkt een dorpje van een paar huisjes aan het water en verder niets. Maar zowaar vind ik de bakker, die nog open is ook, al is de keuze in brood zeer beperkt. Even later stop ik mijn score van twee langwerpige broden in de fietstassen en betreed  ik de kleine, volgestouwde supermarkt, waar je nauwelijks kunt lopen omdat alles zo vol staat en waar de mandjes eruit zien alsof ze er honing op hebben gesmeerd en ze daarna daar het stof hebben gerold. De meeste groente ziet er verlept uit, maar er is kaas, yoghurt, water en in de diepvries vind ik een pak bevroren sperzieboontjes. Blikje vis erbij en wat tomaten en daar gaan we het mee doen. Het eerste deel van de klim valt me eigenlijk mee, terwijl ik in de allerkleinste versnelling rustig rondtrap, nog net snel genoeg om niet om te vallen, focus ik me op het uitzicht op de baai waar een paar bootjes dobberen. Boven aan rust ik even uit om op adem te komen en maak een paar foto’s. Dan volgt deel twee van de klim en die kost me beduidend meer moeite. Het is langer en zwaarder dan ik had ingeschat en ik moet met mijn gewicht goed naar voren hangen, omdat ik merk dat de fiets de neiging heeft achterover te kantelen door de met boodschappen volgeladen fietstassen. Hijgend en puffend kom ik boven. Eigenlijk wil ik mijn lichaam niet te zwaar belasten, omdat ik bang ben dat ik het coronavirus ook al onder de leden heb, het maakt me een beetje onzeker en bang dat Frans zo plotseling ziek is geworden en mij dat ook zomaar – nu tijdens de fietstocht bijvoorbeeld – kan overkomen. Ik moet tenslotte nog wel bij het huisje zien te komen.

Maar als ik bij ons huisje aankom voel ik me nog prima. Ik laad de boodschappen uit de fietstassen en begin met een geïmproviseerde avondmaaltijd waarvoor Frans even zijn bed verlaat en die we samen op het terras – weliswaar met een ruime afstand – verorberen. Frans is hiervan zo moe geworden dat hij direct weer het bed in duikt. Ik geniet op het terras nog even van de magische sterrenhemel en begin dan in een nieuwe hartverscheurende roman op mijn e-reader.

Om het huisje goed te ventileren heb ik alle ramen en de terrasdeur ’s nachts wagenwijd opengezet. Ik ben al lekker aan het slapen als er ineens iets op me springt. Instinctief weet ik dat het een poes is, ik zwaai het laken omhoog en jaag hem weg met mijn armen, hierna slaap ik weer lekker verder. De volgende ochtend tref ik een magere, gestreepte poes. Een jonkie nog. Ze ligt op de veranda en kijkt me aan met haar groene ogen, terwijl ze verwelkomend naar me miauwt. Ik doop haar Felix, hoewel dat natuurlijk meer een naam voor een kater is. Ze strijkt waarderend langs mijn benen  en bedelt dan om eten. Ik geef haar een bakje water dat ze gulzig opdrinkt en een paar plakjes worst. Tja en sinds die tijd komt ze natuurlijk vaker langs.

Dag 32 – Op onderzoek uit

Ik heb Ivan netjes bericht dat Frans corona heeft en dat we graag nog een paar dagen willen blijven om in het huisje uit te zieken; ik krijg als antwoord dat het ok is om te blijven en dat we niet moeten aarzelen hem te vragen als we iets nodig hebben. Fijn zo’n goede gastheer.

Omdat ik waarschijnlijk ook wel corona ga krijgen maar me nu nog goed voel, heb ik besloten dat ik de tijd voordat ik ziek word dan maar het best kan benutten om het eiland te verkennen. Frans ligt de hele dag te slapen en vindt het prima als ik op onderzoek uitga. Ik zorg dan wel dat ik er ben om lunch en avondeten voor hem te maken. Het is tenslotte een heel mooi eiland en het zou jammer zijn als ik die schoonheid zou missen.

Op de fiets ga ik richting entree van het nationale park waar ik voor tien euro een toegangsbewijs koop dat vier dagen geldig is. Mljet is een grillig gevormd eilat, dat iets weg heeft van een octopus, met extreme uitstulpingen en in het midden twee meren met de poëtische namen ‘malo jezero’ en ‘veliki jezero,’ wat plat gezegd het kleine en het grote meer betekent, als ik me goed heb laten informeren. In de vijftiende eeuw hebben monniken van de Benedictijnen orde een klooster gebouwd op een eilandje in het grote meer en hebben ze de oorspronkelijke zoetwater meren verbonden met de zee vanwege de vele muskieten en omdat er zodoende stroming in het water kwam wat het gebruik van watermolens mogelijk maakte.

Langs de meren is een fietspad aangelegd dat  ik besluit te volgen. Only the lonly fiets ik langs de kronkelende oevers van de zoutmeren, totdat ik bij het kanaal kom dat de monniken in de vijftiende eeuw hebben aangelegd en waarover een brug is aangelegd. Theoretisch zou ik de fiets over de brug mee moeten kunnen nemen, maar er zijn veel trappen en de brug is steil. Niet verstandig voor mijn arm. Dus parkeer ik de fiets en wandel via de stenen brug naar de overkant waar ik een stukje langs de oever wandel en mijn brood met kaas opeet. Omdat ik mijn fiets niet mee kan nemen over de brug, kan ik geen rondje fietsen, maar rijd ik dezelfde weg terug. Geen straf, want het uitzicht blijft mooi. Bij de ingang van het park gekomen fiets ik nu richting de plek waar het grote meer overgaat in het kleine meer, dat er turquoise bij ligt in de zon. Tevreden klim ik terug naar Govedari waar mijn liefje nog steeds met koorts in bed ligt en ik een lekkere lunch voor hem klaarmaak.

Na een middagdutje besluit ik eind van de middag nog even naar het meer te gaan om te zwemmen. Bij wijze van proef neem ik het kleine dagrugzakje mee, daarin stop ik mijn waterschoenen, bikini en handdoek, een reepje, wat geld en een bidon water en dan ga ik op pad. Om de tere lymfevaatjes rond mijn schouder en sleutelbeen niet dicht te drukken, wordt me afgeraden een rugzak te dragen en tot nu heb ik dat ook niet meer gedaan, maar dit kleine rugzakje draag ik nu aan mijn linkerschouder en ik heb ontdekt dat dat prima gaat. In de late middagzon wandel ik richting het meer en dan in een impuls loop ik een zijweg in, niet naar het water, maar naar een pad dat leidt naar de top van een berg met uitzicht over het hele eiland. Deze wandeling was me vanochtend aanbevolen door de parkranger waar ik het ticket had gekocht. Het pad begon door hoog gras en kruiden die langs het blote vel van mijn benen schuurden, alert speurde ik naar slangen, maar ik zag er gelukkig geen. Al snel werd het pad steiler en steniger en slingerde ik omhoog, zorgvuldig de rode verftekens op de rotsen volgend. Ongeduldig liep ik omhoog, ik kon niet wachten om het uitzicht van de top te zien, ik stapte flink door en al snel werd ik beloond met vergezichten op de twee meren, de groene heuvels daaromheen en de daar achtergelegen oceaan. Ik klom hoger en hoger en maakte foto’s, terwijl ik in mezelf kreetjes van verrukking slaakte. En toen merkte ik dat ik slappe benen kreeg, en een beetje licht in mijn hoofd en dat er irritante vlekken voor mijn ogen heen en weer dansten. Hongerklop wist ik. Shit. Te weinig gegeten, dacht ik terwijl ik trillerig mijn energiereepje tevoorschijn haalde en in een paar happen naar binnen werkte. Ik liep nog een paar bochten verder om te kijken of de top daar lag, maar nee, die lag nog hoger. Door de hongerklop durfde ik niet verder te gaan. Met spijt in mijn hart draaide ik om, terwijl ik wiebelig aan de afdaling begon. Het afdalen ging echter goed en na schatting een dik half uur was ik beneden. Nu nog de paar kilometer terug naar Govedari lopen en dan was er eten binnen handbereik.

Ik merkte dat ik voldaan terug kwam van de wandeling. Ik had ervan genoten te moeten vertrouwen op mijn eigen kracht en mijn eigen beslissingen, zonder de beschermende aanwezigheid van iemand anders. Frans is iemand die ervan geniet het anderen naar de zin te maken en om zich dienstbaar op te stellen, in onze relatie is het zo gegroeid dat hij mij bijna alle dingen die ik lastig of fysiek te zwaar vind uit handen neemt. Door de jaren heen heb ik geleerd dat te waarderen als een daad van liefde en ervan te genieten. Maar ik realiseer me ook dat het me minder krachtig maakt en mijn zelfstandigheid die ik zo hoog in het vaandel heb staan enigszins ondermijnt. Dus af en toe alleen op stap, daar kan ik echt van genieten.

Zacht zingend maak ik het eten klaar, terwijl de patiënt tevreden in bed ligt. ‘Nou Frans’, zeg ik peinzend, ‘je wilde even helemaal niets, weet je nog? Het lijkt erop dat je hebt gekregen wat je hebt gewenst.’ ‘Ja’, zegt Frans, ‘zo voelt het op een wonderlijke manier wel.’
Tegen mijn klanten zeg ik altijd: ‘wees zorgvuldig in wat je wenst, want voor je het weet, is je wens gerealiseerd, alleen misschien in een andere vorm dan je had gedacht.

’s Avonds wil ik gebruik maken van onze hotpool. Ik app Ivan of hij me kan helpen bij het op temperatuur brengen van het water, hij heeft dit aan Frans uitgelegd maar die ligt al lekker te slapen. Even later verschijnt mijn bovenbuurman om de hotpool op te stoken tot een aangename temperatuur. We wisselen even wat beleefdheden uit en dan verdwijnt hij weer naar boven. Het blijkt vrij saai te zijn om alleen in de hotpool te zitten, dus na tien minuten klim ik er weer uit, leg de deksel er boven op, zet de verwarming uit, neem een douche en ga dan nog even mijmerend naar de sterrenhemel kijken.

Dag 33 – Moerbei

Frans heeft nog steeds koorts, maar er is wel een daling ingezet, de temperatuur komt niet meer boven de 39 graden uit. Na de douche en het ontbijt is hij alweer zo moe dat hij linea recta weer naar bed gaat. Veel slapen, beetje podcasts en muziek luisteren, met corona als excuus hoeft hij eindelijk even helemaal niets van zichzelf.
Ik ga vanochtend wandelend naar het grote meer waar ik de catamaran naar het eilandje met het Benedictijner klooster neem. In het klooster zit een restaurant en veel meer dan om de muren heen wandelen en een blik in de vervallen kerk werpen is er niet te doen. Ik maak een rondje over het eiland en neem dan een boot die me naar het kleine meer brengt. Ik had bedacht om hier te gaan zwemmen bij één van de kleine verlaten baaitjes, maar ik kom langs een groepje half dronken kerels die me luidkeels gedag wensen en ik voel me niet op mijn gemak, ik krijg beelden van een groepsverkrachting op mijn netvlies, een tikkeltje overdreven natuurlijk, maar na een kleine wandeling langs de rand van het meer keer ik terug naar het deel waar twee gezinnen met kinderen zitten te spelen. Hier is het veilig om te zwemmen. Maar de lust om te zwemmen heb ik niet vandaag. In plaats van het water in te stappen, wandel ik via een pad dat ik een beetje op goed geluk volg richting Govedari. Het is een mooi pad door het bos en het klimt behoorlijk, als ik de eerste huizen van Govedari bereik besluit ik om niet direct naar ons huisje te gaan, maar het hogere deel van het dorpje te verkennen. Via een rood gemarkeerd pad loop ik langs de hooggelegen huizen van het dorp. Bij één van de huizen zit een man onder een afdakje van wijnranken, hij vertelt me dat het veel te warm is om te wandelen en nodigt me uit om een goed glas rode wijn met hem te drinken. Ik sla de uitnodiging af, terwijl ik iets murmel over mijn zieke man waar ik naar toe moet en waar hij bedenkelijk bij kijkt, we praten nog even door over Kroatië, het klimaat, werk en pensionering en de plaats in Nederland waar hij geweest is maar die ik door zijn belabberde uitspraak niet kan achterhalen. Dan wijst hij me op een boom die langs het pad staat en witte vruchtjes draagt, die een beetje lijken op een framboos. ‘Weet je wat dit zijn?’, vraagt hij me. ‘De vruchten van de moerbeiboom’, antwoord ik prompt zonder precies te weten waar ik die kennis vandaan haal. ‘Vroeger maakten we zijde op dit eiland’, vertelt hij. ‘De zijderupsen zijn dol op de blaadjes van de moerbeiboom. Evenals de kuna’, voegt hij er treurig aan toe. ‘Dit jaar heb ik voor het eerst geen kuna’s gezien, ze kunnen hier niet meer leven door de klimaatsverandering.’ En zo kom ik erachter dat de kuna – de naam van de Kroatische munt – een dier is. Later op internet zoek ik op welk dier. Het blijkt een marter te zijn. Een zwarte marter met een fel gele borst.

’s Middags stap ik weer op de fiets om de tocht naar Polace te maken. We hebben dringend water, brood en iets van avondeten nodig. De bakker zit dicht, maar het kleine supermarktje is open. Met volgeladen tassen klim ik hijgend de berg op. Sinds gisteravond heb ik een droog kuchje gekregen. Er zit een voortdurende brandende kriebel in mijn keel, door de inspanning van het fietsen moet ik diep ademhalen en voel ik dat de brandende kriebel zich laat afzakken naar mijn bronchiën.

Een beetje lezen en dan vroeg naar bed. Mijn longen zijn geïrriteerd en ik moet heel gedoseerd ademhalen om een voortdurende kriebelhoest te onderdrukken.

Dag 34 – Lezen en luieren

Na het ontbijt haal ik twee zelftesten tevoorschijn; die van Frans is nog steeds positief en die van mij nog steeds negatief. Stiekem had ik gehoopt dat het andersom zou zijn. Dat Frans niet meer besmettelijk zou zijn  en dat ik ongemerkt, zonder al te veel symptomen toch corona zou hebben. Dan hoefden we elkaar niet meer zo spastisch te mijden. Nu ontlopen we elkaar nog, zorgen we dat er altijd meer dan twee meter tussen ons is, zitten we allebei aan een kant van het terras, lopen we met mondmaskers op, slapen we apart, ontsmet ik deurklinken en kranen, waarschijnlijk allemaal tegen beter weten in, want de kans dat ik ook corona ga krijgen is natuurlijk groot, maar om dat dan zomaar te laten gebeuren voelt ook niet goed.

Met Frans gaat het vandaag aanzienlijk beter. Hij werkt zelfs weer een beetje vanuit zijn slaapkamer. Ik lees een gat in de dag, ben het boek ‘Een klein leven’ aan het lezen, en zoals altijd met een mooi boek kan ik nauwelijks stoppen. Het is een verslaving.
Ondertussen komt Felix langs. Ik kijk naar haar en vind dat ze er vandaag veel beter uitziet dan gisteren. Groter en glanzender en ze kijkt op een andere manier naar me. Wanneer ze me bedelend begeleidt naar de koelkast geef ik haar een stukje kaas, dat ze smakkend opeet. Even later komt ze weer langs en ik roep dat ze net iets heeft gehad en dat het mooi is geweest. En dan zie ik het: er zijn twee Felixen. Een grote Felix en een kleine Felix. Natuurlijk krijgt de kleine Felix ook nog wat lekkers.

Rond een uur of vier ga ik koken en dan eten we vroeg, daarna gaan we een avondwandeling maken. ’s Avonds is het heerlijk van temperatuur, maar rond een uur of acht wordt het al donker. Frans heeft nog helemaal niets van het eiland gezien en dat is echt jammer. We lopen in heel rustig tempo en met mondkapjes op naar het meer waar we even pauzeren en dan wandelen we weer rustig terug.

’s Avonds als ik buiten op het terras zit komt er een heel scala aan katten langs, alsof ze elkaar verteld hebben dat er hier een lekker hapje te krijgen is. Ik vind de meest katten leuk, maar er zitten hier een paar exemplaren tussen die echt gemeen uit de ogen kijken. En af toe hoor ik het gekrijs van vechtende katten. Ineens komt de grijswitte kat met vuile blik op kleine Felix, die lekker ligt te relaxen in de late avondzon, afgesprongen. Kleine Felix kromt zijn rug en blaast heldhaftig, maar de grote poes geeft hem een lel met zijn poot. Ik jaag de dominante kat weg en doe de deur open als escape voor kleine Felix, hij vlucht snel naar binnen en gaat onder de bank zitten. Voor nu is hij veilig, maar volgende week moet hij zichzelf weer zien te redden.

Dag 35 – Montokuce

Frans wordt om zeven uur fit en vrolijk wakker. Hij heeft zin in de wandeling die we voor vandaag bedacht hebben: naar de top van de Montokuce vanwaar je uitzicht hebt over het hele eiland. Ik ben vanochtend echter moe en futloos, mijn hoofd is zwaar, mijn neus verstopt, mijn stem schor. Vandaag zijn de rollen omgedraaid. Ik blijf in bed, Frans maakt ontbijt voor me en gaat op ontdekkingstocht over het eiland. Hij maakt een lekkere wandeling naar de Montokuce en maakt een praatje met de man die daar in de wachttoren zit om te spotten of er ergens brand is ontstaan. Als ranger heb je soms dag en nacht dienst om brand toezicht te houden. En dat is vooral in de zomermaanden als het kurkdroog is niet voor niets. Er hoeft iemand maar een smeulende peuk weg te gooien en het kwaad is al geschied. En die kans is best groot, want een groot nadeel van Kroatië is dat rond de 75% van de bevolking rookt. Eigenlijk zijn we pas twee mensen tegengekomen die bewust niet rookten. Roken hoort er hier bij, iedereen rookt, je groeit ermee op, het is moeilijk om het niet te doen. En inderdaad overal zie je obers bij elkaar aan tafel een sigaretje roken, jongeren die op straat roken, terrasjes vol rokers, ook binnen mag hier nog gerookt worden.

Een ander nadeel, volgens Frans dan, is dat er nauwelijks gevlogen kan worden. De bergen zijn te verlaten, te bebost of te ontoegankelijk. Er zijn eigenlijk geen goede vliegstekken. Op een camping werd hij wel een keer benaderd door een sportieve vrouw die ons busje met het paragliding embleem zag staan. Of Frans zin had om morgen mee te gaan vliegen; eerst zes uur omhoog lopen met de paraglider en dan omlaag vliegen. Zelfs voor Frans was dit iets te uitdagend.

Rond half twaalf is Frans terug. Hij heeft genoten van de wandeling en voelt zich weer de oude. Kort daarna stapt hij op de fiets naar Polace om boodschappen voor ons te doen. Vandaag zorgt hij voor mij. Ik hang wat rond. Niet echt ziek, maar ook niet echt fit. Er zo tussenin. En ik vraag me af of ik nu ook corona heb en of ik daar onze laatste zelftest aan ga wagen of dat dat eigenlijk niet veel zin heeft.

Het is tijd om plannen te maken. We boeken nog één nacht bij in ons huisje, kopen kaartjes voor de boot naar Italië, Frans schrijft een ziekenhuis aan op Corsica met het verzoek voor een oogscan voor over anderhalve week en stuurt een verzoekje naar zijn oogarts in Nederland om nieuwe medicijnen op te sturen, omdat hij bijna door zijn voorraad heen is. Dinsdagochtend moeten we ons huisje verlaten. Dat zal wel weer even wennen zijn, maar voorlopig hebben we nog één heerlijke lege dag voor ons.

Dag 36 – Corona

De zelftest wijst uit dat ik nu ook corona heb. Ik voel me vandaag ook belabberd en blijf de hele dag in bed, behalve voor het eten sta ik even op. Maar eigenlijk voel ik me te moe om zelfs maar rechtop te zitten. Frans verzorgt mij prima, perst sinaasappels uit, zet kopjes thee en haalt eind van de middag pizza die we samen op het terras opeten. Daarna pakken we vast wat spullen in, zodat we morgenvroeg op tijd kunnen vertrekken.

Dag 37 – Split
Rond acht uur rijden we weg van het paradijselijke plekje waar we precies een week zijn geweest. Helaas hebben we niet zoveel van het eiland kunnen zien als ik had gewild, maar het was de meest ideale plek om uit te zieken. Nog even een aai voor Felix, het geld op tafel leggen en dan manoeuvreert Frans de camper via het bochtige, smalle pad omhoog naar de enige weg op het eiland. We genieten nog even van het groene eiland en bereiken dan de haven waar de boot naar het vaste land al ligt te wachten. Ik heb nog even tijd voor een dutje en Frans klapt voor mij het bed uit, zodat ik even kan rusten. Omdat ik voorzichtig wil zijn om geen andere mensen te besmetten, overweeg ik om in de camper te blijven tijdens de overtocht, maar dat is niet echt nodig, want we hebben het dek voor ons alleen.

Ik voel me best redelijk en vraag Frans om bij de muur van Ston even te stoppen, zodat ik wat foto’s kan maken van dit bijzondere fenomeen. Daarna vervolgen we onze tocht richting Split, waar we over twee dagen de boot naar Ancona zullen nemen. We passeren een vallei met allerlei fruitstalletjes en stoppen om versgeperst abrikozensap en verse aardbeien te kopen. Via een bergweggetje rijden we van de kust meer het binnenland in om bij de snelweg te komen. De normale toegang tot de snelweg is afgesloten en daarom rijden we tweeëndertig kilometer door de rotsig grijze bergen om bij een prachtig aangelegde snelweg te komen, die via hoge bruggen over de groene dalen is aangelegd. Over het algemeen zijn de wegen goed in Kroatië, de tolwegen zijn erg rustig. Rond half vier komen we aan bij camping Strobec op een schiereilandje bij de stad Split. Ik merk toch wel dat ik nu erg moe ben en last heb van de hitte. Frans is ook moe, hij rijdt de camper op de aangewezen plek, klapt het bed uit en dan doen we eerst een tukkie.
’s Avonds lopen we een rondje over de camping, die aan een romantisch strandje ligt en een restaurant aan het water heeft. Aan de andere kant is een voetbalveld waar het jeugdelftal van Hajduc Split een belangrijke wedstrijd heeft. We gaan even kijken bij de wedstrijd. Vanaf de tribunes speelt de plaatselijke jeugd op een trom en steekt vuurwerk af.
Hoewel we allebei doodmoe zijn, komen we toch moeilijk in slaap. We hebben last van de hitte, die als een verzengende deken om ons heen hangt en we worden lek gestoken door de muskieten.

Dag 38 – Moe
Vandaag ben ik niet vooruit te branden. Ik zo moe. Vast nog de naweeën van de corona. Eigenlijk lig ik de hele dag in de camper te lezen met de achterklep en alle deuren open. Er waait een stevige wind, die wat verkoeling brengt. Rond elf uur wandel ik naar de bakker die net buiten de camping ligt. Hierna ben ik geradbraakt van vermoeidheid en ga snel weer op mijn bedje in de camper liggen. Uitgeput.
Frans doet boodschappen en kookt voor ons. ’s Avonds doen we samen de afwas. Wat een spannende dag van de twee globetrotters….

Dag 39 – Met de boot naar Ancona
Vanavond stappen we op de boot naar Ancona in Italië. Ik heb geen energie om op verkenning te gaan in de stad, jammer want Split schijnt een mooie oude binnenstad te hebben. Futloos breng ik de ochtend door met lezen en rusten. Rond een uur of twee haalt Frans me over om toch even te zwemmen. Ik ben er wat huiverig voor omdat ik nog een flinke hoest heb. Maar het blijkt een goed advies. Door het zwemmen knap ik wat op, daarna eten we een hapje bij het restaurant aan het water. Frans kiest voor pizza met pompoen! Rond vier uur rijden we richting de haven en haalt Frans de kaartjes voor de boot op. De auto staat in de rij geparkeerd en rond zes uur kunnen we de boot op. Dit betekent dat we tijd hebben om nog een rondje te lopen en zo komen we toch nog in de oude binnenstad terecht met zijn palmbomen en het paleis van Diocletianus, dat zo groot is dat het meer dan tweehonderd bebouwen bevat, er drieduizend mensen wonen en tegenwoordig meer een stadsdeel dan een paleis is. Bij de toren met bogen, die nog uit de Romeinse tijd stamt, hebben ze een gezellig terras gemaakt met kussentjes op de stenen. Erg sfeervol. We zijn blij dat we een glimp van Split hebben opgevangen. Frans maakt de laatste kuna’s op aan een ijsje en dan rijden we de boot op. Van de Kroatische douane moeten we de bus openmaken en alles laten zien, ze willen onder de bank kijken, en de fietsendrager moet omlaag en ze willen achter in de bus kijken, maar er is niets verdachts te zien, alleen heel veel paragliders.

Om half acht gaat de toeter en meren we af. Vanaf het dek zien we hoe het plein bij het paleis vol zit toeschouwers, die hun geliefde voetbalclub Hajduc Split volgen op een groot scherm. Split speelt de bekerfinale tegen Rijeca. Wanneer we de haven verlaten, beginnen alle schepen te toeteren en zien we een rookgordijn van vuurwerk dat wordt afgestoken: Hajduc Split heeft net twee één gescoord.

We staan een tijdje buiten op het dek te kijken hoe Split langzaam uit zicht verdwijnt, evenals het achterliggende gebergte. We varen langs talloze eilanden en de grillige Dalmatische kust. De zee is kalm en wij trekken ons terug in onze hut. Dit is het afscheid van Kroatië, morgen zijn we als alles goed is in Italië.
Kroatië: wat een geweldig vakantieland! Prachtige natuur, bergen, meren, de zee, lekker eten, mooi weer, oude steden, sfeervolle gebouwen, vriendelijke bevolking en niet duur. Er is heel veel te zien en te beleven en ik wil hier zeker nog eens terug. Dobro Jeni!

Deel 4 – Nog steeds Hrvatska

Bedankt voor alle leuke, lieve, spontane, zorgzame en bemoedigende reacties op onze avonturen. Met het oog van Frans lijkt het iets beter te gaan, maar we weten dat het herstel tijd nodig heeft. Over drie weken laten we opnieuw een OCT maken; een oculair coherence tomografie om te kijken of het vocht minder is geworden of hopelijk zelfs helemaal is opgeruimd door het lichaam.

We zijn inmiddels de vierde week ingegaan en raken het besef voor tijd en datum een beetje kwijt. We moeten echt nadenken over welke dag van de week het is.

Dag 23 – National Parc Paklenica

Gisteravond wilden we nadat Frans zijn werkzaamheden had afgerond met de fiets naar het oude centrum van Zadar om daar nog even rond te kijken en een hapje te eten. Maar donkere wolken pakten zich samen en even later brak het onweer los. We trokken ons terug in ons campertje en pakten een blik soep uit onze basisvoorraad om op te warmen, stukje brood erbij en onze honger was weer gestild.

Vandaag worden we wakker met de zon die fel in ons gezicht schijnt. Het is ineens warm en benauwd. En zelfs om acht uur aan het ontbijt vind ik het al veel te heet om in de zon te zitten. De temperatuur is meer dan tien graden gestegen en we zijn allebei wat kribbig van deze temperatuurwisseling. Ineens is het vermoeiend en irritant om in één van de kastjes te zoeken naar een theezakje, om te moeten wroeten in de voedselvoorraad om de muesli te pakken of om eerst de spullen van de koelkast af te halen en op de bank te zetten om de yoghurt uit de koelkast te kunnen pakken, om dan vervolgens weer de spullen terug te moeten leggen op de koelkast, zodat de bank vrij is om op te tillen en daar de oogdruppels onderuit te halen. Als we relaxed zijn is dat prima te doen, maar als we moe zijn dan kunnen zulke dingen een bron van ergernis zijn.

Het is tijd om verder te trekken en we nemen afscheid van de vijfsterren glamour camping. Bij een supermarkt even verderop gaan we boodschappen doen. Onze ergernis is nog niet verdwenen: de supermarkt is vol met mensen die net voor onze voeten lopen, die ons pad blokkeren als we iets willen pakken en die ons verhinderen om ergens bij te kunnen. Als Frans voor zijn dagelijkse koffieshot gaat, zit het terras vol rokers die ons humeur ook al niet verbeteren.

Met de airco aan rijden we een mooie route naar het Paklenica National Parc waar we de auto onder een boom parkeren en we de stoelen en tafel uitklappen voor een picknick bij een verkoelend riviertje. Ik maak een salade klaar, want ik snak naar iets gezonds na twee dagen voedsel uit blik. Door de rust in het park, de fluitende vogels, de felgekleurde vlinders die om ons heen fladderen, de koelte van het neerkletterende water raken we onze oververhitting weer kwijt. We genieten van de salade en maken daarna een wandeling langs de rivier met een klim naar Dasni Kuk. Kuk betekent hier top van de berg. Vanaf Dasni Kuk hebben we een fraai uitzicht over de grijze kalksteen rotsen van het natuurpark die torenhoog boven ons uitsteken met aan de andere kant de oceaan. Tijdens de beklimming voelen we wat regendruppels op ons neerdalen. We kijken omhoog en zien één zwarte wolk die precies boven ons hoofd gestationeerd lijkt in een verder blauwe lucht. Het blijft gelukkig bij een paar dikke druppels. Boven gekomen genieten we van het uitzicht. In de verte over de grote rotswanden komt een inktzwarte lucht ons tegemoet. We wandelen weer rustig terug naar de camper. Onderweg trap ik bijna op een slang die verdekt ligt opgesteld midden op het pad. Hij heeft dezelfde bruingrijze kleur als de stenen en de grond waarop hij ligt. Even denk ik nog dat het een grote hazelworm is, maar dan kijkt het serpent me recht aan en zie ik zijn gespleten tongetje heen en weer schieten. In een snelle beweging glijdt de slang naar de zijkant van het pad waar hij zich van de vijftig centimeter hoge rand laat vallen en in het struikgewas verdwijnt. Op de informatieborden had ik al gelezen dat hier veel slangensoorten wonen, die in bomen nestelen en zich van grote hoogte naar beneden kunnen laten vallen. Voorzichtig tuur ik omhoog naar het groene bladerdak. Ik hoop echt dat ik vandaag of morgen geen slang in mijn nek krijg.

Bij een bankje ontmoeten we twee Nederlanders die jaar in jaar uit naar het Paklenica National Parc op vakantie gaan en ieder pad inmiddels zo’n beetje kennen, ze geven ons een tip voor een mooie klimwandeling voor morgen. Ze vertellen dat ze op één van hun wandelingen gevolgd werden door een bruine beer. Dat was heel beangstigend. Ze stonden op het punt hun rugzak met eten af te gooien en zonder verder te gaan, toen de beer uiteindelijk afhaakte en verdween. Echt ontspannen is de wandeling niet meer geworden, vertelden ze lachend.

Op de borden langs het pad lees ik dat hier wolven, lynxen en inderdaad ook beren voorkomen. In de grotten huizen zeldzame vleermuissoorten en het bos is een paradijs voor vogels, slangen en vlinders die leven van de vele insecten. We zien zwarte vlinders met blauwe stippen, kleine blauwe vlinders en grote crèmekleurige vlinders met rode vlekjes.

Rond een uur of vijf komen we aan bij Kamp Igor, idyllisch gelegen aan een uitham aan zee. Het grauwe bord met de aankondiging van de camping en het afgebladerde lokethokje bij de ingang doen niet vermoeden dat dit een waar paradijsje is voor liefhebbers van rust en natuur. Een rust uitstralende oude dame spreekt ons in gebrekkig Duits aan en wijst ons de plekjes op de camping in de boomgaard achter haar huis. Vlak bij haar moestuin onder de schaduw van een vijgenboom vinden we een plekje op twee meter van de zee met uitzicht op een eilandje. Ik word hier zo blij van!

Niet lang na onze aankomst barst de hemel open; de zwarte lucht die al even boven het water hing laat haar water in grote hoeveelheden los. We doen even een powernap in de camper met uitzicht op zee. Als de lucht geklaard is, voelt het heerlijk fris aan en snuiven we de geuren op van de bloeiende bloemen uit de tuin. We brengen de avond door zittend onder een dekentje en de stralende sterrenhemel met uitzicht op zee. We voelen ons intens gelukkig.

Dag 24 – Wandeling naar Ramica Dvori

Vanwege de warmte staan we vroeg op en rijden met de camper naar de ingang van het Paklenica National Parc. Vandaag gaan we voor de wandeling door de kloof richting de berghut Ramica Dvori. De route begint met een pittige klim omhoog tussen de steile rotswanden. Na een half uurtje komen we bij Anica Kuk, een rotspartij die geliefd is bij klimmers. We kijken even hoe een jonge Brit aan de rotswand geplakt lijkt en stukje voor stukje omhoog klimt om zich vervolgens via de touwen weer omlaag te laten zakken naar zijn vriendin die op de grond het touw strak houdt.

Na het klimgedeelte gaat de route licht stijgend door het bos langs de rivier. Het is een makkelijk begaanbaar pad. We willen eigenlijk wel ergens picknicken maar we vinden nergens een geschikt plekje dus lopen we door tot we bij een eenvoudige hut komen. Het terras en de hut zijn verlaten, maar als we even verder kijken zien we een man die water kookt in een grote pan waar hij thee en koffie van zet voor ons.

Het pad wordt nu iets avontuurlijker. Kronkelend zoeken we een weg omhoog. Onverwacht houden de bomen op en komen we bij een open plek. We zijn in een kom met rondom ons de toppen van bergen. Nog even klimmen en dan zijn we bij een kleine, witte berghut waar de Kroatische vlag wappert. De eigenaar verwelkomt ons met eigen gebrouwen schnaps die we vriendelijk doch resoluut afwijzen. We bestellen iets van de kaart, maar de eigenaar haalt zijn schouders op en vertelt dat hij dat vandaag niet gaat klaarmaken voor ons, hij kan wel koffie en thee maken en hij heeft nog appeltaart. We gaan zitten op de houtblokken die als stoel fungeren en focussen op het prachtige uitzicht over het grijze stenen gebergte met groen beboste hellingen. Het duurt een hele tijd voor Janko de koffie en thee klaar heeft, maar wij vermaken ons met de rode kater die op tafel ligt te rollebollen en die geniet van onze aandacht. Wat een heerlijk plekje en wat bijzonder dat wij hier helemaal alleen zijn. Precies op het moment dat ik dat denk komen er twee bergwandelaars in zicht, die we langzaam omhoog richting de hut zien klauteren. Ze komen gezellig bij ons zitten en eigenlijk hebben we direct een klik. Al snel ontdekken we dat we veel overeenkomsten hebben: we zijn allemaal voor drie maanden aan het rondreizen, volgen ongeveer dezelfde route (met de boot naar Ancona, daarna door naar Corsica) en houden van wandelen en fietsen. Alleen Frans valt een beetje uit de toon met zijn paragliding….  We kletsen alsof we elkaar al jaren kennen; over burn-outs, de zin van het leven, de waarde van ziek zijn, reizen en nog veel meer. We wisselen adressen uit en wandelen samen terug naar het dal. Als we in Zürich nog een adresje nodig hebben voor een overnachting zijn we van harte welkom, maar waarschijnlijk gaan onze wegen zich tijdens de reis nog wel een paar keer kruisen.

Bij de camping aangekomen nemen we eerst een verfrissende duik in het water, daarna gaan we samen koken en eten. Moe maar voldaan gaan we slapen.

Dag 25 – Werken en wassen

We hebben besloten nog een dagje te blijven op deze fijne plek. Frans gaat aan het werk en ik speel voor wasvrouw. Via google translate communiceer ik met de oude dame van de camping en maak haar duidelijk dat ik graag gebruik wil maken van de wasmachine. Ik vraag of ze waspoeder heeft dat ik mag gebruiken. Ze knikt en komt even later met een busje waspoeder aanlopen dat ze in de wasmachine laat glijden, waarna ze een programma uitkiest en de wasmachine gaat draaien. Ik vraag hoe lang het ongeveer gaat duren, maar ze haalt haar schouders op en schudt haar hoofd. Nou ja, is natuurlijk ook helemaal niet belangrijk hoelang het gaat duren. We hebben de tijd aan onszelf.

We brengen de dag door met werken, bloggen, zwemmen, was ophangen, lunchen, opnieuw zwemmen, wederom werken en bloggen, de was verhangen, boodschapjes doen op de fiets, de was afhalen en opvouwen en eindigen de dag uiteindelijk met een heerlijke zelfgemaakte maaltijdsalade met een glas witte wijn met uitzicht op zee. Als de avond valt kijken we vanaf de pier naar de sterren en de bootjes op zee.


Dag 26 – Buenos Aires en slangen

Na het opstaan nemen we een frisse duik in zee en genieten nog eenmaal van deze fijne plek, nog even ontbijten en dan is het tijd om te vertrekken. Met het Velebit gebergte op de achtergrond rijden we langs grote blauwe meren die in woestijnachtige canyons liggen, die door hoge bruggen met elkaar zijn verbonden. Meer naar het zuiden wordt het landschap glooiend groen met dorpjes met rode daken. Rond een uur of elf komen we aan bij het natuurpark van de Krka watervallen bij Roski Slap. Het natuurpark is zo’n honderdtwintig kilometer groot en we zijn nu bij de noordkant van het park. Hier begint de Krka rivier aan zijn val naar beneden. Of eigenlijk moet ik zeggen de vele kleine trapjes die het water naar beneden gaat: ‘the necklace’ noemen ze dat hier. Vissen en andere onderwater dieren zetten organisch materiaal af op het travertin, dat zodoende barrières vormt voor het water. Hierdoor ontstaan verschillende bassins gevuld met water, die door de tijd heen veranderen van vorm. Tot vorig jaar mocht je zwemmen in deze bassins en onder de watervallen gaan staan, maar om de kwetsbare bodem te beschermen mag dat niet meer.

Ik heb altijd een ambivalente relatie met slangen gehad. Als kind had ik vaak nachtmerries over slangen, die me in mijn dromen onverwacht aanvielen en die over me heen kronkelden. Maar in de dierentuin werd ik steevast door deze reptielen aangetrokken, ze fascineerden me en ik weet nog dat ik op de lagere school tot afschuw van mijn vriendinnetjes een spreekbeurt over slangen heb gehouden. Hier in Kroatië leven veel soorten slangen en we zijn er ook al heel wat tegengekomen, in alle kleuren en maten, meestal opgaand in hun omgeving, soms vlak voor onze voeten op het wandelpad. Eén keer kon ik Frans nog net tegenhouden anders was hij op een kleine zwarte slang getrapt die voor ons tussen de stenen op het pad lag. Soepel en sierlijk gleed hij rustig de berm in. Een andere keer zagen we een slang in een boom liggen, dit was een vrij groot gestreept exemplaar waarbij ik direct moest denken aan de slang uit het jungle boek dat ik als kind wel honderd keer heb gelezen. Deze slang probeert Mogli, de in de jungle opgegroeide jongen, als lekker hapje te verschalken door hem te hypnotiseren. Wij keken naar de slang, maar het was duidelijk dat de slang ook naar ons keek. Zijn ogen waren strak op ons gericht, terwijl hij als een bos touw op een tak lag. Ineens kwam er beweging in zijn opgerolde slangenlijf en gleed hij via de stam omlaag. Ik was zo geobsedeerd door zijn ogen, dat ik geen foto durfde te maken. Het was vast niet zijn bedoeling om ons aan te vallen, maar ik vertrouwde hem voor geen meter. We zagen ook minder enge exemplaren, slangen zo dun als mijn ringvinger, die rustig voor onze voeten weg kronkelden. Tijdens een van de wandelingen was Frans niet zo lekker en deed hij even een dutje op een bankje, terwijl ik door het park langs de rivieren en de watervallen dartelde, toen ik een slang zo dik als de band van een mountainbike halverwege op het pad zag liggen. Het grootste deel van zijn lijf lag opgerold in het gras, maar zijn kop lag midden op het pad en hij zag eruit alsof hij klaar lag om een lekker hapje te verschalken door met één flitsende beweging naar voren te komen. Ik was bang dat hij mijn blote been zou uitkiezen om in te bijten als ik er langs op zou lopen. Ik durfde er niet langs. Een aantal eindeloos lijkende minuten wachtte ik, terwijl de slang en ik elkaar nauwlettend in de gaten hielden. Toen draaide het serpent zijn kop van me af en maakte ik van de gelegenheid gebruik om snel verder te lopen. En dan was er nog de keer dat ik mijn voeten in het verkoelende water van een beek wilde hangen en Frans me net op tijd attendeerde op de slang in het water. Ondanks de slangen is het een genot om hier te wandelen langs het helder blauwe water waar we de vissen zien zwemmen, de kleurige vlinders en libellen zien fladderen en de kikkers horen kwaken.

Eind van de middag rijden we richting het plaatsje Stradin. De weg kronkelt door de bergen omhoog en omlaag. Aan de kant van de weg zie ik drie fietsers staan; twee mannen en een vrouw. De vrouw hangt voorover gebogen over haar fiets. Impulsief steek ik een duim omhoog naar één van de mannen, terwijl ik hem vragend aankijk, ik heb het gevoel dat ze hulp nodig hebben. De man maakt een gebaar waarbij hij met z’n handen draait, het lijkt zo iets te betekenen als ‘niet echt goed, maar ook niet heel slecht’. Het is een smalle weg en voor we het weten zijn we de fietsers voorbij gereden. Wanneer we even later bij een rotonde komen, denken Frans en ik hetzelfde: we rijden terug naar de fietsers om te kijken of we hen kunnen helpen.
De fietsers staan nog in dezelfde positie. Ik parkeer de auto zo goed als het gaat in de berm en Frans stapt uit om te vragen wat er aan de hand is. De dame is uitgeput door de warmte en gebrek aan water en eten. Ze waren naar de watervallen gefietst in de veronderstelling dat daar iets te eten en drinken zou zijn, maar dat was er niet. We bieden de vrouw een lift aan en ze neemt plaats op de achterbank tussen de paragliders van Frans. Met behulp van aanwijzingen van de mannen draai ik de bus op de smalle bergweg, we steken een hand op naar de mannen die hier zullen wachten op ons tot we terug komen om de fiets van de dame op te halen en rijden richting Stradin.
De vrouw die van onze leeftijd is, vertelt dat ze met haar man en haar zoon aan het fietsen is, maar dat ze thuis in Buenos Aires nooit fietst. Haar zoon werkt in Engeland en zij en haar man zijn gisteren aangekomen in Kroatië om hem te ontmoeten. Wij vertellen dat we wel eens in Argentinië en Buenos Aires zijn geweest.
In Stradin zetten we de vrouw, die heel blij en dankbaar is voor de lift die wij haar hebben aangeboden, uit de auto. Daarna droppen we onze fietsen en keren weer om richting de mannen, die nog langs de kant van de weg staan te wachten. We plaatsen de fietst van de vrouw op onze fietsendrager en vragen de oudere man of hij ook mee wil rijden, want we hebben plaats voor twee fietsen, maar hij wil met zijn zoon mee fietsen verzekerd hij ons. De vrouw staat nog te wachten bij onze fietsen en we maken nog een praatje voor we afscheid nemen.

We vinden een kleine, grappige, hippie camping. Het sanitair is basic, maar is overal opgeleukt met geschilderde bloemetjes, er is een keukentje en een terras waar je gezellig kan zitten met je eigen gemaakte brouwsels. En er is een poortje met daarop een uitnodigend ‘welkom’ geschilderd. De ligging van de camping is geweldig: op loopafstand van een supermarkt, van restaurants, van het strand en van de ingang van het park naar de Krka watervallen.

Wanneer we het rustieke plaatsje Stradin in wandelen, treffen we op een terras de twee mannen en de vrouw uit Buenos Aires. Ze nodigen ons uit voor een drankje en al snel wisselen we verhalen, reiservaringen en gegevens uit over het leven in Nederland en Argentinië. Het is erg gezellig. We wisselen onze adres gegevens uit en zijn van harte welkom om op bezoek te komen als we in Buenos Aires zijn. Dat is het leuke van reizen; je treft overal leuke mensen.

Onze magen rammelen als we bij restaurant Toni neerstrijken voor een risotto met zeevruchten en een lapje vlees. Ik neem er een glas witte wijn bij en we toosten samen op het mooie leven dat we mogen leiden.

Dag 27 – Stradinsky Buk

We staan vroeg op om de eerste boot naar de watervallen te nemen. Om kwart voor acht staan we bij de haven om in te checken bij het bootje dat ons naar de ingang van het park zal brengen. Ik geniet van het boottochtje over het Kozach meer en de Krk rivier, het blauwe water, het wuivende riet, de grijsgroene bergen op de achtergrond. Als één van de eersten betreden we het park waar we vandaag de Stradinsky Buk watervallen gaan bekijken. Het mooiste deel van het park vind ik de houten vlonders die over de watervallen zijn gelegd, waardoor je over het vallende water wandelt. Het travertin is geelbruin en steekt fel af tegen het groenblauwe water met zijn witte schuimkoppen.
Het is nog heerlijk rustig in het park en we staan soms wel tien minuten bij een waterval te kijken voordat er weer een paar mensen aankomen. Rond twaalf uur wordt het druk met groepen en besluiten we terug te wandelen naar de camping. Eerst houden we nog een picknick met uitzicht  op de grote waterval, daarna lopen we langs het blauwe water van de Krka rivier terug. Het is nog best een eind, de zon brandt op ons hoofd en ik bedenk dat we vergeten zijn om zonnebrand mee te nemen. Hopelijk verbranden we niet al te erg. Bij het strand aangekomen nemen we een verkoelende duik in het water. Heerlijk!
’s Middags houden we siësta en eind van de middag wandelen we Stradin in om te gaan eten bij een visrestaurant. De ober laat ons een schaal vissen zien met de ‘catch of the day’ waar we een keuze uit mogen maken. We kiezen een grote grijze vis, die we samen delen en die op een grote schaal geserveerd wordt samen met een saus van boter met heel veel knoflook. Wijntje erbij en smullen maar!
Even later zien we Beat en Brigitta die we in het Velebit gebergte hadden ontmoet voorbij wandelen, we nodigen hen uit voor een drankje. Zij zijn op het eiland Pag geweest en hebben de ‘Moonwalk trail’ gelopen waar ze erg van onder de indruk zijn. Een buitenaards landschap zonder enige begroeiing maar knalblauwe meren. Grappig hoe je elkaar telkens weer tegenkomt.

Dag 28 – Langs de Dalmatische kust

We verlaten de hippie camping en rijden richting het zuiden. Via de snelweg rijden we naar de mondaine stad Split, die we links laten liggen. De wegen in Kroatië zijn meestal goed en de tolwegen zijn erg rustig. We tuffen op ons gemakje door eindeloos groen beboste hellingen zonder enige bebouwing. De bomen en struiken zijn nu nog groen, maar hoe zal dat er over een maand uitzien? De vrouw van de camping vertelde me dat mei een regenmaand is, halverwege de maand slaat het weer om en dan valt er tot half augustus geen druppel regen meer. Rond vijftien augustus regent het altijd drie dagen. Ik ben verbaasd over zo’n nauwkeurig klimaat. We hebben de weeromslag meegemaakt, de eerste week was het fris met de bora en de regenbuien, nu is het te warm om overdag echt actief te zijn. We zijn er al aan gewend om vroeg op te staan en ’s middags een siësta te houden, dragen altijd een hoedje tegen de hitte. ’s Ochtends schieten we een shirtje met een korte broek aan, we hoeven niet na te denken om een trui of jas mee te nemen, het blijft heerlijk van temperatuur tot ’s avonds laat. Op de campings zoeken we de schaduwplekken uit, de medicijnen van Frans zitten in een thermobag die we onder de bank opbergen, zodat deze zo koel mogelijk blijven. We mijden de zon zoveel mogelijk.

Wat valt ons op in Kroatië? De reclame voor tandartsen, in iedere wat grotere plaats staan reclame borden voor een stalende lach bij de dentist, dat je je kleding bij het douchen buiten moet ophangen en dat ze het hier heel gewoon vinden dat je je dan buiten de douche aankleedt, de prachtige bloementuinen met fleurige en geurige bloemen en struiken,(vooral jasmijn, rozen, bougainville), dat ze hier bij de meeste restaurants als je naar het toilet gaat geen slot op de deur hebben (ik vind dit heel ongemakkelijk, probeer dan met één hand de deurklink tegen te houden mocht er iemand ineens de deur willen openen), de obers die in de horeca werken erg vriendelijk zijn en het leuk vinden een praatje te maken, vooral als je je best doet om een paar woordjes Kroatisch uit te spreken.

Op weg naar Dubrovnik moeten we door een klein stukje Bosnië-Herzegovina. Bij de douane moeten we onze paspoorten en autopapieren laten zien. Frans wil een grapje maken tegen de douanebeambte maar ik knijp hem in zijn arm; geen grapjes sis ik hem toe, want de douane kijkt uiterst serieus en geconcentreerd en ik ben bang dat hij de grapjes van Frans niet gaat begrijpen. Hij schudt even zijn hoofd en het lijkt erop dat er iets mis is, maar even later mogen we toch door rijden. In Bosnië zien we ineens cyrillisch schrift op de borden. Er lopen een paar vrouwen met hoofddoeken om. Het lijkt of we ineens in een andere wereld zijn terecht gekomen. Kroatië weer in gaat gemakkelijk.
De snelweg is verdwenen. We rijden nu vlak langs de zee over een weg met veel bochten die uitzicht geeft over de prachtige Dalmatische kust met zijn vele eilanden en heuvelachtige achterland. De bergen worden steeds grilliger en kaler, alleen nog bedekt met kleine plukjes groen. De kustlijn is ook grillig met vele baaien en inhammen waar we omheen kronkelen. Langs de weg staan fruitstalletjes met vers geperst sinaasappelsap; we zijn in een vallei met sinaasappelbomen en geïrrigeerde akkers met tuinbouw.

Als we Dubrovnik naderen rijden we langs een haven waar enorme cruiseschepen liggen aangemeerd. Het verkeer is hier hectisch en Frans moet al zijn concentratie gebruiken om ons veilig door de stad te loodsen. We rijden afwisselend. Toen ik last had van mijn nek reed Frans en toen Frans last had van zijn oog reed ik. De lamme en de blinde die elkaar helpen, grapten we tegen elkaar.
Er is maar één camping in de hele omtrek van Dubrovnik te vinden. Dus koersen we af op camping Solitudo gelegen in het stadsdeel Babin Kuk. De camping is niet geweldig maar we vinden een plekje in de schaduw, er is op loopafstand een restaurant, een supermarktje en een strand. En we kunnen morgen met de stadsbus naar de oude stad.
Op de één of andere manier had ik verwacht dat dit deel van Kroatië, zo ver naar het zuiden, wat armoediger zou zijn dan het noordelijke deel, maar niets is minder waar. Het is hier een stuk duurder en het strand is mondain, met hippe barretjes, strandbedjes en luxe bedden met baldakijn. Op een romantisch plekje op de rotsen zien we de zon in de zee zakken.

Dag 29 – Dubrovnik

We pakken rond acht uur de bus naar de oude stad. Dubrovnik is een vestingstad uit de Italiaanse bloeiperiode met een stadsmuur die nog volledig in tact is en waarover je een prachtige wandeling om de hele stad kan maken. Vanaf de muur heb je uitzicht op de roodoranje daken, de diepblauwe zee, de haven met scheepjes en de vier forten die de stad omlijsten. Het is zo sfeervol. Zo mooi intact. De stenen huizen met groene vensters, de glad gesleten stenen op de straat, de paleizen, de kerken en torens, de rode daken, de vele trappen en steile steegjes met wapperende was aan de lijn, de binnentuinen met geurende struiken, de kloosters met patio’s en zuilengalerijen, de gezellige terrasjes met uitzicht op de haven, geen wonder dat Dubrovnik op de lijst van Unesco werelderfgoed staat. En dat de serie Game of Thrones Dubrovnik als decor heeft uitgekozen.

We genieten van een maaltijdsalade op één van de mooiste plekjes van de stad. We zitten in de schaduw met uitzicht op de bootjes die dobberen in het blauwe water met op de achtergrond de stadsmuur, het gemeentehuis en het fort. Rond een uur of één zijn we moe van alle indrukken, de warmte en de drukte en gaan we terug naar de camping voor een siësta. Even een tukkie doen, lekker douchen, wat eten en dan terug naar de stad om de zonsondergang te zien en een indruk te krijgen van Dubrovnik by night. ’s Avonds is de stad sprookjesachtig verlicht, stelletjes dineren bij kaarslicht, nippen aan een cocktail op een terrasje op de rotsen aan zee of likken aan een ijsje terwijl ze door de met lantaarns verlichte straat flaneren.

Dubrovnik; zeker één van de mooiste steden die ik heb gezien.

Deel drie – Hravatska

Dag 13 – Bike & Fly

Een beetje weemoedig zwaaien we de laatste deelnemers van de paragliding week uit. We moeten weer even onze draai vinden nu we weer met z’n tweetjes zijn en de vaste structuur van de lesweek ontbreekt. Wat zullen we vandaag eens gaan doen?

Frans heeft gisteren van een paraglider uit de buurt gehoord dat het vandaag een goede vliegdag zal worden, dus besluiten we nog een dagje in Lijak te blijven. We tuffen de berg op naar de startplek waar ik Frans achterlaat voor een hopelijk lange en veilige vlucht. Zelf rijd ik de bus naar de parkeerplaats in Solkan waar ik de fiets van de camper til om het fietspad dat ik van de week al een klein stukje heb verkend nu helemaal te fietsen. Af en toe stop ik om te kijken waar Frans zich bevindt; of hij nog in de lucht hangt of al ergens is geland. Ik fiets het hele stuk naar het dorpje Plavé waar ik net voor een steile klim weer omkeer. Eind van de middag hijs ik met enige moeite de fiets weer op de fietsendrager en rijd naar de landingsplek van de paragliders om te kijken of ik Frans ergens kan spotten. De timing is perfect: wanneer ik bij de landing aankom heeft Frans zijn scherm net weer veilig aan de grond gezet. Zittend in het weiland drinken we een glas koele cola terwijl we elkaar bijpraten over de ervaringen van onze fiets- en vliegtocht.

Frans heeft contact gemaakt met twee aardige Poolse piloten. Ze zijn samen opgevlogen en hebben elkaar de beste thermiek spots aangewezen. Frans heeft tweeënhalf uur in de lucht gehangen en heeft ongeveer dertig kilometer gevlogen. De wind bleek te sterk om tegen in te vliegen, waardoor een grotere tocht er niet in zat.
We bieden één van de Poolse piloten een lift aan naar de top van de berg waar zijn auto geparkeerd staat. Dat betekent voor ons zo’n veertig minuten omrijden, maar het is een goede gewoonte van paragliders onder elkaar om elkaar te helpen, dus dat doen we graag. Terwijl we omhoog rijden praten de mannen over de beste manier om tijdens een lange vlucht te plassen. Er zijn twee kampen: de luierdragers en de plascondoomdragers. Nadeel van de luier kan zijn dat het na verloop van tijd koud wordt. Net zoiets als dat je als kind in bed plaste en het na een uur koud werd. Een plascondoom zit minder comfortabel. Beide mannen zijn het er over eens dat je een drempel over moet om te durven plassen of je nu een luier of een condoom draagt.

Bij een grote, moderne supermarkt doen boodschappen voor de komende dagen en dan maken we een maaltijd in de camper. Ook wel weer eens lekker om niet uit eten te gaan.

Dag 14 – Hravatska

We worden wakker met de zon en een gevoel van vrijheid. Geen tijdschema’s meer. We ontbijten met gebakken ei, spek en tomaat in een lekker zonnetje met uitzicht op de bergen. We drinken nog een kopje koffie bij de eigenaresse van de camping alvorens we naar een guesthouse in een nabij gelegen dorpje rijden. We gaan onderzoeken of dit guesthouse geschikt is als onderkomen voor de paragliding groep voor volgend jaar. Op de camping missen we – vooral bij slecht weer – een gezamenlijke ruimte.
Als we bij het guesthouse aankomen is alles gesloten, maar even later zien we iemand lopen en na een korte uitleg krijgen we een rondleiding door het pand met achttien slaapplekken, een gezellig restaurant, een terras en een aparte ruimte waar we als groep kunnen samenkomen. Enthousiast sturen we foto’s door naar de leden van de Maurikparagliding crew, die inmiddels weer in Nederland zijn aangekomen.

Ik ben van Slovenië gaan houden. Het mooie landschap, de dromerige dorpjes, de eenvoudige eethuisjes en de rustige bevolking. De paar woordjes Sloveens die ik heb geleerd, dobredösli (welkom), dobre dan (goedendag) en hvala (bedankt) kunnen weer terug in een laadje in mijn brein, want vandaag gaan we naar Kroatië waar de taal net weer even anders is. De Slavische talen zijn lastig uit te spreken voor ons met soms wel vijf medeklinkers op een rij.
Het is regenachtig en de bergen zijn in nevel gehuld als we richting de Kroatische grens gaan. Via een glibberige bergpas rijden we door een verlaten landschap als we vrij onverwacht bij een douanepost komen: welkom in Hravatska ofwel Kroatië! De vrouwelijke douanebeambte bekijkt onze paspoorten en vraagt waar we naartoe gaan. Ze zegt lachend tegen me dat we er zo ‘excited’ uitzien en wenst ons een fijn verblijf.

Ongemerkt is het landschap veranderd van frisgroen naar mediterraan groen, van beukenbomen naar sparren en olijfbomen. De bodem is stenig en roestbruin van kleur. Van grote hoogte kijken we neer op de Adriatische zee. In de diepte ligt de stad Reijka met zijn rode daken, de oceaan is blauw met vele eilanden die met imposante bruggen met elkaar zijn verbonden.

Ik vind dat de camper niet lekker op de weg ligt; het stuur trilt en ergens zit een hobbel bij de banden. Toen ik bij een steile helling naar beneden moest stoppen voor een verkeerslicht sprong de ABS erop, daar ben ik wat van geschrokken. Daarom controleren we bij een benzinepomp de bandenspanning, maar die lijkt goed. We vinden niets vreemds en concluderen dat het waarschijnlijk het wegdek is geweest.
Via een brug bereiken we het eiland Krk. Ik heb een minicamping uitgezocht vlak bij het middeleeuwse stadje Krk waar het eiland naar is genoemd. De gastvrouw geeft ons een warm welkom en we zoeken een plekje onder de olijfbomen met uitzicht op een tuin en een huis in aanbouw.

We wandelen via steile straatjes en het kleine dorpje Skrpici naar zee. We vinden er een lieflijke baai met rotsen en een cafeetje. Het helder blauwe water nodigt uit om te zwemmen, maar vanwege mijn keelpijn en een hardnekkige hoest besluiten we dat niet te doen. Eén van de paragliders heeft van de week de hele groep aangestoken; aan het eind van de week had iedereen last van een zere keel en kriebelhoest. Bij de zelftest dacht ik nog even dat ik corona had toen er een streepje bij de c verscheen. Op de verpakking las ik gelukkig dat de c niet voor covid, maar voor controle stond en zeer waarschijnlijk betekent dat ik niet besmet ben met het coronavirus.

Dag 15 – Op de fiets naar Krk

Het eerste uur na het ontwaken rochelen en hoesten we als een stelletje bejaarden met rokerslongen, als we eenmaal wat slijm hebben opgehoest gaat het beter. We voelen ons verder niet ziek, dus besluiten we de tien kilometer naar het stadje Krk op de fiets af te leggen. De gastvrouw heeft ons wel gewaarschuwd dat dat zonder elektrische fietsen een uitdaging zal zijn vanwege het heuvelachtige karakter van de weg. De eerste vier kilometer zijn bergop, daarna volgt een zes kilometer lange afdaling naar het aan zee gelegen Krk.

De zon brandt fel, maar er waait een koude, noorden wind, de Bora, waardoor de temperatuur niet boven de twintig graden uitkomt. Na vier kilometer klimmen bereiken we het gehuchtje Vrh waar we op een stenen muurtje even uitpuffen voordat we aan de lange afdaling beginnen. Het is een kleine, smalle maar toch wel drukke weg. Gelukkig houden de meeste auto’s een prettige afstand aan om ons te passeren.
In Krk parkeren we onze fietsen en gaan op zoek naar de Zagrebski Banka om Kroatische Kuna’s te pinnen. Hadden we even niet aan gedacht dat ze in Kroatië pas volgend jaar de Euro introduceren en nu nog betalen met de Kuna. Bij campings, restaurants en supermarktjes moet contant worden betaald. Een basisvoorraad Kuna’s is dus handig.

We picknicken op een bankje in een parkje met heerlijk geurende struiken en uitzicht op het haventje met plezierjachten, daarna dwalen we wat door het middeleeuwse stadje met uitgesleten stenen trapjes, oude stadsmuren, kerken en torens.

We verzamelen moed voor de zeven kilometer lange klim naar Hvr, waarin twee echt steile stukken zitten die mijn benen doen verzuren en waardoor ik hijgend als een paard bovenkom. Bij de afdaling bedenk ik bewonderend dat we dit hele stuk vanochtend zonder al te veel problemen hebben beklommen. Dat hebben we toch maar mooi gefikst. Nog even een duik in het zwembad en dan lekker warm douchen.

’s Avonds eten we bij de pizzeria van Skrpcici pasta, pizza en salade. In de camper kijken we samen naar een aflevering van Boer zoekt vrouw.

Dag 16 – Werk en water

’s Ochtends lees ik lekker in mijn boek, was de fietsbroeken uit, doe de afwas en maak een praatje met de gastvrouw van de camping en wat andere campinggasten, terwijl Frans achter zijn laptop wat werk verricht voor een aantal klanten van hem.

Halverwege de middag fietsen we naar zee waar we ons installeren op een rots met uitzicht op zee en het eiland Cres. Ditmaal duiken we wel in het helderblauwe water dat veel kouder is dan het eruit ziet en ons naar adem laat happen. De duik is verfrissend maar slaat op mijn longen. De rest van dag ben ik wat benauwd. We sluiten ons verblijf op dit idyllische strandje af met een drankje op een schommelstoel onder een parasol met uitzicht op de baai.

Dag 17 – Vrbnic

Via internet kopen we kaartjes voor het Nationale Park van de Plitvice meren die we morgen willen bezoeken. We pakken de spullen in, nemen afscheid van de hartelijke gastvrouw, doen boodschappen bij een grote supermarkt waar Frans nog even voor telefonische helpdesk speelt voor één van de zijn klanten en koersen dan naar het stadje Vrbnic dat op een heuvel aan zee ligt. We parkeren de camper beneden op een onverhard parkeerterrein en klimmen omhoog langs velden met wijnranken naar de smalle straatjes van Vrbnic vanwaar we een fraai uitzicht op zee hebben. In de verte zien we het vaste land met het rotsige Velebit gebergte liggen. Vrbnic ligt in de wijnstreek van het eiland Krk en staat bekend om de smalste straat van Europa: deze smalle doorgang is zesenveertig centimeter. Ik pas er nauwelijks doorheen.

Via een vers geasfalteerde weg klimmen we omhoog door het Velebit gebergte, daarna rijden we door vele tunnels het binnenland in, waarbij het landschap als we één van de tunnels uitkomen plotsklaps is veranderd in een sappig groen weidelandschap met bloeiende appelbomen. We passeren verlaten dorpjes met kapotgeschoten huizen vol kogelgaten en afgebrande kerkjes; een trieste nalatenschap van de oorlog die in de jaren negentig in de Balkan woedde. Hier op de grens tussen Kroatië en Bosnië-Herzegovina is heftig gevochten. Het kustgebied is modern, er staan grote huizen, maar hier in het gebergte is het veel armoediger. We zien kleine huisjes, smoezelige kindjes die op de stoffige grond zitten te spelen en moeders die de roodbruine aarde van hun moestuintjes bewerken. Schapen, honden en geitjes lopen op de weg. Onze navigatie geeft aan dat we de laatste vijftig kilometer in iets meer dan anderhalf uur zullen afleggen. Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat we in zo’n desolaat landschap rijden met zo’n klein, slingerend weggetje terwijl de Plitvice meren in het hoogseizoen zo’n vijftienduizend bezoekers per dag ontvangen, die met busladingen tegelijkertijd worden aangevoerd. Er moet ergens een grotere weg lopen, want ik kan me niet voorstellen dat al die mensen via deze route worden geleid. Ik ben wel blij dat onze navigatie ons op dit mooie spoor heeft gezet. De laatste dertig kilometer door het National Park de Plitvice zijn echt prachig: een bochtige weg waar je niemand wil tegenkomen door frisgroen bladerdek met overal stromende beekjes en watervallen.

Autocamp Korana is een aparte camping; overal heuvels met sappig gras en picknick bankjes, alsof je je camper midden in de natuur hebt staan. Vogeltjes fluiten er uit volle borst en pikken de broodkruimels vlak voor onze voeten weg. We dineren op een picknick bank die op een heuveltje staat met uitzicht op het bos. Toch is onze stemming wat somber, want Frans heeft last van zijn oog. Sinds zaterdag wordt zijn zicht langzaam minder. We hebben al een paar keer contact gehad met de oogarts waar hij onder behandeling is en overwegen om terug te gaan naar Nederland.

Dag 18 – Plitvice meren

Meer dan dertig jaar geleden zijn Frans en ik op vakantie geweest naar het toenmalige Joegoslavië waarbij we ook de Plitvice meren hebben bezocht. Sindsdien staan de Plitvice meren op mijn verlanglijstje om nog eens te bezoeken en vandaag is het dan zover. We hebben kaartjes gekocht waarmee we tussen acht en negen uur ’s ochtends het park in mogen. Om iets voor achten melden we ons bij de entree. Het is een rustige dag vandaag en het eerste uur hebben we de watervallen en meren helemaal voor ons alleen.
In het karstgesteente zijn twaalf meren uitgesleten die door watervallen met elkaar zijn verbonden. Via paadjes langs de oevers van de meren en via houten vlonders wandelen we langs en over het azuurblauwe water. Het ene meer is nog mooier dan het andere, de ene waterval nog spectaculairder dan de vorige. Uren lopen we verwonderd door zoveel natuurpracht rond. Af en toe pauzeren we op een boomstronk om de natuur op ons in te laten werken en om wat te eten en te drinken. Op één van de vlonders staan we ineens oog in oog met degene die Frans en de Maurikcrew heeft gefilmd voor Omroep Gelderland en haar dochter. Wat een toeval. Hoe groot is de kans dat je hier vandaag op deze plek een bekende tegenkomt? We kletsen even wat bij en maken foto’s van ons viertjes en lopen weer door. Niet veel later herhaald zich het tafereel. Frans houdt zijn pas in, de vrouw die ons met haar dochters tegemoet komt eveneens, ‘hé dat is lang geleden’ wordt er geroepen. De dochters en ik staan er wat verdwaasd bij. Frans en de vrouw kennen elkaar van het werk en wisselen nieuwtjes uit. Na tien minuutjes wandelen we weer door. Tweemaal een toevallige ontmoeting op één dag bij de Plitvice meren in Kroatië.

We blijven tot vijf uur in het park. Dan hebben we echt wel alle meren gezien, langs bijna alle oevers gewandeld en zijn we met een elektrische boot het Kozjak meer over gestoken. Moe maar voldaan rijden we terug naar ons kamp waar we een potje koken en nagenieten van deze bijzondere dag.

Het interieur van het sanitair gebouw ziet er met zijn geelgestreepte tegels uit alsof het nog uit het Tito tijdperk stamt. Er lopen voortdurend twee dames rond die met een zwabber de vloer schoonhouden en voor de deur ligt een badhanddoek waarop je je voeten mag vegen voordat je het gebouw binnen gaat. ‘Wie bedenkt nu zoiets?’, vraagt Frans zichzelf af, terwijl hij de vaat in de diepe bak zet die bedoeld is om in af te wassen. De bak is zo diep dat je zwaar voorover moet bukken om bij je borden en mokken te komen, het water komt met zo’n kracht uit de kraan dat alles inclusief de afwasser kletsnet wordt. Terwijl we de afwas doen komen de dames met de zwabber langs om de vloer die wij nat hebben gespetterd weer te drogen.
Bij de douches is het de bedoeling dat je al je kleding en je handdoek buiten aan haakjes hangt. In de douche zelf is daar geen ruimte voor. Ik zie naast mij al een fleurig slipje en een trui aan de haak hangen. Wanneer ik de douche aanzet, krijg ik direct een forse koude straal in mijn gezicht, daarna gaat de douchekop die los hangt een eigen leven leiden. Met een draaiende beweging spuit het water hard tegen de achterwand en zelfs over de deur heen naar buiten. Maar uiteindelijk blijkt het de lekkerste douche te zijn die ik in lange tijd heb gehad, met zo’n ouderwets lekkere harde straal en heerlijk warm water. Nu even niet aan het milieu denken, maar alleen aan mezelf.

Dag 19 – Tomografie

Frans heeft een onderzoek voor zijn oog nodig. In eerste instantie wilden we daarom vandaag terug naar huis rijden, maar Frans kwam op het idee om zijn oog in Kroatië te laten onderzoeken. De oogarts in Nederland vond dat een goed idee mits we haar op de hoogte brengen van de uitkomsten van het onderzoek.
Terwijl Frans rijdt zoek ik via Google Translate op wat oogarts is in het Kroatisch, op basis hiervan ga ik zoeken op internet naar een oogarts in de buurt van Zadar. Al vrij snel vind ik een kliniek die gespecialiseerd is in de behandeling van staar, een soortgelijke kliniek als waar Frans in Nederland onder behandeling is. Op een parkeerterrein trekken we onze nette kleding aan, doen even een schietgebedje dat we bij een deskundige arts terechtkomen en stappen op goed geluk de kliniek binnen. We houden er rekening mee dat we voorlopig niet geholpen worden en misschien ergens volgende week een afspraak kunnen maken voor onderzoek.
We leggen ons probleem voor aan de dame van de balie. Ze begrijpt dat we een onderzoek van het rechteroog van Frans willen. Helaas is de arts vandaag naar een congres en maandag heeft hij de hele dag operaties. Ze verwijst ons naar de spoedeisende hulp van het algemene ziekenhuis een eindje verderop. Dat lijkt ons geen goede optie. Ik vraag of er misschien nog ergens een oogarts in Zadar te vinden is. Ze denkt even na en begint dan te glimlachen, pakt de telefoon en loopt weg. Even later komt ze terug met een briefje met een naam en adres. Dit is dokter Maria, ik heb haar net gebeld en u kunt nu bij haar terecht. Springend van blijdschap schudden we haar hand en bedanken haar hartelijk. Dan rijden we naar het opgegeven adres. Ik denk aan de oogartsen in Nederland waar je echt niet zonder afspraak terecht kunt, wel een beetje vreemd dat deze arts blijkbaar zo weinig te doen heeft dat we zomaar direct langs kunnen komen. Ik hoop maar dat het een deskundig iemand is. Het kleine gebouw waar de oogarts is gevestigd ziet er fris en modern uit. We melden ons bij de balie en worden door een vriendelijk meisje geholpen. Ze verontschuldigt zich dat de oogarts nog even bezig is, er zijn wat computerproblemen. Verder bedankt ze ons dat we naar hun praktijk zijn gekomen. Ik heb direct vertrouwen in Marije Kalensi Colega, ze is een rustige, fris uitziende arts, die eerst het zicht van het oog onderzoekt en dan vraagt of ze een tomografie van het oog mag maken, omdat ze verwacht dat er vocht in de macula, het centrale deel van het netvlies zit, waardoor het zicht wordt vertroebeld. De apparatuur is splinternieuw en nog niet gebruikt, vertelt ze. Ze is net voor zichzelf begonnen en zit nog in de opstartfase, hiervoor heeft ze jaren in het algemene ziekenhuis en in de kliniek waar we eerst waren gewerkt. Ze toont ons op de computer de beelden van het onderzoek, er zit inderdaad vocht in de macula dat er niet hoort. Het is geen acuut probleem maar moet wel binnen een paar dagen worden behandeld dan heeft het goede vooruitzichten op genezing. Ze schrijft ons druppels en pillen voor en vertelt dat we naar een netvliesspecialist moeten om het verder te laten behandelen. We danken haar hartelijk en nemen het rapport van het onderzoek en het beeldmateriaal in ontvangst.
Frans belt met de oogarts in Nederland om te overleggen. Het blijkt niet nodig om terug te keren naar Nederland, het oog kan met druppels worden behandeld. In eerste instantie willen we de oogdruppels uit Nederland laten overkomen en laten bezorgen via DHL bij de camping. Daarom kiezen we een grote camping uit met een receptie die we inlichten dat er binnenkort een pakketje voor ons uit Nederland komt. Maar de oogarts belt terug, er is overleg geweest en de medicijnen die de Kroatische arts heeft voorgeschreven zijn goedgekeurd en kunnen we ter behandeling van het oog gebruiken. Het is bijna vijf uur in de middag als we net voor sluitingstijd de apotheek binnenlopen om de oogdruppels te kopen. Een uurtje later zitten we in de camper bij te komen van alle acties en onverwachte wendingen van vandaag. Ongelooflijk. Het is ons gelukt. In één dag een oogarts gevonden, een goede diagnose gekregen en de juiste medicijnen. En het allerbelangrijkst: een goede kans op volledig herstel van het oog. Vanochtend wilden we nog terugkeren naar Nederland, nu kunnen we weer plannen maken voor het vervolg van de reis. De onzekerheid over de ernst van de klachten van het oog van Frans had de laatste dagen als een soort zwaard van Damocles boven ons hoofd gehangen.

Dag 20 – Zeeorgel

Vanuit de camping wandelen we naar de oude binnenstad van Zadar. Vannacht heb ik keelpijn gekregen en ik ben wat rillerig. Terwijl iedereen om me heen in shirtjes met blote mouwen over straat gaat, draag ik mijn donsjas met een sjaal om mijn hals. Ik heb het koud.

Zadar is een stad met glad afgesleten marmeren stenen, ronde stadpoorten, oude stadsmuren en stamt uit de Romeinse tijd. Er is een archeologisch museum en overal liggen stenen en brokstukken van pilaren uitgestald. Op een plein met een kerk en een toren wordt muziek gedraaid. Het is er gezellig druk. Het ruikt er kruidig naar maggiplant, rozemarijn en tijm en de zoete geur van kleine witbloeiende struiken waarvan ik de naam niet weet.

Bij een betonnen plateau aan zee klinken lage, rustgevende klanken. De kunstenaar Nikola Basic heeft om de zeepromenade aantrekkelijker te maken twee kunstobjecten gemaakt. De lage klanken die door de stenen omhoog trillen worden gemaakt door zijn zeeorgel: de golven van de zee stromen in de onder het plateau gelegen orgelpijpen en produceren zodoende de klanken die iets weg hebben van het geluid dat walvissen maken. Het andere kunstobject heet ‘greeting to the sun’. Het bestaat uit driehonderd zonnepanelen die in een cirkel met een diameter van tweeëntwintig meter zijn gelegd. ’s Avonds geven de panelen een lichtshow. Het monument voor de zon symboliseert  communicatie via het licht, het nabij gelegen zeeorgel communicatie door middel van klanken. Behalve de zon, liggen ook de planeten mars, venus, uranus, jupiter, saturnus en mercurius op ware schaalgrootte en afstand tot de zon afgebeeld in de stenen.

We hebben de programmamaakster van Omroep Gelderland en haar dochter uitgenodigd om vanavond samen te eten. Om zeven uur treffen we elkaar bij restaurant 2Ribera. Hoewel we elkaar nauwelijks kennen hebben we geanimeerde gesprekken en wordt het een gezellige avond. Na het eten gaan de dames terug naar het hotel, want morgen vertrekt hun vliegtuig al vroeg in de ochtend. Wij maken nog een rondje door de binnenstad die sfeervol verlicht is, zitten een tijdje bij het zeeorgel om de klanken in ons op te nemen en maken foto’s van de lichtshow bij het monument van de zon. Daarna wandelen we via de haven de ruim vier kilometer terug naar de camping.

Dag 21 – Sauna

Vandaag wordt wereldwijd het event ‘Wings for life’ gehouden. Het is een hardlooprace in meer dan twintig landen om geld in te zamelen voor onderzoek naar ziekten van het centrale zenuwstelsel. Gisteren in het centrum van Zadar zagen we al overal mensen in rolstoelen rondrijden en stonden de inschrijfbalies voor vandaag al klaar. Er gaan vijfduizend deelnemers uit verschillende landen meedoen, zo vertelde een vrolijke jonge vrouw uit Roemenië. De start is in alle landen op hetzelfde tijdstip; voor Kroatië is dat om één uur ’s middags. Je mag net zo lang blijven rennen totdat de bezemwagen je uit de wedstrijd haalt, de lopers krijgen een half uur voorsprong op de auto, waarbij telkens de achterste loper de strijd moet staken. Je moet dus hard lopen om de auto voor te blijven, vertelde de Roemeense ons lachend.

We hebben even overwogen om naar de start te gaan kijken, maar donkere wolken pakken zich samen. Er hangt regen en onweer in de lucht, daarom besluiten we gebruik te maken van het wellness gedeelte van onze luxe camping. Frans duikt de sauna in en ik trakteer mezelf op een kort verblijf in het stoombad. In het buitenzwembad plenzen de regendruppels op me neer, totdat er een bliksemflits aan de hemel verschijnt en ik het zwembad verlaat. De regen komt werkelijk met bakken uit de hemel. In de relaxruimte soezen en lezen we tot de regen stopt. Als Frans zich wil aankleden krijgt hij zijn kluisje niet open, we moeten een tijdje – Frans alleen gehuld in een badhanddoek – wachten op een monteur die het kluisje voor ons kan openen.

Als we onze ouders bellen, horen we dat het in Nederland een warme zonnige dag is. Wij eten de avondmaaltijd in de camper met een dikke trui aan en zitten dicht tegen elkaar aan terwijl we naar een samenvatting van de eredivisie kijken. De ontknoping van het seizoen nadert, wordt het Ajax of toch PSV? Wanneer het droog wordt, maken we bij zonsondergang nog een wandeling langs de zee. De pasteltinten in de lucht zijn schilderachtig.

Dag 22 – Werk

Vandaag heeft Frans een werkdag ingepland. Eén van zijn klanten heeft een omzetting van een systeem en Frans moet stand-by staan om hulp te kunnen bieden mocht er iets mis gaan. We hebben daarom besloten nog een dagje te blijven op deze premium vijfsterren camping; de plekken zijn ruim, de camper staat vlak, er is een supermarkt en een bakker op het terrein, we kunnen een duik nemen in het zwembad of de zee (tot nu toe was dit niet heel aantrekkelijk door de frisse temperaturen, maar vandaag is het eindelijk zonnig), en belangrijk voor Frans: er is hier een goede internet verbinding en de laptop kan aan de stroom. We nemen dan maar voor lief dat het een soort dorp is met een aaneenschakeling van campers met weinig privacy.

Frans werkt en ik schrijf. We zitten beide achter de laptop in de camper. De stoelen buiten zijn gisteren kletsnat geregend en we krijgen nog natte billen als we daar op gaan zitten. Af en toe pauzeren we even, dan wandelen we via de promenade naar de zee met uitzicht op het eiland Ugjan en drinkt Frans een cappuccino en ik een kopje muntthee met honing, mijn favoriete drankje om mijn keel te verzachten, waarna we weer terug slenteren naar de camper om verder te werken. Tussen de middag bak ik een eitje en eten we vers brood dat ik bij het broodstalletje op de hoek van de straat heb gekocht, terwijl we plannen maken voor het vervolg van onze reis.

Ontdekkingsreis deel 2

Week 2 – Paragliden in Slovenië

Dag 6 – Kennismaken

’s Nachts klettert de regen op het dak van de camper. Knus nestel ik me in mijn warme dekbed. Het gaat redelijk goed met mijn nek, maar ik moet nog wel heel alert zijn op mijn bewegingen.
Na een ontbijt met kwark, muesli en warme thee druppelen de eerste paragliders binnen op de camping. Het busje is ’s avonds vertrokken en heeft de hele nacht doorgereden. Ik zou helemaal brak zijn na een nacht zonder slaap, maar de acht heren en één dame stappen fris en vrolijk uit de bus. De rest van de dag staat in het teken van iedereen ontvangen, kennismaken, praatjes aanknopen, even boodschappen doen en natuurlijk uit eten met de hele groep.

In totaal zijn we met twintig personen, waarvan er twee pas de volgende dag zullen komen omdat ze corona hebben. Een aantal mensen verblijft op de camping in bungalows, een aantal slaapt in een hotel een eindje verderop, en er zijn ook twee camperbusjes.
Het is een gezellige groep en het is leuk om weer oude bekenden te zien of om juist nieuwe mensen te leren kennen. De dag is eigenlijk zo voorbij en voor ik het weet zit ik ’s avonds in de pizzeria van Ozeljan, een klein gehuchtje maar met een grootse pizzeria.

Dag 7 – Wandeling

We worden uitgenodigd in één van de bungalows om te komen ontbijten. Dat is wat warmer en ruimer dan in onze bus. Omdat het wat druilerig weer is, krijg ik de sleutel van de bungalow zodat ik vandaag lekker warm het blog kan bijwerken. Maar de dag gaat weer anders lopen dan ik had verwacht. Twee jongens gaan voor een hike & fly experience en willen naar de startplek op de berg wandelen. Als ze horen dat ik ook van wandelen houdt nodigen ze me spontaan uit om mee te gaan. Snel trek ik mijn wandelschoenen aan, gesp mijn heuptas om, bidon water en wat brood mee en daar gaan we. De langste jongen heeft het tempo er flink in. Het eerste stukje gaat via asfalt, maar klimt behoorlijk en het duurt niet lang of ik begin te hijgen van de inspanning. Na een klein half uurtje komen we bij een wit kerkje waar we even pauzeren. Van Frans weet ik dat hij het kerkje als referentiepunt gebruikt als hij in de lucht is en over de kam vliegt. Vanaf hier gaat het via een onverhard rotsig pad omhoog. Het pad wordt smaller en steiler. Er steekt een stevige frisse bries op, de zon is verdwenen en er dreigt regen aan te komen. Ik geniet van de wandeling met de jongens. De natuur is rustgevend groen en de gesprekken zijn vriendelijk en onderhoudend. Boven op de top pauzeren we even op een bankje om te genieten van het uitzicht.
Volgens de route die we van de gastvrouw op de camping hebben gekregen, moeten we door een groot gat in de rotsen om de startplek te bereiken. Dit gat heet Szobo en we volgen de bordjes die aangeven dat het nog vijf minuten lopen is naar Szobo. Er waait een stevige wind door het gat omhoog. Het pad is steil en glibberig. Met handen en voeten daal ik af, de jongens hebben wandelstokken bij zich om hun evenwicht te bewaren. We stoppen even om dit markante punt vast te leggen op de foto en zoeken dan het vervolg van de route. Het pad door het gat is gevaarlijk steil en het lijkt niet de goede kant op te gaan. Na even twijfelen en overleggen keren we om. Eenmaal weer boven op de top, lopen we via een gemakkelijk pad naar de startplek toe waar een groepje verkleumde paragliders staat te wachten. Ze staan er al een paar uur te wachten op een goed moment om te starten, maar het waait vandaag veel te hard. Dus blijft het bij een hike en wordt de fly voor een andere keer bewaard. Ik weet ook direct weer waarom ik paragliden niet aantrekkelijk vind: al dat wachten op koude, onaantrekkelijke plekken tegen beter weten in, dat is niets voor mij. Na een half uur wachten op de gure top komt er gelukkig een busje dat ons naar beneden naar de landingsplek brengt. De beginnende paragliders zijn op de landingsweide grondoefeningen met het scherm aan het doen.
’s Avonds gaan we met bijna de hele groep eten bij een Amerikaans aandoend restaurant met slecht eten waar het wel heel gezellig is.

Dag 8 – Relaxen

De wolken hangen laag vandaag en ik verwacht niet dat er gevlogen kan worden. Maar ik heb het mis. Ondanks de donkere wolken blijft het droog en kan iedereen die dat wil vandaag maar liefst vier vluchten maken. ’s Ochtends zit ik warm en droog in de bungalow dit blog te schrijven. Rond een uur of één word ik opgehaald en krijg ik een lift naar het landingsveld. Jammer genoeg is het gezellige eettentje er door de corona periode mee opgehouden en zijn er geen hapjes en drankjes meer te krijgen op de landingsplek. Ik kijk een tijdje hoe Frans de beginnende paragliders van de cursus begeleidt via de radio. Sommige moeten oren trekken of een oefening doen die rollen en knikken heet, anderen gaan voor een doellanding. Ik help een aantal mensen met het inpakken van het scherm en wandel dan via de akelig drukke weg de paar honderd meter terug naar de camping. Lekker even lezen en opwarmen met een kopje thee in de bungalow.
Al snel krijg ik gezelschap van een drietal mannen met bier die de bungalow confisqueren onder het mom van regen, wanneer ze met hun modderige schoenen om tafel zitten is het gedaan met mijn rust en kan ik het lezen wel vergeten. Maar dat is niet zo erg, want daar krijg ik deze reis vast nog genoeg kansen voor. Ik ben begonnen in een spannende triller.

Frans is behoorlijk uitgeteld door een hele dag lesgeven en opletten. Terwijl hij het zweet van die dag van zich afspoelt onder een lauwe douche maak ik een groenterijke maaltijd klaar in onze bus.

Dag 9 – Inkopen
Morgen is een nationale feestdag in Slovenië ter nagedachtenis aan de bevrijding van de tweede wereldoorlog. Alle winkels en waarschijnlijk ook de meeste restaurants zitten dan dicht, daarom hebben we een BBQ gepland. Samen met één van de begeleiders rijd ik naar het winkelcentrum om inkopen te doen voor de BBQ van morgen. Voor achttien personen kopen we vlees, vis, groente, brood en drank in. Verder scoren we briketten, twee roosters, aluminiumbakjes en aanmaakgel.

’s Middags kom ik eindelijk toe aan mijn net aangeschafte thriller over Joegoslavië. Dat vond ik wel toepasselijk nu we in deze contreien verblijven. Ik realiseer me dat mijn verslag een eenzijdig beeld geeft, want de belevenissen van Frans komen nauwelijks aan bod. Dat komt omdat ik mijn man deze week nauwelijks spreek. Hij heeft in zijn hoofd geen ruimte voor andere dingen dan paragliden. Met het team kijken ze naar het weer, evalueren de vorderingen van de cursisten, bespreken de oefeningen, de risico’s, bereiden de theorielessen voor, regelen het transport, laden de radio’s op en downloaden de foto’s en filmpjes van iedereen en dan moet hij ook nog aan zijn eigen spullen denken. ’s Ochtends bij het ontbijt spreken de mannen het dagprogramma door, daarna geven ze een briefing en dan is het verzamelen en de berg op. Frans staat meestal op de startplek om iedereen te helpen om veilig te starten en de eerste meters in de lucht te begeleiden, voordat hij de commando’s overgeeft aan degene die de cursisten begeleidt naar de landing.
Ik ben vooral lui deze dagen. Het plan om in mijn eentje een lange fietstocht door Slovenië te maken heb ik laten varen. De langeafstandsfietsroute die ik had uitgekozen ligt helemaal aan de andere kant van Slovenië, het kost een paar uur om daar te komen vanaf Lijak waar we nu zitten. Bovendien heeft Frans de camper nodig om in te slapen en heeft overdag niemand tijd om mij naar het beginpunt van de route te brengen. Vóórdat de paragliding week begon had Frans me kunnen brengen, maar toen was het weer zo belabberd dat deze optie me heel onaantrekkelijk leek. En eigenlijk geniet ik wel van het nietsdoen; beetje lezen, beetje bloggen, beetje kletsen, eten, wandelen en af en toe naar de landing om te kijken hoe de paragliders hun scherm aan de grond zetten.

’s Avonds eten we met de hele groep bij een restaurant dat nog de sfeer van het oude Oostblok uitademt, kale vertrekken met lange tafels en rechte houten stoelen, maar het eten is eerlijk en puur. Ik verorber een zeetong met een karafje witte wijn. Als de ober even later komt en de mannen bier bij bestellen, hoor ik mijn buurman een karaf witte wijn bestellen. Ik ben in de veronderstelling dat hij dat voor mij wil bestellen en ik roep naar de ober: ‘No. No wine’. Ik schud resoluut met mijn hoofd en maak met mijn handen een gebaar van een streep om aan te geven dat ik genoeg wijn heb gehad. Mijn buurman protesteert en bestelt nogmaals een karafje wijn. Waarna ik mijn woorden en gebaren herhaal. ‘Jezus, waarom mag ik van jou geen wijntje drinken, ik ben toch niet met je getrouwd?’, vraagt mijn buurman perplex.

Dag 10 – Eindelijk dan toch fietsen

Bij het ontbijt wordt nog even gerefereerd aan mijn blunder van de avond tevoren. ‘Ik begrijp nu ook wel waarom Frans geen wijntje drinkt’, zegt één van de mannen olijk, terwijl hij het puntje van zijn duim omlaag buigt en kijkt hoe ik daar op reageer. Ik schiet in de lach.

Vandaag heb ik zin om te fietsen. Oorspronkelijk wil ik met de bus naar Solkan rijden waar een prachtig fietspad ligt naast de groenblauwe Soca rivier. Maar ik weet niet zeker of ik de fiets na het fietsen weer op de fietsendrager kan tillen en of er een sterke man of vrouw in de buurt zal zijn die ik kan charteren om de fiets er voor mij op te zetten. Teveel gedoe. Ik besluit vanaf de camping te gaan fietsen en dan maar te zien of ik in Solkan aankom en nog energie heb om het fietspad te volgen.
Op mijn OsmAnd app, die ik tijdens de navigatiecursus voor fietsvakanties de vrijdag voor ons vertrek heb geïnstalleerd, kijk ik of er geschikte fietswegen zijn in de omgeving die richting Solkan gaan. Dat lijkt het geval. Ik klik mijn mobiel vast op het stuur met de OsmAnd app geopend. Dit is een goede test om te kijken of het werkt.

Na een paar honderd meter langs de drukke weg waar de camping aan ligt, sla ik af richting het dorpje Ozeljan. Ik meander door velden en over pittige heuveltjes die een beroep doen op mijn kuitspieren door het Sloveense landschap met uitzicht op de heuvelrug waarvandaan de paragliders starten voor hun vlucht. De lucht is strak blauw en ik heb me goed ingesmeerd met zonnebrand. Helm op, fietsbroek aan en fietsen maar. Ik fiets langs kleine gehuchtjes, over onverharde wegen die klimmen en dalen, langs bloeiende fruitbomen en kleine riviertjes. Soms moet ik even zoeken naar de goede route. Op één van de klimmetjes loopt mijn ketting bij het terugschakelen naar een kleinere versnelling eraf. Gelukkig heeft Jan me wel eens voorgedaan hoe ik de derailleur kan houden om de ketting er weer op te krijgen. Na even klooien lukt het me en spring ik weer op de fiets met zwarte vingers van het vet. Nu maar duimen dat ik geen lekke band krijg, want ik heb net bedacht dat ik de bandeplakspullen in de camper heb laten liggen.

Na ongeveer anderhalf uur bereik ik de stad Nova Gorica aan de Italiaanse grens, via de buitenwijken van de stad rijd ik een beetje op gevoel richting Solkan dat bekend staat om zijn oude spoorbrug over de Soca rivier. Na een korte stop voor een foto ga ik op zoek naar het beginpunt van het fietspad. Via een steile afdaling bereik ik het traject van twintig kilometer richting Plave en Tolmin. Ik ben een beetje slap en zie dat het al twee uur is inmiddels. Hoog tijd voor een lunchpauze langs het groenblauwe water dat beneden in het dal ligt te glinsteren. Er trekt een frisse wind door het dal die mijn bezwete lijf doet rillen. De route vol bochten en klimmetjes met stijgingspercentages van tien procent nodigen me uit om verder te gaan. Het is verleidelijk om door te fietsen, maar ik realiseer me dat alles wat ik verder fiets ik ook weer terug moet fietsen en ik voel de eerste vermoeidheidsverschijnselen al opkomen. Dus maan ik mezelf om om te keren. Er hangen inmiddels donkere wolken in de lucht.
Voor de klim naar de brug schakel ik terug naar de allerkleinste versnelling, maar halverwege moet ik opgeven omdat ik bijna omval. De helling van achttien procent blijkt zo aan het begin van de vakantie nog iets teveel. Dus duw ik mijn fiets lopend omhoog. Even later hang ik hijgend en bijna kokhalzend van de inspanning langs de reling van de brug om bij te komen. Daarna verloopt de terugweg voorspoedig. Ik geniet van het landschap en ga nog even op het landingsterrein bij de paragliders kijken.

Wanneer ik bij het landingsterrein vertrek voel ik een paar grote, warme druppels op me neerdalen. Ik kijk omhoog naar die ene zwarte wolk in de lucht die net boven mij lijkt te hangen. Net als ik me inspan om een pittige heuvel te slechten barst de bui los. In een paar tellen ben ik nat tot op het bot, sopt het water in mijn schoenen, voel ik een koude waterstraal langs mijn nek en rug omlaag lopen mijn fietsbroek in die voelbaar opzwelt. De smalle weg is veranderd in een waterglijbaan, de modderspetters spuiten om mijn oren, terwijl ik me rustig en gedoseerd de helling af laat roetsjen op mijn fiets.
Shit, heb ik straks toen ik vertrok de schoenen met stinkende sokken buiten laten staan om te luchten. Ik kieper de bergwandelschoenen die half zijn volgelopen met water om en zet ze voor in de camper. Ik ontworstel me aan de natte kleding die aan mijn vel kleeft en wring het zo goed mogelijk uit. Al snel beslaan de ruiten van de bus van al die natte troep die ik her en der heb uitgestald.
Ik heb enorm zin in een warme douche, maar die hebben ze niet op de camping. Ik besluit dat ik nu echt geen trek heb in een koude douche, die heb ik tenslotte net gehad. Dus droog ik mijn haren met een handdoek, smeer mijn stramme spieren in met arnica olie en trek het kloffie aan dat ik al de hele week draag.

Ik schrik wakker van een klop op de deur. Blijkbaar was ik even in slaap gesukkeld. De organisator van de BBQ vraagt of ik zin heb om de groente te snijden. Gewillig loop ik mee naar het huisje waar we met een klein groepje de BBQ voorbereiden; het vlees kruiden en in plakken snijden, de groente wassen en snijden, een Griekse salade maken, brood snijden, het bier uit de koeling halen, borden en bestek verzamelen, de BBQ aansteken. Iedereen draagt zijn steentje bij. Gelukkig schijnt het zonnetje weer en doen alleen de modder en plassen vermoeden dat het pas nog heeft geregend. In het avond zonnetje roosteren de mannen Sloveense worstjes, paprika en courgette, de kippendijen braden we in een pan op het vuur anders worden ze niet gaar, de zalm gaat in aluminium bakjes. Het is een warm en gezellig clubje. Als het donker wordt gaan de kaarsjes aan en komen de sterke verhalen. Na afloop doen we met z’n allen de afwas  en verdelen de spullen die over zijn.

Dag 11 – Luie dag

Vandaag ben ik lui en doe alles heel traag. Ik ben volledig tot rust gekomen. In het ochtendzonnetje heerlijk zitten lezen in mijn spannende boek, kopje thee met chocola erbij, beetje bloggen, foto’s kijken, lunchen en wederom lezen. Halverwege de middag kuier ik op mijn dooie gemakje via kleine weggetjes door de wijngaarden (dit gebied van SlovenIë staat bekend om zijn wijngaarden), snuif de geur in van blauwe regen, luister naar de uitbundig zingende vogeltjes en voel mij volmaakt gelukkig. Op het veld even kijken naar de paragliders die als vogels in de lucht zweven. De omstandigheden zijn pittig want er waait een stevige wind en sommige vliegers moeten oren trekken om naar beneden te komen. Gelukkig komt iedereen weer veilig aan de grond.

Op de terugweg besluit ik via de OsmAnd app een wat uitgebreidere wandeling te maken door het bos. Het fijne van de app is dat ik kan zien welke paden doodlopen en welke ik kan gebruiken om een rondje te lopen. De app klopt behoorlijk goed en dat is fijn. Na anderhalf uur wandelen ben ik weer bij de camping. Nog even lezen en dan verzamelen om uit eten te gaan. Frans is een beetje down omdat hij behoorlijk last heeft van zijn oog en zich nu zorgen begint te maken of er toch niet iets mis is met zijn oog.

Dag 12 – Wasdag
Gisteravond nog een afzakkertje gedronken met de crew van de vliegschool. Ik voelde me vereerd dat ik mee mocht praten over de coaching en gewenste benadering van de verschillende cursisten om ze zo goed mogelijk de kneepjes van het paragliden onder de knie te laten krijgen. Het was flink laat geworden, daarom heb ik vanochtend een beetje een houten kop. Vreemd genoeg was ik vroeg wakker en ruim op tijd om met de mannen mee te ontbijten en brood te kopen bij de bakker die dagelijks om half acht met een bus de camping op komt rijden. Meestal dommel ik nog als de vrolijke klanken uit de speaker van de broodbus galmen.

Er waait een stevige noorden wind: de bora. Deze wind kan gevaarlijk zijn omdat ze een rotor kan veroorzaken, die het scherm neerdrukt. De windstoten laten onze afvalzak en lege petflessen over de camping waaien. De cursisten gaan grondoefeningen doen met kleine schermpjes om zo hun techniek te verbeteren.

Ik besluit er vandaag een wasdag van te maken, zodat we lekker met frisse kleding, handdoeken en beddengoed richting Kroatië kunnen. De wasmachine en droger doen hun werk voor de spullen die op zestig graden gewassen kunnen worden. Mijn fietsspullen en fleecejack was ik even op de hand en hang ik in de wind te drogen.

’s Avonds eten we met de groep bij een wijnhoeve een eenvoudige boerenmaaltijd met spek, gnochi en zuurkool met aardappelpuree en varkensvlees. Op tafel staan karaffen met water, witte – en rode wijn. Ik zit bij drie Groningers aan tafel en wij ‘de groepsgenoten uit de periferie’ zoals we ons noemen, vertellen elkaar in grote lijnen hun levensloop.

Na de maaltijd realiseren we ons ineens een beetje melancholisch dat het afscheid van de groep nabij is. Het busje vertrekt morgenvroeg om vijf uur richting Nederland, de anderen allemaal in de loop van de ochtend. Voor het slapengaan nemen we alvast afscheid van iedereen. Deel twee van de reis zit erop. Verder naar de volgende etappe op onze ontdekkingsreis.

De Ontdekkingsreis

April t/m Juli 2022

Week 1 – Acclimatiseren

Dag 1 – Inpakken en wegwezen
Tweede Paasdag is het dan eindelijk zover. Na maanden van voorbereiding gaan we ons huis voor drie maanden verlaten om met ons camperbusje door Europa te trekken. Ons huis zal worden bewoond door een jong stel, dat ernaar uitkijkt een eigen stekje te hebben en te ervaren hoe het is om samen te wonen. Ze mogen overal gebruik van maken en lekker genieten van onze fijne plek met als tegenprestatie dat ze goed voor onze Alwin zorgen.
De camper heb ik van de week al grondig schoongemaakt voor onze reis en de meeste spullen staan  klaar in tassen en kratten om te worden ingepakt. Toch is het nog een heel gepuzzel om alles in de camper te krijgen: we hebben simpelweg teveel spullen die we mee willen nemen. Kleding voor warm, koud en nat weer, keukengerei en een basisvoorraad eten en drinken aangevuld met de lekkernijen die over zijn van de Paasbrunch zoals een hele Paasstol, wat harde broodjes, diverse stinkende kaasjes, toiletspullen voor ongeveer drie maanden (alsof we die niet in het buitenland kunnen kopen, maar ja ik ben nu eenmaal gehecht aan mijn eigen merk), coronastuff zoals mondkapjes en zelftesten, EHBO set, medicijnen en niet te vergeten de oogdruppels voor Frans, olie en lampjes voor de camper, een hele vracht oplaadsnoeren, snelladers en powerbanks, ebooks, tijdschriften, spelletjes, laptops, fiets- en wandelspullen als bergschoenen, fietshelmen, bandenplakspullen, fietstassen en dan ook nog drie paragliders (een soloscherm, een tandem en een scherm om te groundhandlen) inclusief alle bijbehorende apparatuur.

Frans heeft alle spullen die mee moeten verzameld en rondom de camper gelegd. Het lijkt een oneindige berg aan spullen. We moeten keuzes maken. Niet alles kan mee. We stouwen de camper zo goed mogelijk vol en brengen de spullen die achter moeten blijven naar de zolder.
Na de inpaksessie houden we even een koffiepauze, dan gaan we aan de slag om het huis schoon te maken. De kledingkasten zijn ontruimd, zodat de jongelui zich kunnen installeren en er hun eigen plekje van kunnen maken. Alle persoonlijke spullen van ons liggen op zolder. Terwijl Frans het huis nog even zuigt, maak ik het sanitair schoon, daarna prepareer ik van al het eten dat nog in de koelkast ligt en nodig op moet een uitgebreide lunch. We genieten nog even van de zon terwijl we onder de veranda zitten met uitzicht op de tuin.
We leggen voor de nieuwe bewoners een welkomstbrief neer met tips en aanwijzingen voor een aangenaam verblijf en maken een filmpje hoe ze Alwin het best kunnen knuffelen. Daarna is het tijd om te vertrekken; we hebben afgesproken dat de nieuwe bewoners er vanaf twee uur in kunnen. . Het is een vreemd idee dat we ons huis ‘uit’ moeten en er voorlopig niet zomaar naar terug kunnen keren. Niet zonder het van tevoren aan te kondigen in ieder geval. Ik heb moeite om weg te gaan, ineens weet ik niet meer zo zeker of ik het wel leuk vind om drie maanden rond te trekken, weg van huis en haard en het onbekende tegemoet. Maar de appjes van familie en vrienden zetten me weer op het goede spoor: geniet ervan, maak samen mooie herinneringen, veel plezier op jullie ontdekkingsreis, mooie avonturen gewenst.

We knuffelen nog even onze lieve Alwin, stappen om één uur in de camper en zetten koers richting Frankfurt. Zoals we al wel een beetje hadden verwacht is het druk op de Duitse snelwegen op deze tweede paasmiddag. We rijden van baustelle naar baustelle en van file naar file. Rond zes uur zijn we allebei moe. Frans heeft last van zijn oog en ik heb behoefte aan een fijne rustige plek om bij te komen. Een half uurtje later zit ik onder een oude appelboom met een kopje thee. Bijzonder toch hoe we altijd weer een fijn plekje weten te vinden. Heerlijk het avontuur is begonnen!

Dag 2 – Bahai tempel

’s Nachts bedenk ik dat ik best nog een dagje wil blijven in deze omgeving van zacht ontluikend groen met glooiende heuvels en boomgaarden vol oude bloeiende fruitbomen. Even acclimatiseren na alle inpakstress en het harde werken van Frans om alles goed af te ronden bij zijn klanten. Bij een ontbijt in de zon met uitzicht op het dorpje Eppstein stel ik voor een rustdag in te lassen, om vandaag een lekkere wandeling te maken.
We verlaten de terrassencamping, die ‘het Eppstein project’ heet en rijden met de camper naar een parkeerplaats voor een wandeling die we op Komoot hebben gevonden. We treffen er een bijzonder bouwwerk aan waar we even een kijkje gaan nemen. Het blijkt een tempel te zijn van de Bahai. We worden vriendelijk ontvangen en kijken even rond in het ronde gebouw met negen ingangen. De Bahai blijkt een religieuze stroming te zijn die alle godsdiensten wil verbinden en zoekt naar de overeenkomsten tussen religies. Hun uitgangspunt is dat alle mensen één zijn en dat de basis van alle godsdiensten liefde is. De stroming bestaat al sinds begin vorige eeuw en heeft tempels in alle werelddelen: allemaal met een ronde koepel en negen ingangen. Die ingangen symboliseren dat mensen van alle windstreken en alle religies en stromingen welkom zijn, de ronde koepel staat dan weer voor de eenheid en de verbinding. We vinden het allebei een heel mooi gedachtengoed en zijn verbaasd dat we er nog nooit van hebben gehoord.

We lunchen in het gras met achter ons de tempel en voor ons een boomgaard. Het wordt een broodje met gekookt ei en een snufje peper en zout. Daarna wandelen we door beukenbossen en over rollende groene weides. Ik hou van dit jaargetijde met bloesems, pril groen en tere bloemen. In de verte hebben we uitzicht op de wolkenkrabbers van Frankfurt. In het dorpje Lohrbach met oude vakwerk huizen willen we iets drinken, maar alles is gesloten, dus wandelen we via een andere route door het bos terug naar de auto. Bij een speelplaats trekken we een blikje fris uit onze koelkast dat we van een vriend hebben gekregen. Hij bracht twee avonden voor vertrek een ‘reispakket’ met allemaal lekkere en handige dingetjes voor onderweg, zoals dropjes, borrelnootjes, chocola en een kaars voor de sfeer. Op een zonnig plekje legen we de blikjes fris en een zakje borrelnootjes. Pas twee dagen onderweg en alweer verrassende wendingen en leuke ontdekkingen meegemaakt. Dat is wat reizen zo leuk maakt.

Dag drie – Nekklachten

’s Nachts schiet het in mijn nek. Ik krijg er flinke hoofdpijn van waardoor ik niet meer kan slapen. Tegen de ochtend doet alles zeer en weet ik niet meer hoe ik mijn hoofd moet houden. De koude en de krappe ruimte in de camper helpen ook niet mee. Gelukkig hebben ze heerlijke warme douches op de camping waardoor ik weer een beetje bijtrek. Ik probeer zo goed mogelijk mijn oefeningen te doen, maar dat is lastig omdat ik geen goede ondergrond heb om op te liggen.
Om mijn nek te ontlasten rijdt Frans. Vandaag is het heerlijk rustig op de weg en we schieten goed op. Rond een uur of zes zijn we bij de Oostenrijkse grens. Om mijn nek wat ontspanning te gunnen besluiten we een hotelletje of bed & breakfast te zoeken, zodat ik mijn grondoefeningen kan doen en mijn nek wat warmte kan bieden. Overdag schijnt weliswaar de zon, maar er waait een koude noorden wind en eind van de dag koelt het flink af.
Frans vindt een gaaf pensionnetje ergens halverwege de berg met uitzicht op de Dachsteingruppe. Bij Stallerhof worden we uiterst vriendelijk ontvangen en krijgen we van de gastvrouw een kamer met uitzicht op de besneeuwde toppen. Voor het avondeten verwijst ze ons naar de Almhütte, nog wat verder op de berg gelegen en open tot zeven uur. Dus tuffen we met ons busje de steile bergweg omhoog, achter ons vervuilende dieseldampen achterlatend, totdat we bij de Almhütte aankomen waar ons een typisch Oostenrijkse maaltijd wacht: schnitzel mit pommes und eine gemischte salat. Het smaakt ons heerlijk.

Ik ben zo blij met ons pensionnetje. Het is er behaaglijk warm, we hebben een regendouche waar ik wel tien minuten onder sta om de verkrampte spieren op te warmen, een breed en stevig bed met uitzicht op de sterrenhemel en een gezellige coffeecorner waar ik met Frans nog een kopje drink voor het slapengaan.

Dag vier – Bluntausee

Na alweer een warme douche en een uitvoerige sessie om mijn nek-, schouder-, en armspieren los te maken en op te rekken wacht ons een uitgebreid ontbijt roerei, zalm, vers fruit en cake, geserveerd door de vriendelijke gastvrouw die we verrassen met de mededeling dat we nog graag een nachtje willen blijven.

Het oorspronkelijke plan was om via de steile pas in de Jülische alpen vandaag naar Bovec in Slovenië te rijden, maar morgen passeert een regenfront en we vinden het een beetje jammer om vandaag met mooi weer in de auto te zitten om dan morgen in de regen te belanden. Dus passen we onze plannen weer aan en maken er vandaag weer een wandeldag van. Het wordt een wandeling langs de Bluntausee; een oogverblindend blauw meer vol met forellen die je in het heldere water voorbij ziet zwemmen. Het is een relaxte wandeling met uitzicht op de besneeuwde toppen en langs een kronkelende rivier. Aan het einde nog een pittige klim naar de waterval waar we de meegekregen lunch verorberen. Halverwege de middag zijn we terug bij het pension waar ik me op het terras installeer met een boekje, een glas wijn en een bakje chips. Wat wil een mens nog meer? Frans heeft last van zijn oog en doet even een powernap om bij te tanken.
’s Avonds gaan we uit eten in het duurste restaurant van Golling, omdat ik graag een keer asperges wil eten. Helaas zijn ze niet zo smaakvol bereid.

Dag 5 – Lublijana
De wolken hangen laag in het dal. Het regent gestaag. Geen weer om een steile bergpas te nemen vandaag. Dus passen we onze plannen weer aan en besluiten een bezoek te brengen aan Lublijana, de hoofdstad van Slovenië.

Ik doe pogingen om een elektronisch tolvignet, dat we nodig hebben om de Sloveense snelwegen te mogen gebruiken, te kopen. Maar mijn e-mail adres wordt niet herkend. Bellen met de internationale servicedesk brengt geen oplossing, daarom stoppen we bij een benzinestation om daar het vignet aan te schaffen, zoals de telefoniste had geadviseerd. We zijn een beetje in verwarring, omdat dit al het derde benzinestation is waar het vignet dus niet verkrijgbaar is. We hebben het vignet snel nodig, want de grens nadert en daar staan camera’s om te registeren of je tol hebt betaald. Dan ontdekken we een automaat. Dit lijkt alleen voor het Oostenrijkse tolvignet te gelden, maar Frans ontdekt een verborgen knopje onderaan waar je kan kiezen voor het Sloveense vignet. Even het kenteken registreren en dan is het gepiept.
Bij de Karawanken tunnel gaan de hefbomen in ieder geval zonder problemen voor ons open. In Slovenië klettert de regen keihard tegen onze voorruit. We parkeren de bus in een parkeergarage in het centrum en duiken een gezellig tentje in om te schuilen tegen de regen. De vriendelijke jongen van de bediening adviseert me een ‘bovina’, een typisch Sloveens drankje van bosbessensap met water. Echt een aanrader. De pizza is half rauw en half verbrand. Maar we zitten droog en gezellig.
Frans zijn oog valt op een etalage met alleen koffie. Als we de drempel overstappen komen we in de wereld van Sloveense koffie. De espresso smaakt echt top, aldus Frans.
Op een beetje miezer na is het droog als we het oude, kleurrijke centrum van Lublijana verkennen en langs de rivier wandelen met vele, hippe eettentjes. We eten een ijsje en vlak voor sluitingstijd bezoeken we het Sloveense Nationale kunstmuseum. We slenteren langs de Sloveense kunst door de jaren heen en genieten vooral van het prachtige interieur en het imposante gebouw.

Het blijkt een hele kluif om de parkeergarage uit te komen. De garage is inmiddels volgestroomd en Frans moet manoeuvreren op de vierkante centimeter. Hij heeft zich vastgereden in bocht waar hij niet doorheen kan en moet weer achteruit rijden om via een andere baan de garage te verlaten. Achter ons staat inmiddels een rij auto’s, waardoor we geen kant meer op kunnen. Dan komt er een man van de garage die iedereen achteruit maant en ons de goede uitgangsroute wijst.

Rond zeven uur arriveren we bij Camp Lijak in Ozeljan waar de eerste paragliders zich al hebben verzameld. We worden uitgenodigd om in één van de huisjes onze snel in elkaar geknutselde maaltijd op te eten. Buiten regent het zacht.

Verlies of winst

Als je hoopt dat dit blog over financiën gaat dan moet ik je teleurstellen. Deze keer wil ik een ode brengen aan een vriend van Frans, omdat hij mij een nieuw inzicht heeft gegeven. Een inzicht dat ik graag met jullie wil delen, omdat ik denk dat veel mensen er iets aan kunnen hebben.

Toen ik een beetje nerveus zijn kamer in de Sint Maartenskliniek binnenstapte vroeg ik mij af in welke gemoedstoestand we hem zouden aantreffen. Ik had hem geappt met de vraag of hij het leuk zou vinden als we bij hem op bezoek kwamen. Daarop had ik een vrolijk ‘dat is altijd gezellig’ met een duimpje en een smiley erbij als antwoord gekregen. Dus dat leek hoopvol.
Zijn stem klonk als vanouds en zijn lach was nog even aanstekelijk als hij altijd was geweest. Al snel waren we geanimeerd aan het praten en dachten we er niet meer aan dat hij behalve zijn hoofd en zijn armen vrijwel niets in zijn lichaam meer kon bewegen, dat hij al zes weken plat in bed lag wegens doorlig plekken op zijn rug en dat hij sinds hij hier een half jaar geleden was gekomen nauwelijks vooruitgang had geboekt.
Een onverwacht harde windstoot had zijn paraglider doen inklappen, hij had niet voldoende controle en tijd gehad om dit te herstellen en was van grote hoogte uit de lucht gevallen. ‘Direct toen ik op de grond lag en niets meer kon bewegen, wist ik dat het mis was. Op dat moment besloot ik – hoe het ook zou gaan lopen – dat ik er het beste van zou gaan maken.’

Ik moest denken aan mijn eigen situatie, het moment vlak nadat ik de diagnose borstkanker had gekregen en waarop ik ook zo’n soort beslissing had genomen. De beslissing om me open te stellen voor de ervaring, om alles op het gebied van borstkanker mee te maken als een interessante belevenis. In mijn boek ‘Aangenaam leven met kanker’ beschrijf ik ook hoe belangrijk dit moment voor mijn hele proces is geweest. Het inzicht dat ik aan de situatie niets kon veranderen, maar dat ik wel een keuze had hoe ik ermee om wilde gaan. Nu herkende ik bij onze vriend het belang van zijn beslissing – direct in het begin – om er het beste van te maken hoe het leven er ook uit zou gaan zien.

Ik herkende ook de verwondering en het zonder oordeel kijken naar je eigen situatie. Onze vriend vertelde, nog steeds met verwondering in zijn stem, hoe hij, nadat hij was neergestort en niets meer kon bewegen, lag te wachten op redding. Want ja, hij kon zelf geen hulpdiensten bellen. Hij lag ergens in een afgelegen veld waar niet veel mensen langs kwamen, maar gelukkig was hij redelijk snel ontdekt. Dat was wel fijn, want het was een beetje gaan regenen en hij had het koud gehad. Een helikopter had  hem naar een Italiaans ziekenhuis gebracht, waar hij direct was geopereerd aan zijn rug. Helaas hadden ze de schade niet helemaal kunnen herstellen en had hij een hoge dwarslaesie aan het incident overgehouden. Eén van de gevolgen was dat hij zijn middenrif niet kon aansturen waardoor zijn longen langzaam volliepen. De verpleging moest zijn longen dan uitzuigen. Op een keer waren ze hem vergeten. ‘Ik voelde hoe ik steeds minder lucht in mijn longen kon zuigen, ik kon nog maar een heel klein briesje inademen, ik hield mezelf voor dat ik vol moest houden, door blijven ademen, dat was het enige dat ik kon doen, want ik had geen bel waar ik op kon drukken om ze te waarschuwen. Toen ben ik wel even bang geweest dat ik het niet zou halen.’

Ik merkte dat hij het fijn vond om er over te vertellen. Hij vertelde heel levendig en zonder enige boosheid of verbittering. Hij vertelde dat het een heel interessante ervaring was geweest om zijn eigen gedachten en gevoelens te observeren en dat het hem had verrast hoe mentaal sterk hij was. ‘Als je me een tijd geleden had gezegd dat ik zes weken plat op mijn rug zou moeten liggen dan had ik gezegd dat ik dat nooit zou kunnen, maar ik kan het gewoon. Ik lig hier gewoon.’ Op mijn vraag hoe hij dan de tijd doorkwam, antwoordde hij dat je heel lui wordt van niets doen. ‘Beetje sport kijken op de tablet, podcasts en muziek luisteren, af en toe een appje sturen maar dat vergt veel inspanning, want ik heb alleen mijn rechterduim om te kunnen appen.’
Voorzichtig vroeg ik of hij wel eens had gewenst dat hij dood was gegaan tijdens de val. ‘Oh nee, ik ben heel blij dat ik nog leef.’ Zijn hele mimiek en alle delen in zijn lichaam die hij nog kon aansturen straalden uit dat dat niet zomaar een sociaal gewenst antwoord was, maar dat hij dat tot in elke vezel in zijn lichaam zo voelde.    

Hij vertelde wel dat hij hoop en een toekomstperspectief miste in de behandeling. Alles was gericht op acceptatie, maar dat was niet wat hij nodig had. Hij had alles psychologen en maatschappelijk werkers weggestuurd, omdat ze zijn plannen als niet realistisch bestempelden, omdat ze niet meegingen in zijn wensen voor de toekomst. Gelukkig was er wel een fysiotherapeut die hem vertelde dat hij wellicht in de toekomst weer auto zou kunnen rijden. Dat soort dingen had hij nodig. Een doel om voor te gaan. Hij zat namelijk barstensvol plannen voor de toekomst; weer zelfstandig wonen, een aangepast busje om mee rond te toeren en natuurlijk opnieuw paragliden.

Bij het weggaan, verzocht hij ons om vooral foto’s te sturen van onze reis door Europa, want daar kon hij enorm van genieten. ‘Ik merk dat vrienden meestal wat huiverig zijn om foto’s te sturen van paragliding of van skiën, ik denk dat ze bang zijn dat die foto’s me kwetsen of verdrietig maken, maar ze maken me juist blij, want ik weet gewoon hoe fantastisch het is om te skiën en te paragliden en als ik dan zo’n foto zie dan geniet ik een beetje mee.’
Als ik eerlijk ben denk ik dat ik er zelf wel moeite mee zou hebben om foto’s te zien van iets wat ik zelf heel graag zou doen maar niet meer zou kunnen. Ik zou verdrietig worden, omdat ik zou denken aan het verleden toen alles nog goed was en toen ik alles nog kon. Ik zou het heden vergelijken met het verleden en tot de conclusie komen dat het heden een stuk minder leuk was dan het verleden en dat zou pijn doen. Pijn omdat ik het zou ervaren als een verlies.
Van onze vriend leerde ik dat ik er ook anders naar zou kunnen kijken. Mijn prettige ervaringen en herinneringen uit het verleden zou ik kunnen transporteren naar het heden om er nogmaals van te genieten. Het heerlijke gevoel van toen opnieuw oproepen.
Ik begreep dat hij misschien niet meer fysiek kon skiën, paragliden, lopen of zelfs zoiets gewoons als jezelf douchen of verzorgen, maar dat hij dat nog wel mentaal kon beleven. Hij riep gewoon de herinnering tot leven en beleefde het opnieuw. En dan waren alle bijzondere, mooie momenten die hij had meegemaakt in zijn leven geen verlies, niet iets dat hij was kwijt geraakt omdat hij het nu niet meer kon, maar pure winst. Zijn verleden was een aanwinst voor het heden en de toekomst.

Onze vriend straalde dan ook vooral dankbaarheid uit voor alles wat hij had meegemaakt in zijn leven en daar kon hij nu nog volop van genieten.

De twee mezen

Op de dag dat Rusland de Oekraïne binnenviel, wandelde ik met Huub in het bos. We waren druk in gesprek toen Huub me attendeerde op twee meesjes die vlak voor ons op de grond zaten. De mezen zaten in een vreemde pose op elkaar, terwijl ze heftige bewegingen maakten. Ze leken zich niet bewust van onze aanwezigheid, hoewel we toch vlakbij stonden. Huub vroeg zich hardop af of we toeschouwer waren van een paring. Ik grapte nog dat ik het geen prettig vooruitzicht zou vinden als mijn mannetje zo tekeer zou gaan. Maar hoe langer we stonden te kijken, hoe macaberder het schouwspel werd. Het kleinste meesje lag onderop en verweerde zich dapper, maar de agressor pikte op hem in. ‘Hij is ‘m aan het vermoorden’, hoorde ik Huub met enig ongeloof in zijn stem zeggen. Ik had de neiging de twee vechters uit elkaar te halen, wilde het lijdende meesje redden uit de klauwen van de dominante mees. Maar ik deed niets en bleef als aan de grond genageld staan kijken hoe langzaam de krachten uit het lijfje wegvloeiden. ‘Doe maar niet’, had Huub me aangeraden, toen ik hem had toevertrouwt dat ik het liefst de twee vechtersbazen wilde scheiden, ‘waarschijnlijk maak je zijn lijden alleen maar langer.’ Gedesillusioneerd liep ik verder. Met hetzelfde machteloze gevoel dat ik als kind had toen ik de hele wereld wilde redden van oorlog, agressie en geweld.

De volgende dag was ik met mijn zus bij mijn ouders. Terwijl we aan tafel zaten, vertelde ik met enige naïeve verwondering in mijn stem, over het moordtafereel dat ik de dag tevoren had gezien. ‘Ik dacht altijd dat moord binnen soortgenoten niet voorkwam in de natuur, zei ik, ‘behalve dan bij mensen.’
‘Oh nee’, zei mijn zus smalend. ‘Dat komt overal voor. Het gevecht om het territorium. Herten vechten bijvoorbeeld vaak een gevecht op leven en dood uit. De zwakste wordt dan zwaargewond achtergelaten en ligt dan nog een tijdje te creperen voor hij sterft.’
‘Of neem kippen’, vulde mijn moeder fijntjes aan. ‘De zwakste wordt tot bloedens toe gepikt, net zolang tot hij doodgaat. Daar komt “ik heb de pik op jou vandaan”.’
Mijn zorgvuldig gekoesterde beeld van een rechtvaardige en liefdevolle natuur was wreed verstoord. Verdrietig keek ik naar buiten. In de boom hing in een vetbol waar twee mezen om de beurt in pikten. Maar ik beleefde er geen plezier meer aan om naar ze te kijken. De mezen hadden voor mij hun onschuld verloren.

’s Avonds op het nieuws zag ik hoe de oorlog in de Oekraïne zich ontwikkelde. Hoe Poetin dreigde met de inzet van kernwapens. Hoe mensen over de hele wereld demonstreerden voor vrede. Ik deed mee met een inspirerende meditatie samen met 15.720 andere mensen uit achttien verschillende landen. Gezamenlijk focusten we ons op licht en vrede, dat we in gedachten naar de Oekraïne en Rusland stuurden. Maar ik merkte dat ik me er niet volledig mee kon verbinden. Diep vanbinnen wilde ik strijden. Poetin een kopje kleiner maken. Opstaan tegen de agressor en hem een halt toe roepen. Strijden voor onze vrijheid en democratie. De inval van Rusland in de Oekraïne wekte een ongekende vechtlust in me op.

’s Nachts schrik ik wakker met het beeld van een explosie op mijn netvlies. Ik ruik een verbrande lucht, vlieg het bed uit en sluit de ramen. Het duurt even voor ik besef dat het waarschijnlijk slechts een droom is. Een droom waarvan ik bang ben dat die uitkomt. Dat Poetin op de knop heeft gedrukt en heel Europa in één beweging van de kaart heeft geveegd, ons werelddeel verwoest en voor altijd onbewoonbaar achterlatend.  
Half slapend bedenk ik dat ik morgen een noodpakket ga samenstellen met tape om de kieren van ramen en deuren dicht te plakken, met een radio, een zaklamp en natuurlijk flessen vol water en blikken vol voedsel. Hoelang zou je eigenlijk in een schuilkelder moeten blijven na een kernramp? Wil ik dan eigenlijk nog wel leven of ga ik dan toch liever gewoon direct dood bij de explosie?
Ik fantaseer dat ik Poetin met een pistool doodschiet en dat de NAVO een raket op het Kremlin laat vallen die Poetin en zijn generaals die daar zitten te vergaderen allemaal in één klap doodt. Daarna bid ik dat Poetin een fatale hartaanval mag krijgen of nog beter een hersenbloeding waarna hij niet meer kan praten en bewegen, zodat hij volkomen machteloos is en geen orders meer kan geven.

Verbaasd vraag ik mij af waar mijn pacifistische inslag is gebleven. Zou ik echt in staat zijn hem te vermoorden als ik daartoe de kans had? Als ik oog in oog met hem zou staan? Het antwoord is ‘ja’, dat denk ik wel, omdat ik op dit moment het gevoel heb dat dat het beste is voor de wereld. Verrast en gedesillusioneerd ben ik door mijn eigen antwoord. Ik ben geen haar beter dan die twee elkaar uitmoordende mezen die ik tijdens de wandeling zag. Als mijn territorium wordt bedreigd dan bevecht ik het op leven en dood.


Help mijn man is (g)een klusser

Frans en ik houden allebei niet van klussen. Sterker nog; we zijn allebei bedreven in het stelselmatig negeren van mankementen in huis. We kunnen dit heel lang volhouden. Zo heeft ons toilet in de badkamer al minstens drie jaar een probleem met doorspoelen. Eerst hebben we de kunststof klep verwijderd en trokken we het toilet lange tijd door door aan een pinnetje te trekken. Het stond niet echt fraai zo’n half gedemonteerd toilet en het vroeg wat uitleg als er iemand bleef slapen maar het stoorde ons niet. Dat veranderde toen het toilet bleef druppelen na het doorspoelen. Ik was me er pijnlijk van bewust dat we kostbaar drinkwater aan het verspillen waren. Ik belde een aantal installateurs met de vraag of ze ons mankement konden verhelpen. Maar geen van allen had zin in de klus. Het argument dat er veel water werd verspild bracht daar geen verandering in. Ik probeerde nog een klusser te motiveren, maar ook dat liep op niets uit.
De volgende fase was zoeken op internet naar oplossingen. Druppelende toiletten werden meestal veroorzaakt door kalkaanslag en dat kon eenvoudig worden verholpen door azijn. Dus kieperde ik een fles azijn in het reservoir en liet het een nachtje intrekken. Toen dat niet het gewenste resultaat opleverde, haalde Frans de onderdelen uit elkaar en reinigden we alles grondig met azijn. Toen dat niet hielp, vervingen we wat rubberen ringen. De deceptie was groot toen ook dat niet bleek te werken.
Dan het maar wat grootser aanpakken en alle vitale onderdelen vervangen. Hulpeloos zoekend liepen we rond in de bouwmarkt waar de chaotische wereld van sanitaironderdelen zich aan ons openbaarde. Gelukkig kregen we hulp van een aardige medewerker. Die hielp ons snel uit de brand: de onderdelen die we zochten waren meer dan vijfentwintig jaar oud en werden niet meer verkocht. Er zat niets anders op dan het hele toilet met reservoir te vervangen. Het goede nieuws was dat ze iemand konden regelen die de klus voor ons zou klaren.
De offerte was vaag en duur. En ook na een gesprek dat meer duidelijkheid had moeten geven bleven we met een unheimisch gevoel van oplichting zitten. Frans is meestal goed van vertrouwen en geeft iemand snel het voordeel van de twijfel, maar de enkele keer dat hij dat niet doet kan hij erg standvastig en koppig zijn. Terwijl ik op de lijn zat van ‘we betalen waarschijnlijk teveel, maar dan zijn we wel van het geklooi af’, wilde Frans de klus nu per sé zelf gaan klaren. Op mijn vraag waar hij de tijd vandaan wilde halen met vijf dagen werk en twee dagen vliegschool in de week, haalde hij zijn schouders op. In gedachten zag ik mezelf al jaren met een half gesloopte badkamer zitten, waarna ik me wanhopig zou opgeven voor het programma ‘Help mijn man is een klusser’.

Uiteindelijk zag ik er de lol wel van in en omarmde ons badkamerklusproject. Het was een mooie nieuwe uitdaging voor onze relatie. Samen klussen. We spraken af er geen tijdsdruk op te leggen en zoveel mogelijk te genieten van elke stap voorwaarts in het proces.
De eerste fase in het proces was voor mij. Ik ging om tafel met een medewerker van de bouwmarkt om alle benodigde onderdelen te verzamelen. Noodgedwongen verdiepte ik mij in de wereld van toiletpotten, reservoirs, doorspoelpanelen, afwerkboard, tegellijm en sanitairkit. Met een bus vol spullen keerde ik huiswaarts.
Op de eerste vliegvrije dag van het seizoen begon fase twee: de sloop. We dekten het bad en de vloer af met karton. Daarna begon Frans met een beitel te hakken op de tegels en het muurtje waar het toilet aan bevestigd was. Al snel was onze mooie badkamer verandert in een berg puin. Ik wist ook weer waarom ik zo’n hekel heb aan klussen. Het is stoffig, lawaaiig en je moet je lichaam in de meest oncomfortabele houdingen wringen. Frans hakte en hakte. Ik zorgde voor de catering en voor bemoedigende woorden.
Ineens hoor ik mijn naam roepen. Voorzichtig kom ik de badkamer binnen. Tussen de stukken puin en stof dat overal verspreid ligt, zie ik bloed. Frans heeft zich gesneden aan de scherpe rand van een stuk tegel. Ik ervaar een weeïg gevoel in mijn maag. Denk aan de EHBO cursus, houd ik mezelf voor. Hoe ging dat ook weer een drukverband aanleggen?
Het hakken duurt tot tien uur ’s avonds. Dan laadt Frans al het puin in bakken en sjouwt het naar beneden. Hij is – net als de badkamer – gesloopt. Eindelijk kan ik in actie komen om alles schoon te maken. Als een echte ma Flodder werp ik de stukken karton van de eerste verdieping naar buiten de tuin in. De stofzuiger begeeft het al snel door al het stof en ik ga verder met een stoffer en blik. Daarna geef ik alles een dweil- en sopbeurt. Tevreden geven we elkaar een boks. Fase twee is afgerond. De volgende dag hebben we spierpijn op de meest uiteenlopende plaatsen in ons lichaam en kijken we de hele dag films op Netflix. Maandagochtend brengen we het puin naar de stort.

Het weekend daarop plaatst Frans het nieuwe reservoir. Hij heeft er zowaar lol in en ik begin hem een beetje te zien als een klusser, een handy-man. Hij monteert het reservoir muurvast in de vloer en ook nog waterpas en zodanig dat het toilet op de goede hoogte komt te hangen. Dat stemt hoopvol voor de rest van het traject.
De week daarop gaat Frans met zijn vader aan de slag om de waterleidingen aan te leggen. Hij komt terug van de winkel met koperen buizen, knelkoppelingen, hoekstukken, schroefdoppen, verloopstukken en teflon tape. Aan het eind van de dag hangt er een ingenieus bouwwerk van leidingen met verbindingen en hoeken en heeft hij een gezellige dag met zijn vader doorgebracht. Helaas druppelen sommige verbindingen een beetje. En hoe strak Frans ze ook aandraait, er blijven druppels verschijnen. Na twee dagen testen en bijstellen blijven de kleine lekkages bestaan en neemt Frans het rigoureuze besluit alles opnieuw te doen maar nu met een vijftienmillimeter buis en met minder hoeken. Voldaan komt hij thuis van de bouwmarkt. In plaats van de badkamer in te duiken, gaat hij op de bank liggen om naar de laatste formule één race van het seizoen te kijken. Samen zien we hoe Max Verstappen wereldkampioen wordt door Lewis Hamilton in de laatste ronde in te halen. Wanneer de euforie gezakt is wil Frans verder gaan met het badkamerproject en de leidingen vervangen. Hij vraagt aan mij of ik ergens een koperen buis heb gezien. ‘In de auto laten liggen?’, opper ik voorzichtig. Nergens een koperen buis te vinden. ‘Shit, die heb ik bij de kassa laten staan.’ Inmiddels is het tien over vijf en zit de bouwmarkt dicht. Dat wordt dus geen badkamerproject meer vandaag.
De volgende dag sjoemelt Frans wat met zijn werktijden. Hij zorgt dat hij om acht uur bij de bouwmarkt staat om de koperen buis op te halen en besteedt een deel van de ochtend aan het vervangen van de leidingen. Het monteren gaat nu een stuk sneller omdat hij inmiddels weet waar hij op moet letten. En zo hebben we een paar dagen later een fraai en lekvrij leidingenstelsel.

Hierna stokt de voortgang, omdat we tussen Kerst en Oud en Nieuw de voorkeur geven aan familie en vrienden boven klussen. Maar in het nieuwe jaar pakken we de draad weer op. Inmiddels ben ik er aan gewend dat we alleen beneden een bruikbaar toilet hebben en loop ik ’s nachts niet meer als een blinde mol naar de badkamer om te plassen. Frans heeft zich erin geschikt dat zijn kantoor is veranderd in een opslagplaats voor bouwonderdelen en gereedschap en dat je op de overloop goed moet uitkijken waar je je voeten neerzet om niet over de troep te struikelen. De badkamer is vies en stoffig en dat verspreid zich snel door de rest van het huis. Het bureau van Micon-IT staat vol met toiletspullen en de vuile was ligt torenhoog opgestapeld. Wanneer ik op een dag de voordeur open en er onverwacht een zakenrelatie van Frans met een fles wijn op de stoep staat, stuur ik hem zonder er goed bij na te denken naar het kantoor waar Frans aan het werk is. Verontschuldigend roep ik hem na, dat het een beetje een troep is omdat we in een kleine verbouwing zitten. Het schaamrood staat me op de kaken als ik denk aan de zooi die hij gaat aan treffen. Wat voor indruk zal hij nu hebben van Micon-IT?

We beginnen het nieuwe jaar met klussen. Stipt op 1 januari gaan we weer aan de slag. Frans bouwt een houten frame om het reservoir heen. Het frame moet stevig en waterpas zijn. Hij is er de hele zaterdag mee bezig. Omdat hij geen zin heeft om telkens naar beneden te lopen, wordt het hout in de badkamer gezaagd. Al snel ligt overal een dun laagje fijn zaagsel. Ik kan niet veel anders doen dan stand by staan voor het geval Frans even wil sparren over de juiste aanpak. Ik hang wat rond in kantoor; chagrijnig van het lawaai en het feit dat ik niet echt iets kan gaan doen, omdat ik telkens word ingeroepen om iets vast te houden of om even mee te denken. De volgende dag maakt Frans het board op maat dat tegen het houten frame aankomt en waarop de tegels zullen worden geplakt. Eigenlijk hadden we op dit punt moeten stoppen. Dan was het leuk gebleven. Maar Frans wil kost wat kost het toilet ophangen en in gebruik kunnen nemen. Het is een zware klus de toiletpot te tillen en op de juiste hoogte te bevestigen aan het reservoir en aan te sluiten op de riolering. De gebruiksaanwijzing die erbij zit is cryptisch en we snappen er geen hout van. Ik kijk op you tube naar doe-het-zelf filmpjes over het ophangen van een toilet in de hoop wijzer te worden. Uiteindelijk hebben we door hoe het moet, maar wat we ook proberen het toilet hangt niet stabiel. Het veert als je erop gaat zitten. Het is net of het elk moment kan afbreken.

We besluiten het toch maar hierbij te laten. Het toilet kan nog niet in gebruik worden genomen. De werkzaamheden zullen een paar weken stil liggen omdat Frans een paar dagen later aan zijn oog zal worden geopereerd en daarna minstens drie weken niet mag tillen, bukken of sjouwen. Bovendien mag hij natuurlijk niets in zijn oog krijgen.
We ruimen samen het gereedschap op en daarna zuig en sop ik iedere centimeter van de badkamer zodat deze helemaal stofvrij is ter voorbereiding op de oogoperatie van Frans. Als ik ook de rest van het huis heb gezogen plof ik naast Frans in bed. Hij heeft zijn schouder verrekt bij het aandraaien van de wc-pot, ik mijn rug met stofzuigen. We zijn allebei moe en chagrijnig. Wat is er in godsnaam leuk aan klussen?
De volgende dag komen we erachter dat we eerst de tegels moeten plaatsen en dan pas het toilet. De tegels zullen zorgen voor stevigheid, zodat de toiletpot stevig komt te hangen. Nou dat hopen we dan maar.

Voorlopig ligt het traject stil. Frans is inmiddels succesvol geopereerd aan zijn oog. Het herstel verloopt voorspoedig, maar zal nog wel even duren. Bovendien begint het vliegseizoen binnenkort alweer. Ik hoop echt dat we ons badkamerproject kunnen afronden voor we in april drie maanden op vakantie gaan, maar heb er toch een beetje een zwaar hoofd in. Ik denk steeds vaker: help mijn man is geen klusser en ik ook niet!  

Wordt vervolgd (of niet)

Lifegoesonblog

Lieve lezers, vanaf nu is mijn blog te vinden onder de naam: www.lifegoesonblog.nl.
Als je een abonnement hebt zou je nieuwe blogberichten via je e-mail binnen moeten krijgen.
Dit bericht is een test om te kijken of dat ook daadwerkelijk gebeurt. Zou je mij daarom een reactie willen sturen als je dit bericht hebt binnen gekregen? Alvast super bedankt!

Oude auto’s en verhalen

Bij de garage mopperde ik dat ons camperbusje zo slecht start als het koud en vochtig weer is. De garagehouder haalde zijn schouders op. “Och wat is slecht starten”, antwoordde hij relativerend. “Vroeger had je pas auto’s die slecht startten.”
Direct kwamen herinneringen bij me boven aan onze eerste auto, die we liefkozend ‘de Derby’ noemden. Frans had de zilvergrijze auto – die natuurlijk van een oud vrouwtje was geweest – gekocht voor zevenhonderdvijftig gulden. Hij had wat roestplekken aan de onderkant, lekte een beetje olie en startte wat lastiger in de kou, maar verder reed hij uitstekend had de verkoper verteld.
We waren trots op onze Derby met z’n heupgordels en grote gastank die bijna de hele kofferbak in beslag nam. Op een keer waren we bij het tanken vergeten de gasslang los te koppelen van de auto en reden we met slang en al weg. Oeps. Gelukkig liep het met een sisser af.

Het was telkens weer billenknijpen of de bijklussende monteur die onze auto onderhield de roestplekken voldoende had gecamoufleerd om door de jaarlijkse APK te komen. Voor de olielekkage hadden we een simpele oplossing: we kochten twee vijfliter flessen olie en een trechter en als we een rit van meer dan honderd kilometer voor de boeg hadden vulden we eerst een litertje olie bij. Op een dag begon de auto heftig te roken onder de motorkap. Ik manoeuvreerde de auto snel een parkeerhaven in en zag al snel wat het euvel was. Ik was vergeten de dop op de olietank te schroeven. Even wachten tot alles afgekoeld was, olie bij vullen, dop erop en ik kon weer door. Ik leerde in die tijd veel van auto’s.

Het starten van de Derby vond ik echter een uitdaging. Je moest voldoende gas geven om de motor te kunnen starten, maar vooral niet teveel want dan ‘verzoop’ je hem. Dat betekende dat je een hele tijd moest wachten om het opnieuw te kunnen proberen. Het leverde extra druk op dat je maar een paar startpogingen kon doen, omdat anders je accu leeg was en dan waren de kansen om op tijd op je afspraak te komen aanzienlijk geslonken.
Het geluid bij het starten was belangrijk. Een ratelend geluid kon duiden op een haperende startmotor. Hiervoor hadden we een klein hamertje in de auto liggen. Even de startmotor op gang helpen met een tikje van de hamer kon nog wel eens uitkomst bieden. Maar heel vaak ook niet. En dan bleef er maar één ding over: hulp inschakelen van een sterke man.
Ik herinner me de koude maandagochtenden wanneer Frans bij mij in Nijmegen was blijven slapen en hij ’s ochtends voor dag en dauw naar Eindhoven ging voor zijn studie bedrijfskunde. Om zes uur ’s ochtends moest ik dan één of twee sterke mannen ronselen die de Derby wilden aanduwen om hem op gang te krijgen. Meestal hielp dit. Als dat niet het geval was, hadden we nog twee troeven achter de hand. Een sleeptouw en oplaadkabels.
Bij de oplaadkabels moest ik iemand bereid vinden die zijn auto beschikbaar wilde stellen om onze accu op te laden. Met de stroomkabels werd de energie van de accu van de behulpzame medeburger gebruikt om onze lege accu nieuw leven in te blazen. Soms slootten we de kabels verkeerd aan en dan waren beide accu’s leeg.
Aanslepen was een ander probaat middel. Ik vond het doodeng. De Derby werd met een sleepkabel aan een andere auto bevestigd, die vervolgens begon te rijden met de Derby achter zich aan. Ik zat dan in de Derby met de versnelling in de twee en de koppeling ingetrapt. Als we voldoende vaart hadden moest ik de koppeling ineens op laten komen en dan zou de motor aanslaan. Het spannendste moment was wanneer ik moest stoppen om de kabel af te koppelen. Ik moest zien te remmen zonder de auto af te laten slaan. Hiervoor gebruikte ik de handrem, terwijl ik tegelijkertijd gas gaf om de motor aan de gang te houden.
Soms als ik alleen onderweg was, dan durfde ik de auto niet uit te zetten uit angst dat ik hem niet meer aan de praat zou krijgen. Dan liet ik de motor draaien terwijl ik op mijn afspraak was en sloot ik de auto af met de reservesleutel. Aan de invloed die dat op het milieu had dacht ik toen nog niet.

“Dat waren nog eens tijden”, glimlachte ik naar de garagehouder. En het schoot door mijn hoofd dat juist dat geklooi met die olielekkage en dat gepruts met die startmotor voor vrolijke herinneringen en mooie verhalen hebben gezorgd. We rijden nu in een fijne auto die ons overal soepel en zonder problemen naar toe brengt. Dat is heerlijk en ik ben er dankbaar voor, maar het levert weinig gespreksstof op.

En zo is het ook in het leven. Afzien, tegenslag en frustratie zijn niet leuk als je er middenin zit, maar achteraf kun je er smeuïg over vertellen. Het levert herinneringen op en geeft levenservaringen waar we met trots en humor over kunnen verhalen. Dat waren nog eens tijden. Dat hebben we echt meegemaakt. Dat hebben we mogen ervaren. En dat is toch de jeu van het leven.

Gelukkig kreeg ik kanker

Gelukkig kreeg ik kanker is de titel van mijn nieuwe boek. Niet dat ik direct gelukkig was toen ik de diagnose borstkanker kreeg. Integendeel. Ik voelde me bang en onzeker voor wat me te wachten stond. Maar achteraf kan ik zeggen dat kanker me veel heeft gebracht. Het heeft mijn leven verrijkt op een manier die ik vooraf niet had kunnen voorzien.
Met het boek wil ik mensen die nog aan het begin van het traject staan hoop en perspectief bieden. Wanneer je net de diagnose kanker hebt gekregen zit je niet te wachten op verhalen van hoe erg het allemaal is. Uit eigen ervaring weet ik hoe fijn het is om je op te trekken aan positieve verhalen, aan inspirerende voorbeelden, aan lotgenoten die het traject achter de rug hebben en die er goed doorheen zijn gekomen.

In Gelukkig kreeg ik kanker deel ik wat mij heeft geholpen tijdens de diagnose, de behandeling en de opbouwfase. Ik geef aan wat je zelf kunt doen om je leven met kanker zo aangenaam mogelijk te maken. Ik heb mijn tips verdeeld over de volgende vijf gebieden:

Zingeving: Kan ik kanker of andere tegenslag in mijn leven ombuigen tot iets waardevols?

Sociaal: Hoe kan en wil ik mijn familie en vrienden betrekken bij mijn proces?

Mentaal: Wat kan ik doen om positief te blijven en hoop te houden?

Emotioneel: Hoe zorg ik emotioneel goed voor mezelf? Hoe verwerk ik wat mij is overkomen?

Fysiek: Hoe kan ik mijn lichaam vertroetelen? Hoe kan ik fysieke ongemakken verzachten?

Ik heb niet de wijsheid in pacht. Ik bied alleen mijn eigen ervaring aan, waarvan ik hoop dat het anderen inspireert hun eigen weg te vinden. Misschien biedt mijn verhaal herkenning, zet het aan tot denken of geeft het nieuwe inzichten, wellicht helpt het kankerpatiënten keuzes te maken en de regie terug te pakken over hun leven.
Frans spoort mij aan te benadrukken dat het boek niet alleen tot steun kan zijn voor mensen die zelf kanker hebben, maar dat ook hun partner, ouder, kind of vriend er moed uit kan putten.

De geboorte van een boek is spannend. Het idee is maandenlang veilig gegroeid in mijn hoofd,  heeft zich verder ontwikkeld en gevormd toen ik er woorden aan ging geven, maar nu ligt het open en bloot op tafel. Klaar om verspreid te worden in de buitenwereld. Ik merk dat ik dat eng vind. Hoe zal het worden ontvangen? Welke reacties krijgt het? Zal het zijn doel bereiken? Het voelt kwetsbaar om mijn boek te presenteren aan de buitenwereld. Maar ik ben ook trots op mijn boek en wil heel graag dat het gelezen wordt, want ik heb het geschreven om mensen te inspireren en tot steun te zijn.

En dan nu een oproep aan mijn lezers: zouden jullie me willen helpen mijn boek “Gelukkig kreeg ik kanker” bekendheid te geven, zodat zoveel mogelijk mensen die zelf of in hun naaste omgeving te maken hebben met kanker er kennis van kunnen nemen? Als mijn verhaal maar een klein beetje kan bijdragen aan hun geluk, dan is mijn missie geslaagd.

Misschien heb je tips hoe ik mijn boek onder de aandacht kan brengen van de doelgroep?
Misschien wil je informatie delen op Social Media?
Misschien ken je mensen voor wie het boek interessant zou kunnen zijn?
Misschien wil je een recensie schrijven bij Bol.com?
Misschien wil je flyers met informatie over het boek verspreiden?
Misschien wil je over mijn boek vertellen aan familie, vrienden en collega’s?
Misschien kun je me in contact brengen met mensen die bij radio, tv, krant of tijdschrift werken?
Misschien kun je me in contact brengen met artsen, verpleegkundigen die werken met kankerpatiënten?
Misschien heb je ideeën waar ik zelf nog niet aan heb gedacht? Dan hoor ik die natuurlijk graag.

Maar misschien wil je het boek eerst zelf lezen? Dat kan natuurlijk!
Het is te koop via www.bravenewbooks.nl/dorothe-huijsmans en bij alle (online) boekhandels in Nederland en Vlaanderen. Prijs  17,95

 

Op pad met Esther

Toen ik van de zomer een aantal dagen met Huub  naar de wadden eilanden ging, had ik Esther beloofd om ook met haar een leuk uitstapje te maken. Het zou de eerste keer zijn sinds haar herseninfarct dat ze zonder Huub op reis zou gaan. Daarom besloten we een niet al te uitdagende trip te maken en kozen we voor ons uitstapje bestemming Oranjewoud in Friesland.
Esther attendeerde me op een hotel met een invalide kamer, zodat ze zelfstandig zou kunnen douchen, naar het toilet kon en in en uit bed kon komen. Met een ernstige beperking is niets meer vanzelfsprekend, toch is er met een beetje creativiteit nog veel mogelijk.

Toen ik in Deventer aankwam kreeg ik van Huub een demonstratie elektrische rolstoel demonteren en weer in elkaar zetten. Voor de zekerheid had hij het proces ook gefilmd zodat ik het ter plekke  rustig kon bestuderen, mocht het niet direct lukken. De elektrische rolstoel was namelijk een essentieel onderdeel van de reis met Esther. Zonder rolstoel kwamen we nergens.
Het viel me tegen hoe zwaar de wielen waren. Die kon ik met mijn lymfeoedeem arm beter niet tillen. Ook het frame van de rolstoel was te zwaar en onhandig voor mij om in de kattenbak van onze auto te leggen. Ik zou de hulp van het hotel moeten vragen om de rolstoel uit en weer in de auto te krijgen. Esther is gelukkig heel assertief en had dit via een mailtje al snel geregeld.

Huub legde de gedemonteerde rolstoel voor mij in de auto. De woonkamer stond vol met extra hulpmiddelen die mee moesten, zoals de vierpoot om een paar passen te kunnen lopen, het douchematje, de bedbeugel, de oplader voor de rolstoel, diverse kussens en een rolstoeltas.
Esther had er zin in, maar was ook gespannen. Zou het allemaal goed gaan? Ik vond het vooral fijn om dit samen, als twee vriendinnen, te kunnen ondernemen en ik was benieuwd wat we onderweg samen zouden beleven.

We beginnen de dag met een smakelijk ontbijt en een goed gesprek over waardevol leven. Het valt niet mee als je van de één op de andere dag te maken krijgt met ernstige beperkingen en afscheid moet nemen van veel dingen die je zo graag deed en die je waarschijnlijk nooit meer zal kunnen doen. Het kost tijd dat te accepteren. Het vergt moed en doorzettingsvermogen je leven opnieuw vorm te geven. Onzekerheid en schaamte spelen een rol. Hoe zien anderen jou nu je gehandicapt bent? Ben je nog waardevol en van betekenis voor anderen? We kwamen tot de conclusie dat je niet waardevol bent om wat je doet of kunt, maar om wie je als persoon bent.

Rustig keuvelend tuffen we richting Heerenveen. We hebben moeite de ingang van het hotel te vinden. Ik parkeer de auto op de invalidenparkeerplaats en Esther plaatst de invalidekaart voor het raam. Het is voor mij maar een klein stukje van de parkeerplaats naar de ingang van het hotel, maar voor Esther is het een ware work-out. Ze hijst zich uit de auto omhoog en grijpt de vierpoot die ik voor haar heb klaar gezet. Stapje voor stapje slingert ze haar been en de vierpoot vooruit richting ingang. Het is voor haar een flinke inspanning en we grappen dat ze de fysio voor vandaag al achter de rug heeft. We hebben even een spannend moment als de schuifdeuren sluiten als Esther net de drempel over gaat, ze komt bijna klem te zitten tussen de deuren, maar gelukkig gaan deze ook snel weer open.

Bij de incheckbalie horen we dat onze kamer nog niet klaar is, maar dat ze dat zo snel mogelijk proberen te fixen en dat er rond twaalf een jongen met flinke spierballen zal verschijnen die ons kan helpen om de rolstoel uit de auto te halen.
Na een bezoek aan het invalidentoilet heeft Esther voldoende energie verzameld om met de vierpoot naar het restaurant te lopen. We nemen het eerste de beste tafeltje dat we tegen komen en bestellen cappuccino met gebak. Daarna wandel ik naar de balie en vraag aan de jongen die daar zit of hij sterke spierballen heeft. Hij kijkt me bevreemd aan. Ik vraag of hij me wil helpen om een rolstoel uit de auto te tillen. Behulpzaam wandelt hij met me mee. Ik probeer me zo goed mogelijk te herinneren hoe de rolstoel in elkaar gezet moet worden. De jongeman is rustig en heeft een goed technisch inzicht. Met zijn hulp lukt het vrij gemakkelijk om alle onderdelen in elkaar te passen.
Als ultieme test neem ik plaats in de rolstoel en zet hem aan. Het schermpje springt op groen, ik beweeg de knop naar voren en daar ga ik. Onwennig zigzaggend steek ik de parkeerplaats over, met een rotvaart rol ik het hotel binnen en beweeg me gierend van de lach langs obstakels in het restaurant. Gasten kijken me verbaasd aan. Ik vind het fantastisch om met de rolstoel rond te rijden, maar dat komt natuurlijk alleen omdat ik eruit kan stappen als ik er genoeg van heb. Esther ziet me aankomen rollen en ligt ook slap van het lachen. Ik sta op en zij neemt plaats in de stoel.

Hoewel de kamer klaar is en ik verwacht had dat Esther zou willen rusten, kiezen we voor een wandeling. De rolstoel kan zes kilometer per uur en ik moet flink aanpikken om dat tempo bij te benen. Landgoed Oranjewoud bestaat uit een fraai aangelegd park met oude bomen, bruggetjes, vijvers en statige lanen.
In een weiland zie ik een groepje grijsbruine dieren staan en liggen. Ik herken ze als herten. Maar mijn hersenen zeggen tegen me dat ik me vast vergis en dat het wel koeien moeten zijn. Een kudde koeien in een weiland dat is logischer dan een grote verzameling reeën. Maar als we dichterbij komen, zien we aan de smalle kopjes die ons nieuwsgierig bekijken dat het toch echt om herten gaat. Een groep van zo’n dertig herten; sommige liggen te herkauwen, anderen staan te grazen in de wei, een aantal staat verscholen tussen de bomen en slaat ons nieuwsgierig gade.

We hebben een vrij recht pad uitgekozen. Er waait een stevige herfstwind en wanneer het ook nog begint te miezeren lijkt het me tijd om snel terug te keren naar het hotel. Het idee was om een blokje om te lopen, maar dat bleek alleen mogelijk met een grote boog om de snelweg heen. Dus werd het dezelfde rechte weg terug. Ik kon mezelf wel warm lopen, maar Esther zat te verkleumen in de rolstoel. Regenponcho en fleecedeken waren we vergeten mee te nemen. Shit. Ik hoopte dat we niet zeiknat zouden regenen. Voor mijzelf vond ik dat niet zo erg, maar ik wilde niet dat Esther onderkoeld zou raken. Het bleef gelukkig bij wat motregen.
Rond half drie waren we terug bij het hotel. Slapen of lunchen vroeg ik aan Esther? Het werd lunchen. Bij een grote mok thee en een tosti warmden we weer wat op en postte Esther ons vreemde wandelrondje op Strava: twee rechte lijnen in een hoek van negentig graden. Toch mooi een ruime vijf kilometer afgelegd.
Het was inmiddels vier uur en hoog tijd voor een middagdutje. Maar hiervoor moest eerst het bed voor Esther worden geprepareerd. Ik worstelde met het in elkaar zetten van de bedbeugel waar Esther zich aan op moest trekken om uit bed te kunnen komen. Ik besloot niet teveel tijd te verspillen en de hulp van de bedachtzame jongeman met de spierballen in te roepen. Dit bleek een goede zet. Rustig en bekwaam bekeek hij het karwei en even later lag Esther lekker in bed te pitten. Ik had van tevoren  allerlei dingen bedacht die ik zou kunnen doen als Esther in de middag zou rusten. Zelf een dutje doen hoorde daar niet bij, maar is het uiteindelijk wel geworden. Rond zes uur ging de wekker en schoten we allebei wakker uit een verkwikkende slaap.

Om half zeven had ik restaurant De Oranjetuin gereserveerd. We kregen eerst diverse amuses van het huis en toen Esther het voorgerecht op had, vroeg ze zich af of ze nog wel ruimte had voor een dessert en moest ik haar eraan herinneren dat er eerst nog een hoofdgerecht zou komen. Er zat ruimschoots tijd tussen de gangen dus uiteindelijk kwam het helemaal goed en namen we toch nog een dessert en ook nog een afsluitende kop thee. Het was rond een uur of tien dat we onze hotelkamer opzochten. We hadden gepraat over onze jeugd en de opvoeding die we hadden gekregen, onze ouders en hoe dat onze keuzes in het leven had beïnvloed. Aan het eind van de avond kwam er een wat oudere man bij ons tafeltje staan. Het bleek de directeur te zijn en hij wilde graag weten of alles naar wens was of dat hij nog dingen kon verbeteren. Zeker ook gezien vanuit het standpunt van een minder valide.

Het was een gezellige avond. Het voelde vertrouwd met Esther. In bed kletsten we als twee giechelende tienermeisjes op een zomerkamp. Telkens als één van ons wilde gaan slapen, begon de ander weer te kletsen.

Esther had ’s nachts liggen brainstormen over wat er allemaal beter kon in het hotel vanuit het gezichtspunt van een minder valide. Toen ze de directeur beneden in de hal zag staan, trok ze hem aan het jasje en demonstreerde hem wat lastig was (toiletrol te ver weg om te kunnen gebruiken, geen stang om de deur dicht te trekken, douche te ver weg). Ze gaf ons een korte cursus bewustworden waar je als minder valide tegenaan loopt. Ik zie mogelijkheden voor haar om zich hier maatschappelijk voor in te zetten. Ze is mondig en zit boordevol creatieve ideeën (tijdschrift voor mensen met een beperking) en verbeterpunten. Misschien kan het haar helpen om zin en betekenis te geven aan wat haar is overkomen, tenslotte kun je dit alleen doen als je zelf ervaringsdeskundige bent.

Bij het ontbijtbuffet vond ik het vreemd dat er nergens opscheplepels lagen en dat je de broodjes of kaas met je handen of gebruikte bestek moest oppakken. Bleek dat iedereen bij de ingang een eigen tang had gekregen, maar die hadden wij dus gemist….

We wandelden de kleine twee kilometer richting museum Belvedere. Aandachtspunt was dat de batterij van de rolstoel bijzonder snel terugliep. Ik had de accu gisteren wel opgeladen toen we een dutje deden, maar dat was blijkbaar niet genoeg geweest. De terugweg zou spannend worden, maar dat was van latere zorg. Eerst lekker genieten van de kunst in het museum.
Het museum ligt mooi ingepast in het Friese landschap en hangt bijna boven het water. In de tuin staan beelden die indruk op ons maakten. De entree was nog even een dingetje. We waren een uur te vroeg. Voor ons werden mensen zonder pardon teruggestuurd. ‘Komt u vanmiddag maar terug, we zitten nu vol.’ ‘Nee, er zijn geen kaartjes meer te koop.’
Toen ik terugkwam van het toilet zag ik Esther net bij de controle staan waar een dame haar de tickets teruggaf. ‘Hoe heb je dat gefikst?, vroeg ik, terwijl we snel het museum inliepen voor ze zich zouden bedenken. ‘Beetje zielig doen’, antwoordde ze met een glimlach. ‘Heel af en toe kan een beperking ook handig zijn’, zei ze. ‘Daar moet je gewoon gebruik van maken’, stemde ik met haar in.

Het was lang geleden dat ik in een museum was geweest. Ik genoot ervan. Er waren schilderijen van de wadden, landschappen met mystieke bloemen, kleurige schilderijen die met een paar vegen een landschap uitdrukten, het project nachtfoto’s en tekeningen en schilderijen van dieren. En indrukwekkende beelden van hout, brons en glas.

Buiten scheen ineens de zon en op een bankje genoten we van een appeltje en de omgeving. Om de batterij te sparen rolden we heel langzaam terug naar het hotel. Nog even genieten van de zon op het terras met een kroket en een kop soep en dan is het tijd om huiswaarts te keren. We hadden het goed uitgekiend de batterij stond al op de reservestand, maar deed het nog net. De vriendelijke jongeman hielp me weer met het demonteren en inladen van de rolstoel en toen begaven we ons in de vrijdagmiddag file naar huis. De GPS stuurde ons via de meeste kleine binnenwegen van Friesland, Drenthe en Overijssel om de file zoveel mogelijk te omzeilen. Of dit veel tijd scheelde weet ik niet, maar het was in ieder geval geografisch leerzaam. We kwamen door allerlei onbekende dorpjes en buurtschappen, liepen vast op wegonderbrekingen, zaten kilometers lang achter landbouwmachines en tractoren en kwamen uiteindelijk toch nog vast te staan door verkeersdrukte. Hongerig, moe en voldaan bereikten we uiteindelijk Deventer. We sloten af met een maaltijd van de afhaal Chinees.

Het uitstapje met Esther is me goed bevallen. Het was gezellig als vanouds. Het was vertrouwd en fijn weer samen op pad te gaan. En daarmee is voor mij bevestigd dat het er niet om gaat wat je kunt of wat je doet, maar wie je bent als vriendin, als moeder, als partner, als uniek mens. Op naar het volgende uitstapje!

 

Le Mont Saint-Michel en Suisse Normande

Op mijn verlanglijstje, die volgens Frans alleen maar langer wordt naarmate we meer reizen, stond Le Mont Saint-Michel. En nu we er zo dicht in de buurt waren wilde ik er beslist naar toe.

Dat dicht in de buurt viel een beetje tegen. Het was nog zo’n 345 kilometer rijden en we deden er ruim vier uur over. Vanaf de kleine slingerende weg zagen we het beroemde eiland met zijn vesting en abdij al van veraf liggen. Het landschap is hier vlak alsof het net gestreken is.

Le Mont Saint-Michel stamt uit het jaar 700 toen een monnik een visioen kreeg van aartsengel Michael om op het rotsachtige eiland een kerk te bouwen. Sindsdien is het eiland door de eeuwen heen – met uitzondering van een korte periode als gevangenis – steeds een plek geweest voor contemplatie en reflectie. Ook nu leeft er nog een groep broeders en zusters in eenvoud in het oude klooster. De omgeving zal hierin zeker een rol spelen. De abdij ligt hoog op de rotsen vanwaar je een prachtig uitzicht hebt over de baai die met eb kilometers droog valt. Je hebt dan drie uur de tijd om over het uitgestrekte waddengebied met zijn geulen te wandelen. Voorzichtigheid is geboden, want het water komt razendsnel opzetten, zoals Frans en ik met eigen ogen zagen gebeuren. In een kwartier tijd liep de zandvlakte onder de brug  waar we stonden te kijken vol met een kolkende stroom water. Het schijnt dat het water een snelheid heeft van tweeënzestig kilometer per uur.

Via de fraai aangelegde houten brug wandelen we van de parkeerplaats naar het eiland. We hebben kaartjes voor de abdij, die vandaag gratis zijn omdat het open monumenten dag is. Hebben wij weer geluk. Wel hebben we in verband met corona een tijdslot gekregen om binnen te komen.
We zijn niet echt voorbereid op de drukte op het eiland met zijn smalle middeleeuwse straatjes en vele winkeltjes. Het benauwt ons. Zo snel mogelijk proberen we naar de ingang van de abdij te komen, maar ook hier is het druk. In file lopen we door de enorme zalen van de abdij. Hierdoor kunnen we er minder van genieten en maakt het gebouw niet echt indruk op ons. Het uitzicht over het wad is indrukwekkend, maar ik geef toch de voorkeur aan de krijtrotsen.

‘Misschien is het eiland wel prachtig verlicht’, opper ik om Frans zover te krijgen met mij mee te gaan op een nachtelijke wandeling naar het eiland. In mijn hoofd heb ik een romantisch tafereel van wandelen met mijn lief over een brug over zee naar een sprookjesachtig verlicht eiland. Als Frans uiteindelijk meegaat, is het zwaar bewolkt en regent het zachtjes, de pendelbussen rijden nog steeds af en aan en wordt het silhouet van Le Mont Saint-Michel slechts verlicht door één miezerig lampje. Na een paar honderd meter gaan we terug en duiken het bed in.

We hebben allebei behoefte aan rust en natuur na de drukte van gisteren. Ik vind een natuurgebied dat ‘Suisse Normande’ heet. De naam duidt op de rotsige bergen die Zwitsers aandoen. We nemen afscheid van Le Mont Saint-Michel in een cafeetje met cappuccino met uitzicht op de vesting. Via verlaten landweggetjes koersen we door een boomrijk gebied. De wegen beginnen steeds meer te rijzen en te dalen. Op deze manier rijden vinden we allebei leuk om te doen.
Camping de la Rouvre is precies wat we nodig hebben: een oase van rust en natuur, gelegen aan riviertje La Rouvre en een gastvrije ontvangst. Het echtpaar dat de camping runt is vriendelijk en uitnodigend. We mogen zelf een plekje uitzoeken. Ons oog valt op het grote veld achteraan de camping. Hier kun je je hangmat ophangen, een kampvuurtje stoken, genieten van prachtige oude kastanjebomen, een appeltje plukken uit de fruitgaard of Ezel Therese en haar metgezel de bok Gaston een wortel voeren. ’s Avonds leert Frans me schaken op het gezellig ingerichte terras, wisselen we wandeltips uit met andere campinggasten en hoort Frans van de eigenaar dat er twee vliegstekken in de buurt zijn.

Suisse Normande is een dunbevolkt gebied en het blijkt een hele uitdaging te zijn om iets eetbaars te vinden. Met de camper toeren we van dorp naar dorp op zoek naar brood of iets anders dat we mee kunnen nemen op onze wandelingen. Nu het hoofdseizoen voorbij is durven we er niet op te vertrouwen dat we wel een restaurantje of terrasje tegen komen dat geopend is. En die zorg blijkt terecht. Zelfs bij het toeristische hoogtepunt van Suisse Normande, la Roch d’Oëtre zijn de restaurantjes gesloten.
Uiteindelijk vinden we een minisupermarkt. Maar als we om brood vragen, begint de eigenaresse spontaan te lachen. Ze zegt dat we al de zesde zijn die vandaag naar brood vraagt en dat dat echt een probleem is in de regio. Bijna alle bakkers zijn gestopt, omdat het hoogseizoen is afgelopen. Ze hebben een pauze ingelast. Zij laat brood bakken door een boerin, maar dat komt pas eind van de middag binnen. Na twee uur rond rijden vinden we uiteindelijk ‘une boulangerie’.

We maken een wandeling door een kloof met grote bomen en een bruin riviertje met zeldzame rivierkreeftjes. In the middle of nowhere komen we geheel onverwacht een picknick plaats tegen waar we thee en koffie kunnen krijgen. Tijd voor de lunch met koffie, thee en stokbrood. Hoewel de wolken dreigend in de lucht hangen, blijft het droog.
Na de wandeling gaan we op zoek naar één van de vliegstekken. Frans vindt het leuk om daar te gaan kijken, hoewel het vandaag geen vliegweer is. Helaas zijn er wegwerkzaamheden waardoor de toegangsweg naar de vliegstek is afgesloten. Van welke kant we het paragliding startpunt ook proberen te benaderen, overal vangen we bot en het lukt ons niet er te komen.

Het einde van onze vakantie nadert. Een beetje weemoedig nemen we afscheid van Suisse Normande. Een heerlijk gebied om tot rust te komen. Langzaam maken de kleine wegen plaats voor drukke verkeersaders en komen we bij de stad Caen weer terug in de bewoonde wereld.

Bij Honfleur waar de Seine uitmondt in zee nemen we een break. Het is een pittoresk stadje met een houten kerk (zoals je veelal ziet in Scandinavië), een haven met kleurige huisjes en een leuk plein. Op een terrasje van een ‘salon de thé’ met pianomuziek op de achtergrond genieten we nog eenmaal van de zon en van een verrukkelijk gebakje met pistachenoten en pure chocolade. Het meisje van de bediening heeft grote, heldergroene ogen en praat via gebarentaal. Ze is doof.
Op weg naar de auto komen we langs een kunstgalerie waar onze aandacht wordt getrokken door een schilderij van dansende mensen in de vorm van een hart. De mensen zijn weergegeven als kleurige stipjes en toch kun je zien dat ze dansen en bewegen en dat het mensen zijn. Knap geschilderd, mooie symboliek. We zijn ervan onder de indruk.

Net na Honfleur rijden we over de ‘Pont de Normande’. Een witte hangbrug die in een steile boog de rivier de Seine overbrugt. De twee kilometerlange brug is imposant om overheen te rijden. Ik durf nauwelijks van het uitzicht te genieten omdat ik mijn aandacht op de weg moet houden die vrij steil omhoog en omlaag gaat.

Het plan was eigenlijk om vandaag nog ergens te gaan kamperen en dan morgen de laatste etappe naar huis te rijden. Maar zoals wel vaker aan het einde van een reis, ruiken we de stal en rijden we in één ruk door naar huis. Dat biedt perspectief voor de volgende dag.

Het is eind september maar nog steeds heerlijk weer. We pakken onze fietsen en rijden naar Zutphen waar Frans zijn kleding- en schoenenvoorraad aanvult. We lunchen uitgebreid op een terras en fietsen dan terug naar huis. Een mooie afsluiting van onze vakantie samen. ’s Avonds pak ik snel mijn koffer in en vertrek richting Deventer, want er staat alweer een nieuw uitje op de agenda.

Krijtrotsen

’s Nachts regent het en kruipen we knus tegen elkaar aan. De volgende ochtend pakt Frans zijn weer-apps – die hij ook voor het paragliden gebruikt – erbij. Ons plan was om in de Franse Alpen te gaan wandelen, maar er trekt de komende dagen een koufront over de Alpen waardoor in het hele gebied veel regen gaat vallen. Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Italië overal gaat het regenen. De enige regenvrije spot die we op de kaart zien is Normandië.

En zo koersen we met de camper richting de krijtrotsen van Normandië. Het is druk op de weg en de navigatie leidt ons via de Route National, omdat op de tolwegen lange files staan vanwege wegwerkzaamheden. Het deert ons niet. We hebben alle tijd en genieten onderweg van ons eerste Franse stokbrood deze vakantie.
In Yport, een dromerig dorpje met statige landhuizen opgebouwd uit grijze natuursteen, vinden we een camping met uitzicht op de krijtrotsen. Genietend van een kopje thee kijken we hoe de ondergaande zon de witte rotsen langzaam roze kleurt en er steeds meer lichtjes verschijnen in de baai die ver beneden ons ligt.

’s Ochtends is het fris maar zonnig. We pakken de bus naar Etretat waar de zee bijzondere vormen in de zachte krijtrotsen heeft uitgesleten die namen dragen als ‘de olifant’, ‘de boog’ en ‘de naald’. We klauteren vanuit het kiezelstrand omhoog tot we bovenop de kliffen staan en uitkijken over de baai. Ik krijg er maar geen genoeg van. Het uitzicht is zo mooi. De witte rotsen steken fel af tegen de blauwe zee. Niet voor niets vormde dit landschap een bron van inspiratie voor vele impressionistische schilders uit de 19e eeuw zoals Monet en Courbet. Maar de schilderachtige omgeving werd ook het decor voor de verhalen van een populaire Franse held, de gentleman-dief Arsène Lupin (serie is nu te zien op Netflix). Een heel andere indrukwekkende attractie is de golfbaan boven op de kliffen!

We wandelen via een Grande Randonnée over de krijtrotsen terug naar Yport. Onderweg picknicken we met uitzicht op de naald. Aan het eind van de dag nemen we een duik in zee. Het water is heerlijk van temperatuur en er zijn nauwelijks golven, zodat je echt kunt zwemmen en rustig op je rug kunt dobberen zonder overspoeld te worden.

De volgende dag wandelen we de andere kant op, richting Fécamp. Er zijn hier nog niet zolang geleden een aantal rotsen afgebrokkeld en naar beneden gestort waarbij iemand is overleden. Daarom is het strand langs dit traject grotendeels afgezet en ook mag je voor je eigen veiligheid niet meer vlak langs de rand van de kliffen wandelen. Toch is het een mooie wandeling langs slaperige gehuchtjes, een kloof met varens en uitgestrekte landerijen. Fécamp blijkt een wat grotere plaats te zijn met een kathedraal met glas-in-lood ramen, een haven en een oud klooster dat ‘Palais Benedictine’ heet. De Benedictijnen die in het klooster woonden waren wetenschappers. Ze schreven boeken nog voor de boekdrukkunst was uitgevonden om hun kennis te delen. De monnik Bernardo Vincelli besteedde zijn hele leven aan het maken van een levenselixer. Het doel was een geneeskrachtig medicijn te maken dat het leven kon verlengen. De medische wetenschap stelde in die dagen nog niet zoveel voor en er waren eigenlijk nog geen medicijnen. Vincelli gaf zijn elixer de naam Benedictine. Het deed me denken aan het levenselixer uit Asterix en Obelix.
Benedictine is een drank die heden ten dage nog wordt gebrouwen in het Palais Benedictine en die bestaat uit zevenentwintig kruiden en een grote dosis alcohol. Na de rondleiding door het museum en de brouwerij kwamen we uit bij de proeverij, waar we drie varianten van de Benedictine mochten uitproberen. Het drankje liet een warme gloed achter in mijn keel en had een zachte, zoete afdronk. Of we ons leven hierdoor hebben verlengd weten we niet, maar met een lichte roes verlieten we het pand.

We wandelden een eindje over het kiezelstrand langs de onderkant van de witte krijtrotsen. Het was eb en de witte rotsen die normaal onder het water liggen kwamen nu tevoorschijn met flinke plakken zeewier en mosselen. Op een bordje stond dat het verboden was de mosselen te vangen. We schoten niet erg op want de kiezels rolden weg onder onze voeten en de witte rotsen waren glibberig. Af en toe wierp ik een blik omhoog om te kijken of er niet net toevallig een rotsblok naar beneden viel. Bij een trap verlieten we het strand en klommen omhoog de kliffen op, daarna keerden we via de velden terug naar de camping.

Wat een prachtig gebied.

 

Verliefd op Gouda

Tussen de Kanjers voor Kanjers dag en een gepland uitstapje naar Friesland met mijn vriendin Esther, hadden Frans en ik een paar dagen tijd om samen op vakantie te gaan. Maar daarvoor moest hij eerst nog twee dagen naar een klant in Gouda.

Toen we doodmoe thuiskwamen van de Kanjers voor Kanjers dag pakten we in een uurtje tijd onze spullen voor de vakantie in en reden richting Gouda waar ik een plekje had gereserveerd op camping Groen Geluk. Via een smal weggetje kwamen we in het donker aan op de camping, die niet zo idyllisch was als de naam deed vermoeden. We kregen een plekje toegewezen op een soort betegeld terras. De caravans stonden dicht tegen elkaar aan, er waren helaas geen fietsen te huur, de theetuin was gesloten en het geroemde natuurgebied bleek een – in onze ogen – normaal weiland met wat vogels te zijn.

Onze nachtrust werd verstoord door een kolonie muggen die blijkbaar in een onbewaakt ogenblik onze camper was binnengedrongen. Telkens weer hoorden we het irritante gezoem van muggen bij onze oren, op de gordijntjes en muren van de camper verschenen steeds meer geplette muggenlijkjes en bloedvlekjes, omdat ik – grote dierenvriend – de muggen genadeloos doodmepte. Toch leek er aan het gezoem geen einde te komen. Pas tegen een uur of vier viel ik in slaap.

Om half zeven werd ik weer wakker van gezoem, ditmaal was het de wekker. Na een lekker ontbijtje in de camper, haalde Frans zijn laptop tevoorschijn en gingen we op pad. Om acht uur werd hij verwacht bij zijn nieuwe klant in Gouda. Het smalle dijkweggetje tussen Hekendorp en Gouda was geen aanrader in de ochtendspits, je kon elkaar alleen passeren bij speciaal in de weg gemaakte vluchthavens. Dat betekende veel wachten, soms een stukje achteruit rijden, wenkende handgebaren maar ook nors voor zich uitkijkende forensen die reden alsof er geen medeweggebruikers waren. Toch arriveerden we precies op tijd bij de klant, waar we de camper op de gratis parkeerplaats neerzetten.

Frans verdween in het gebouw en ik bleef alleen achter in de camper. Er lag een hele, lege dag voor me. Ik was benieuwd hoe ik die zou gaan invullen. Ik viel om van de slaap, maar om nu in het zicht van het kantoorpersoneel te gaan liggen maffen, vond ik  niet zo gepast. Ik was bang dat het de reputatie van Frans niet ten goede zou komen bij zijn nieuwe klant. Ik schonk mezelf een kopje thee in en nam de mogelijkheden voor vandaag door. Fietsen? Naar het strand? Terug naar de camping? Museum bezoeken?

Al snel kwam ik erachter dat op maandag vrijwel alles dicht zit; fietsverhuur, musea. Ik had geen zin om in de maandagochtend spits te staan op weg naar het strand of om terug te keren naar de camping. Ik besloot naar het centrum van Gouda te wandelen. Ik had een vreselijk duf hoofd en ik hoopte dat een beetje frisse lucht me goed zou doen. Over een gezellig gevuld fietspad met aan beide kanten een brede sloot met eenden, zwanen en meerkoeten wandelde ik richting centrum. Huizen en straten zijn hier omringd door water. Overal zijn sloten, beekjes en grachten met water dat bijna tot aan het asfalt komt. Een heel ander landschap dan de Achterhoek.

Na ruim een half uur liep ik het historische hart van Gouda binnen. Het was verlaten en het stonk naar afval. Vuilniswagens waren overal bezig de kliko’s te legen. Winkels en horeca waren nog gesloten. Bij een terrasje waren ze net de stoelen aan het buiten zetten toen ik passeerde.
‘Hoe laat gaan jullie open?’, vroeg ik.
‘Om 10.00 uur. Maar kan ik u misschien ergens mee van dienst zijn?’, reageerde het meisje van de bediening vriendelijk.
Ik knikte dankbaar. ‘Ik zou heel graag even gebruik maken van het toilet en een kop thee drinken.’
‘Daar kan ik voor zorgen’, zei ze met een brede lach. ‘Loop maar met me mee.’
En zo zat ik even later met een kop thee op een bankje naar de ontwakende stad te kijken.
Ik kreeg het steeds beter naar mijn zin in Gouda.

Ik ontdekte dat Gouda een mooie oude stad is met een rijke historie. Midden op het plein ligt het stadhuis, schuin er tegenover de Waag waar vroeger de kazen werden gewogen, achter het plein de Grote Sint-Janskerk met het Goudse museum. Allemaal gesloten op maandag, maar dat maakte dat ik overal rustig en zonder andere toeristen rond kon dwalen op mijn verkenningstocht. Gouda heeft een leuke haven met oude sluis waar ik een tijdje toekeek hoe plezierjachten van de binnenwateren naar de Hollandse IJssel voeren. Gouda ligt dus net als Doetinchem aan een tak van de IJssel.

Er was ook een park met oude bomen, grote vijvers, bloemen en leuke bankjes. Bij een grote volière streek ik neer op een bankje van mozaïek en keek geamuseerd hoe de groene en blauwe parkieten op takjes heen en weer schommelden, hoe twee witte kaketoes met gele kuif elkaar voerden en kusjes gaven. Ik deed een dutje op de bank en neusde wat in de kleine huisbibliotheek die daar stond. Toen ik trek kreeg, wandelde ik terug naar het grote plein. Het was inmiddels volgestroomd met toeristen en alle terrasjes waren bezet. Op het terras van Bagels en Beans waar ik ’s ochtends zo vriendelijk was geholpen streek ik neer voor de lunch. Heerlijk gegeten en de bediening was weer super vriendelijk. Blij door zoveel vriendelijkheid verliet ik het terras.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Na weer een uurtje wandelen viel mijn oog op een bioscoop. Er draaide leuke films en het was aantrekkelijk om ergens lekker rustig te kunnen zitten en uitrusten. En zo zat ik even later met een vijftal andere vijftigplussers op een maandagmiddag naar de film ‘the Father’ te kijken. Anthony Hopkins speelt een bejaarde man die langzaam de grip op zijn leven verliest omdat zijn brein hem in de steek laat. Uitgerust verliet ik de bioscoop en wandelde ik terug naar de camper waar Frans net klaar was met zijn werk.

We reden samen terug naar camping Groen Geluk waar we een smakelijke maaltijd bereidden op ons gasfornuisje in de camper, terwijl we elkaar bijpraatten over wat we die dag hadden beleefd. Ik vertelde Frans dat ik onverwacht verliefd was geworden op Gouda.

De volgende ochtend is de fietsverhuur op het centraal station van Gouda geopend. Voor het eerst van mijn leven neem ik plaats op een elektrische fiets. De enige optie bij de fietsverhuur. Gewone fietsen zijn uit de gratie, zo vertelt de verhuurder. De eerste drie slagen gaan erg zwaar, dan komt de trapondersteuning op gang en krijg ik een flinke zwieper, waardoor ik er als een raket vandoor ga. Als ik ook maar even stop met trappen, dan gaat de ondersteuning eraf en moet ik eerst weer drie zware slagen trappen om op gang te komen. Op kruisingen maakt me dit erg traag. Op de lange, rechte stukken met tegenwind is de trapondersteuning wel prettig, maar in de stad vind ik het eerder  onhandig.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik houd de batterij goed in de gaten, want als de accu leeg is, dan wordt het fietsen echt zwaar. Maar gelukkig kan ik probleemloos zo’n vijftig kilometer fietsen zonder de accu op te hoeven laden. Ik fiets van Gouda naar Boskoop en naar de Reeuwijkse Plassen, daarna via Haastrecht weer terug naar Gouda. Het is een prachtige, waterrijke omgeving om te fietsen. Kleine weggetjes langs slootjes vol waterlelies en witte bruggetjes, in Boskoop velden met gekweekte bomen en heesters, bij Reeuwijk grote plassen en vaarroutes voor plezierjachten.

Rond een uur of vier lever ik de fiets weer in en wandel terug naar de camper waar Frans al staat te wachten. In de avondspits koersen we richting Rotterdam en vervolgens naar Breda. Onze gezamenlijke vakantie is gestart.

Op de grens bij knooppunt Hazeldonk vinden we een grappige kleine camping: de Klompenboom. In een grote Lindeboom hangen diverse houten klompen om de takken de goede kant op te leiden. De camping is naar deze boom genoemd. Het is er heerlijk rustig en we genieten van de stilte. De camping is fraai aangelegd met bloeiende bloemen en rondscharrelende kippen.

Kanjers voor Kanjers paraglidingdag

Frans, Margo en een twintigtal kinderen met een beperking en hun ouders, broers en zusjes hadden zich al weken op deze dag verheugd. Eindelijk was het zo ver. Ruim een jaar geleden hadden Margo en Frans deze dag in de agenda gezet en waren de voorbereidingen begonnen. Stichting Kanjers voor Kanjers zou in samenwerking met Maurik Paragliding een vliegdag organiseren, waarbij kinderen met een beperking als tandempassagier de kans kregen een heuse paragliding vlucht te maken.

Gelukkig was het op de geplande dag uitstekend vliegweer. De zon scheen en er waaide een lichte bries. Alle teamleden hadden er zin in om de kinderen een onvergetelijke dag te bezorgen. Na het opbouwen van de stand, het plaatsen van de vlaggen en vaandels, het klaarmaken van de lier en het uitstallen van de helmen en harnassen, kregen we een briefing van Frans met de do’s en don’ts.

Rond half elf reden de eerste auto’s met opgewonden kinderen en hun familie het weiland vol koeienflatsen op. Al snel stroomde het weiland vol en vond iedereen een plekje op meegebrachte stoel of picknickkleed. Frans (Maurik Paragliding) en Harriët (Kanjers voor Kanjers) heetten iedereen welkom en legden uit wat de procedure en de regels waren.

En toen ging de eerste passagier onder luid applaus de lucht in. Kirrend van plezier kwam het kleine ventje weer terug op aarde, met een grijns van oor tot oor op zijn gezicht. Sommige kinderen trilden van spanning, maar wilden toch de lucht in. Gelukkig hadden we drie ervaren tandempiloten die de jonge passagiers op hun gemak wisten te stellen met een grapje en een praatje.
Het was mijn taak de passagiers te voorzien van een passende helm en het harnas aan te doen en vast te maken. Ik vond dat heel leuk om te doen, want zo had ik met elke passagier even contact. Margo bepaalde de volgorde van de passagiers, waarbij we afwisselden tussen groot, middel en klein, zodat we de harnassen gemakkelijk door konden wisselen.

De broodjes knakworst, chips en limonade (gesponsord door de Jumbo) vonden gretig aftrek. Vliegen maakt hongerig. De meeste kinderen vonden het ook leuk om te zien hoe andere kinderen de lucht in gingen. Soms wilden ze eerst kijken om voldoende vertrouwen op te doen voordat ze zelf een vlucht durfden te maken.

Het was een dag vol trots, vreugde en ontroering. Er werd menig traantje weggepinkt, de piloten werden blij van het applaus dat bij iedere vlucht weerklonk, het hele team genoot van de brede grijns op de gezichten van de kinderen. Sommige kinderen hadden een geestelijke beperking, anderen leden aan een chronische ziekte en hadden bijvoorbeeld een sonde, weer anderen hadden een fysieke beperking en misten bijvoorbeeld een been als gevolg van een ongeluk. Eén jongen maakte veel indruk. Nog nauwelijks een jaar geleden had hij een duikongeluk gehad, waardoor hij tot aan zijn middel verlamd was geraakt. Een drietal teamleden tilden hem op, en onder luid gejuich ging hij de lucht in. Hier kon hij zich weer even voelen als een ‘normaal mens’. In de lucht speelde zijn handicap even geen rol en kon hij zich net zo vrij wanen als ieder ander.

Het werd een onvergetelijke en emotionele dag. Na het inpakken van de spullen was ik kapot. Doodmoe maar uitermate tevreden. Frans straalde. Het is een diep gevoelde wens van hem om mensen met een beperking het gevoel van vrijheid in de lucht te laten ervaren.

Concert

Ik kwam net thuis van een tuinconcert van Wibi Soerjadi waar ik met mijn zus en ouders naar toe was geweest. Wibi had virtuoos gespeeld achter zijn vleugel in de tuin, terwijl zijn zwartwit gevlekte hond Pepper vrolijk kwispelend door het publiek had gelaveerd. Pepper had een hardnekkige interesse in mijn handtas gehad. Waarschijnlijk omdat ik daar twee krentenbollen in had verstopt. Niet voor hem, maar voor mezelf. Voor het geval ik trek zou krijgen.
Twee weken eerder was het tuinconcert in het water gevallen. Letterlijk. Een hoosbui had het gazon onder water gezet, de vleugel was nat geworden en Wibi had besloten het concert af te gelasten. Vrijwilligers in regenponcho’s brachten ons de teleurstellende mededeling, nadat we na anderhalf uur rijden vol verwachting aan kwamen rijden, want wij hadden onderweg nauwelijks regen gehad.
Maar vandaag was het zonnig geweest, we hadden in de pauze zelfs een ijsje gegeten en Wibi had ons meegenomen langs zijn repertoire door de jaren heen.
De muziek klonk nog na in mijn oren, toen Frans vertelde dat er – wegens versoepelde coronamaatregelen – extra kaartjes in de verkoop waren gekomen van pianiste Iris Hond die muziek van Ludocivo Einaudi zou spelen in het concertgebouw. Nogal overhaast zocht ik op internet naar datum en tijdstip van het concert, belde mijn zus en mijn ouders – die nog in de auto op weg naar huis waren –  met de vraag of ze mee wilden naar het concert in Amsterdam. Zonder echt hun antwoord af te wachten bestelde ik in mijn enthousiasme alvast vier kaartjes. Want ik vind de muziek van Einaudi prachtig en het is mijn doel deze ooit zelf te kunnen spelen. Als vijftig plusser moet je jezelf ambitieuze doelen blijven stellen vind ik, dat houdt het leven leuk.

De volgende dag belde mijn moeder. Ze wilde liever niet mee naar het concert; een dag na haar verjaardag was misschien iets teveel voor haar, bovendien vond ze de muziek te eentonig. Ze ervaarde het als gepingel en vond het lang niet zo mooi als het concert van Wibi waar ze erg van had genoten.

Ik had verwacht de kaartjes gemakkelijk kwijt te kunnen aan een liefhebber. Maar dat bleek tegen te vallen. Niemand van mijn vriendengroep had tijd of zin om te gaan. Ook facebook leverde geen gegadigden op. En zo kwam het dat ik nog altijd vier kaartjes had op de 86e verjaardag van mijn moeder. We vierden haar verjaardag in een Italiaans hapjes restaurant waar ze prompt vertelde dat ze Iris Hond op televisie had gezien en dat ze toch wel erg mooi speelde. ‘Nou mam, je kunt nog mee morgen’, opperde ik. Ik zag twijfel in haar ogen. ‘Slaap er nog maar een nachtje over, dan hoor ik morgen wel of jullie meegaan.’

En zo kwam het dat ik uiteindelijk toch met mijn zus en mijn ouders op een zonnige zondag in september over een vijfbaans snelweg richting het concertgebouw in Amsterdam gleed. Omdat mijn vader een dikke enkel heeft en niet zo ver kan lopen, had ik een parkeergarage op 500 meter van het concertgebouw weten te reserveren.
De garage was in een woonwijk en de ingang viel nauwelijks op. Toen ik mijn QR-code onder de scanner hield, opende een grote metalen deur en werd er een krappe, zilverkleurige bak zichtbaar. Het was een lift. Het oogde een beetje als in een lugubere film. Zo’n film waarbij je als kijker denkt: ‘doe het niet, ga er niet in.’ Mijn moeder riep iets als; ‘oh god’ en mijn zus en ik giechelden van spanning. Voorzichtig reed ik de auto in de bak. Hij paste er krap in. De metalendeur sloot zich achter ons. Nu konden we geen kant meer op. Ik zette de motor uit, opende het raampje en drukte op goed geluk op één van de liftknopjes. Langzaam kwam de bak in beweging. We konden niet voelen of we omhoog of omlaag gingen. Even gebeurde er niets. Toen opende de deur voor ons en ontsnapte er een zucht van opluchting aan mijn lippen. Met rode konen parkeerde ik de auto in één van de krappe vakken strak tegen een pilaar aan. Het was een kleine parkeergarage die plaats bood aan zo’n twintig auto’s. Om er uit te komen, zouden we weer gebruik moeten maken van dezelfde lift. Dat betekende dat ik de auto zou moeten keren in de krappe ruimte. Maar goed dat was van latere zorg. Eerst op naar het concert.

Op een bankje in de zon aten en dronken we nog wat op het gezellige museumplein. Overal zaten mensen te picknicken op het gras en te genieten van de zon. Ergens aan de overkant van het plein was een demonstratie tegen de coronamaatregelen. Wij lieten bij de ingang van het concertgebouw ons vaccinatiebewijs scannen met de corona-app die we bij iedereen op de mobiel hadden geïnstalleerd.
We waren één van de eersten die de zaal betraden en kozen plaatsen vlak bij het podium met goed zicht op de vleugel. Het concertgebouw is een imposant gebouw met mooie akoestiek. Rode pluche stoelen, op de wanden de namen van beroemde componisten geschilderd en een intieme sfeer, omdat het niet heel groot is.
Iris Hond daalde via een grote trap in wijde rozerode broek af naar het podium, ging achter de piano zitten en deed haar schoenen uit. Ze zette de schoenen met hoge hakken naast de piano, plantte haar blote voeten stevig op de grond, sloot een kort moment haar ogen, haar handen stil boven de toetsen hangend, en begon te spelen. De klanken vloeiden het publiek tegemoet. Zacht, helder en vloeiend. Het was heerlijk om naar te luisteren.
Iris was niet alleen. Ze had gezelschap van strijkorkest Kamerata zuid. Ik vond het interessant om te zien hoe Iris en de dirigent op elkaar waren afgestemd. Hoe ze met kleine, nauwelijks zichtbare gebaren met elkaar communiceerden. De muziek van Einaudi werd afgewisseld met stukjes en liedjes die Iris zelf had gecomponeerd. Ze vertelde over haar vriendschap met Einaudi en wat zijn muziek voor haar betekende. Soms speelde alleen het orkest, terwijl Iris stil genietend in een hoekje zat te luisteren.
Na een staande ovatie speelden pianiste en orkest nog één laatste stuk, toen trok Iris haar pumps weer aan en liep, zonder nog eenmaal om te kijken, de lange trap omhoog en verdween uit zicht. Het was een mooie voorstelling en ik zou er zo nog een keer naar toe gaan. Fijn om dit samen met mijn ouders en zus te mogen en kunnen doen.  Ook mijn ouders hadden er  volop van genoten. Mijn moeder vertelt me nog regelmatig hoe mooi ze de muziek en de hele entourage vond; het maakt me dankbaar en blij dat ik haar zo’n mooi cadeau voor haar 86e verjaardag heb kunnen geven.

Inmiddels heb ik mijn eerste privé pianoles achter de rug en weet ik dat ik nog een lange weg te gaan heb voor ik de muziek van Ludovico Einaudi kan spelen.

 

Panda

Toen mijn nichtje me toevertrouwde dat ze zo graag een keertje naar de panda’s in Ouwehands dierenpark wilde, reageerde ik met een spontaan: “zullen we dan samen gaan?” Ik was al enige tijd nieuwsgierig naar deze zwart-wit gevlekte beren.

Op de carpoolplaats bij Arnhem-noord ontmoet ik mijn nichtje en mijn zus en rijden we samen in de camper naar Rheden. Het is al na drieën als we het dierenpark binnenlopen. Ik was er sinds mijn jeugd niet meer geweest en kon me alleen nog vaag iets herinneren van het berenbos waar zielige beren die onder erbarmelijke omstandigheden in gevangenschap hadden geleefd werden opgevangen.
Onderweg naar de panda’s passeren we een groepje witte leeuwen die lui in de zon liggen. Het mannetje met zijn woeste manen steekt zijn kop omhoog en kijkt uit over zijn harem. Met de grote struiken op de achtergrond lijkt het bijna alsof ze in hun natuurlijke habitat zijn. Zouden ze gelukkiger zijn in het wild? Of vinden deze roofdieren het wel prima dat ze door de mens van voedsel worden voorzien en in ruil daarvoor in hun vrijheid worden beperkt? Ik sta ambivalent tegenover dierentuinen, aan de ene kant vind ik het zielig voor de dieren dat ze niet in vrijheid kunnen leven, aan de andere kant moet ik bekennen dat ik het heerlijk vind om naar ze te kijken en contact met ze te maken. Ik vind dat wij als mensen verantwoordelijk zijn voor het welzijn van dieren en dat we goed voor ze moeten zorgen; dat wij rentmeesters zijn voor de aarde. Dierentuinen kunnen de liefde voor en de kennis over dieren en hun levenswijze vergroten bij het publiek en een rol spelen in het voortbestaan van bedreigde diersoorten.

We hebben geluk. Als we Pandasia, het in traditioneel Chinese stijl opgetrokken pandaverblijf betreden ligt de één jaar oude babypanda Fan Xing op zijn rug te knabbelen aan een bamboestengel. Zijn moeder Wu Wen, dat mooie krachtige wolk betekent, zit een eindje verderop tegen de mooi beschilderde muur eveneens te kauwen op haar bamboemaaltijd. Panda’s slapen een groot deel van de dag en ze zijn op het moment van ons bezoek behoorlijk actief voor een panda, zoals we later zullen ontdekken. Deze reuzenpanda’s met hun zwart omrande ogen zien er schattig uit, maar de enorme klauwen doen vermoeden dat ze misschien niet zo zachtaardig zijn als ze eruit zien. Ze zijn bovendien kleiner dan ik had verwacht voor een reuzenpanda. Het mannetje Xing Ya (elegante ster) zit in yogahouding met zijn voetzolen tegen elkaar, zijn handen losjes in zijn schoot, heen en weer te wiegen, alsof hij aan het mediteren is. Het ziet er heel zen uit.
Een verzorger komt de enorme groene pandakeutels opruimen die overal liggen. Een panda schijt wel 28 kilo per dag!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In de shop laten we ons verleiden en kopen mijn nichtje en ik beide een uitvoering van Wu Wen, de vrouwelijke panda in de vorm van een knuffel. Ook het panda dekbedovertrek kan ik niet weerstaan; op het sloop het hoofd van de panda en dan op het overtrek heel schattig de pootjes.

We lopen langs het berenbos waar we behalve een aantal beren ook een viertal ruziënde wolven zien. De beren liggen verscholen in hutjes van takken of zitten verstopt achter een boom. Hoe langer we kijken hoe meer beren we ontdekken. Er zijn zwarte beren, bruine beren en honingberen. De honingbeer in het berenbos heeft een gladde, zwarte vacht en zit een appel te eten.
Net als ik me afvraag waar de ruziënde wolven zijn gebleven, zie ik dat ze vlak voor me in de bosjes liggen. Onopvallend dichtbij en knus tegen elkaar aan.

Natuurlijk gaan we ook kijken bij de chimpansees, de bonobo’s en de gorilla’s. We vangen een glimp op van het babyolifantje, net twee dagen oud, dat onder zijn moeder staat. We zien reuzenschildpadden van honderdtwintig jaar oud en turen naar de ijsberen die met takken aan het spelen zijn. Daarna gaan we nogmaals naar het verblijf van de panda’s. Ze slapen. Het mannetje ligt halverwege de helling van zijn klimbaan. Het ziet eruit alsof hij ter plekke dood is neergevallen.

Tevreden keren we terug naar de camper waar mijn zus een heerlijke maaltijdsalade tevoorschijn tovert en ik een kopje thee met vruchtensalade presenteer, terwijl we napraten over de panda’s.
Thuisgekomen doe ik na een snelle wasbeurt het nieuwe dekbedovertrek op bed. Verrassing voor Frans. Vannacht slapen we onder de panda’s.

Meanderen op de wadden

Meanderen. Meebewegen met eb en vloed. Het natuurlijke levensritme volgen. Met onze goede vriend Huub bracht ik drie dagen meanderend door op de wadden. Een periode waarin we alle tijd van de wereld hadden en die eindeloos leek te duren maar die tegelijkertijd is omgevlogen. We hadden geen voorop gezet plan; de dagen lagen leeg en uitgestrekt voor ons en leken zich spontaan te ontvouwen in het moment. Iets waar we allebei intens van genoten.

De waddentaxi, ms Zeehond genaamd, was een bootje dat plaats bood aan twaalf passagiers. De kapitein plaatste onze fietsen met bepakking tegen de reling en sjorde ze vast met een band. Op de vraag of we buiten op het bankje bij onze fietsen mochten blijven zitten, antwoordde de kapitein dat hij dat liever niet had. Het was rotweer, de boot zou op de golven klappen en we zouden ons tijdens de tocht niet kunnen verplaatsen en ons stevig vast moeten houden als we op het dek bleven. Huub en ik keken elkaar aan. ‘Laten we maar verstandig zijn’, zei Huub tenslotte. De kapitein herhaalde nogmaals dat het echt rotweer was en attendeerde ons op de kotszakjes die voor ons lagen. Of we die alsjeblieft wilden gebruiken als het nodig was. Ik keek Huub vertwijfeld aan. Dat kon wel eens een heftige overtocht worden. Heel anders dan het romantische tochtje dat ik in mijn hoofd had toen ik de overtocht met de ms Zeehond had geboekt.

Onze minivakantie was nog wel zo rustig begonnen. We hadden de auto op het grote parkeerterrein in Harlingen achtergelaten. Op de fiets hadden we een stukje van het oude centrum van Harlingen verkend en toen in het haventje een krentenbol etend gewacht op de komst van de waddentaxi.
De overtocht die een uur duurde was niet zo extreem als ik me had voorgesteld na de introductie van de kapitein. Weliswaar spoot het water hoog over de boot en bonkten we over de golven maar ik vond het ritme best aangenaam en genoot van het spektakel. Af en toe blikten we achterom en zagen hoe onze fietsen werden bedolven onder golven van zout water.
Het was lastig om ons te oriënteren. We voeren langs diverse zandplaten en zagen verschillende eilanden liggen, waarbij we gokten welke nu Vlieland was. Door de meanderende vaargeul veranderden we regelmatig van koers.

Bij aankomst op Vlieland waren de dreigende donkere onweerswolken verdwenen. De lucht was vriendelijk blauw en de zon scheen toen we in de kleine haven met plezierbootjes aanmeerden. Wel woei er een stevige wind.
Door Oost-Vlieland, het enige dorpje op het eiland, fietsten we naar camping Stortemelk. Omdat je op Vlieland geen auto mee kan nemen, stond de camping vol tenten. Nergens een camper of caravan te bekennen, dat was een bijzonder gezicht.
We lunchten op een bankje in de zon met meegebrachte broodjes en een koel drankje dat we in het supermarktje op de camping hadden gekocht. We fietsten de camping rond op zoek naar een leuk plekje. Hoewel het een grote camping was, hing er een rustige, ontspannen sfeer.

 

 

 

 

We hadden moeite onze tentjes op te zetten. Het waaide zo hard dat de één op het grondzeil moest gaan liggen, zodat de ander de enorme houten haringen – die we op aanraden van de receptie in de kampwinkel hadden gekocht – vast kon zetten. Een vriendelijke buurvrouw leende ons een hamer om de haringen diep de grond in te slaan. We waren verhit en moe toen we de tentjes eindelijk stormproof hadden staan. Tijd voor een duik in zee.
De zee was niet ver weg. We hoefden slechts één duin te beklimmen en toen lag een wijds en verlaten strand voor ons. We renden speels de golven tegemoet. Het water was verrassend warm en we bleven lang in de golven springen en drijven.
Liggend in het zand deden we een mindfulness oefening, waarbij je rustig ademend je ademhalingen telt. Ik was mijn adem al na een paar tellen vergeten, maar het was ontspannend om naar het geruis van de zee te luisteren en naar de blauwe lucht te staren, terwijl de wind over mijn gezicht blies. Een tweede duik in zee volgde. Daarna sjouwden we ons omhoog door het losse zand de duin over richting douche.

Huub had een waterkoker mee genomen. Briljant. Nu konden we thee zetten en soep maken. Na een cup a soepje met cracker gingen we dan eindelijk fietsen. Met de wind vol in het gezicht ploegden we ons voort over het eiland. We fietsten door een glooiend duinlandschap met kleine struikjes en grasland, afgewisseld met vennetjes en af en toe een boom. Omdat we best trek hadden besloten we niet naar het uiteinde van het eiland – een uitgestrekte zandvlakte die de Vliehors heet – te fietsen, maar via een omweg terug te gaan naar Oost-Vlieland om iets te eten.

Bij een pizzeria kozen we beiden voor pasta met curry en Noordzee krab. Op de camping genoten we nog van een mok thee en een prachtige zonsondergang in de duinen. Daarna installeerden we ons in onze tentjes die stonden te klapperen in de wind. Maar met van die mega haringen kon ons niets gebeuren. Tevreden gingen we slapen, elk in onze eigen bubbel.

De boottochten waren de enige momenten waarop we de tijd in de gaten moesten houden, daarom had ik mijn telefonische wekdienst ingesteld en werd ik de volgende ochtend wakker met een vrolijk muziekje. Het waaide nog steeds stevig en mijn binnentent ging er in een onbewaakt ogenblik met stokken en al vandoor. Het buitelde over de camping en ik moest er in een sprintje achteraan. Na het inpakken van onze spullen, ontbeten we zittend op de grond met crackers en krentenbollen uit onze basisvoorraad.
De catamaran die ons van Vlieland naar Terschelling bracht was veel groter dan we hadden verwacht. De kleine waddentaxi waarmee we de dag tevoren de overtocht van het vaste land naar Vlieland  hadden gewaagd paste er wel een paar keer in. De catamaran had geen plaatsen op het dek. Met een handje vol andere passagiers namen we plaats op de ruime stoelen, terwijl we over het water scheerden. Mijn ogen waren gefocust op de zandplaat waar regelmatig zeehonden liggen te zonnen. ‘Vandaag wil ik echt zeehonden zien’, had ik Huub tijdens het ontbijt toevertrouwd. ‘Al is het er maar één.’ De dag tevoren hadden ze zich niet laten zien en ook nu was de zandplaat verlaten.

 

 

 

 

 

Het eerste dat ons opviel in West-Terschelling toen we de boot afstapten met onze fietsen was het parkeerterrein vol auto’s. Even voelden we weemoed naar de leegte van Vlieland, maar al snel sloten we ook Terschelling in ons hart. Bij een standbeeld van de vissersweduwe uitkijkend over zee hadden we een prachtig uitzicht over het drooggevallen wad. We konden haar aantrekkingskracht niet weerstaan, parkeerden de fietsen, trokken onze schoenen en sokken uit en meanderden over geribbeld zand. We liepen tot aan de waterrand, de vaargeul gevuld met grote schepen was vlakbij, aan de andere kant witte duinen begroeid met ruw gras en een gezellig cafeetje.
We zaten misschien wel twee uur in de zon met een cappuccino en een broodje te kletsen met uitzicht op het wad. Tijdloos. Daarna stapten we op de fiets om het eiland te verkennen. We reden door bossen, langs vennen, kleine dorpjes en de zee. Bij een camping van Staatsbosbeheer in het dorpje Lies sloegen we onze tentjes op. De camping lag verscholen in het bos, zodat we er eerst voorbij waren gefietst zonder er erg in te hebben. Huub liep met de waterkoker naar het toiletgebouw om een kopje thee te kunnen zetten. Na lang zoeken vond hij een plankje aan de buitenkant van het gebouw met een stekkerdoos. Het duurde eindeloos voor het water kookte, want de waterkoker moest de stekkerdoos delen met een aantal mobieltjes die aan de oplader lagen. Maar wat maakte het uit, we hadden alle tijd.

Eind van de middag fietsten we naar zee en streken neer bij een gezellige strandtent. We gingen helemaal los met wijn en alcoholvrij bier. De tijd verstreek terwijl we kletsten en aten. Huub had het fris gekregen en ik stelde voor om een strandwandeling te maken om op te warmen. Met de voeten door het water liepen we ongemerkt een heel eind over het uitgestrekte strand dat we bijna voor ons alleen hadden.
‘Hé wat ligt daar? Is dat een zeehond?’ Ik rende dichterbij om te kijken. Op de rand van de zee lag inderdaad een zeehond. Een dode. Kreeg ik toch nog wat ik had gevraagd.
De hele wandeling liepen we elkaar al uit te dagen om te gaan zwemmen. Volgens mij was het water super lekker, juist nu het buiten wat kouder was. Snel trokken we onze badkleding aan en renden de golven in. De zee was rustig, bijna kabbelend, zodat we op onze rug op de golven konden dobberen. Verfrist en vol energie fietsten we terug naar de camping.

 

 

 

 

 

 

 

 

Liggend in mijn slaapzak kreeg ik overal jeuk. Ik probeerde het te negeren. Uiteindelijk besloot ik op te staan en te gaan douchen om het zoute water van mijn huid te spoelen. Ik pakte een plastic zak met een zipsluiting en deed er een handdoek in, nam een flesje zeep mee en liep onder de sterrenhemel over de camping naar het toiletgebouw. Er was geen verlichting en in de douche was het pikdonker. Voorzichtig propte ik mijn nachthemd in het plastic zakje. Mijn hand taste naar de knop om de douche aan te zetten. Zou het warm of koud water zijn? De voorzieningen waren nogal primitief. Er waren drie toiletten, een douche en een kraan met koud water waar alle campinggasten ’s avonds voor het slapengaan in een kring omheen stonden om hun tanden te poetsen. Ik miste iets van een wasbakje om de afwas in te doen of een schapje om je toilettas op te zetten.
Na een koude aanloop bleek de douche heerlijk warm water te geven.

De volgende ochtend stapte ik op de fiets om bij de lokale supermarkt warme broodjes en wat beleg te kopen, terwijl Huub zich ontfermde over de thee. We genoten van een uitgebreid ontbijt. Daarna stapten we op de fiets om de oostkant van het eiland te verkennen. Na een flinke kop soep fietsten we naar de Boschplaat, een natuurgebied met veel vogelsoorten. We parkeerden onze fietsen en beklommen een duin. Vanaf het duin hadden we een mooi uitzicht over zee, de uitgestrekte duinen en twee naakte mannen die daar lagen te zonnen.

Via de waddenkust reden we terug naar West-Terschelling. Links het wad, rechts de weilanden vol blèrende schapen. De kleintjes riepen hun moeder, die dan luidkeels antwoordde, waarna het jong in rap tempo op haar afliep. Elk schaap had zijn eigen geluid.
In West-Terschelling reden we nog snel even langs de Brandaris, de bekende vuurtoren van het eiland en baken in tijden van noodweer.

 

 

 

 

Vandaag was de zee glad als een spiegel. We konden de Brandaris nog lang zien liggen, terwijl de boot door de meanderende vaargeul gleed. Het leek alsof we niet opschoten en we telkens weer van richting veranderden. In de verte zagen we de windmolens op het vaste land en de afsluitdijk tussen Friesland en Noord-Holland. Na twee uur varen kwamen we aan in de haven van Harlingen.
Voordat we naar de auto fietsten verkenden we eerst nog even het centrum van Harlingen met zijn oude huizen en havens met bootjes. Rond tien uur waren we terug in Deventer waar we hongerig aanvielen op een bakje kwark, want het portie kibbeling dat we rond vijf uur hadden gegeten was al door onze magen gezakt.

Het was een heerlijke driedaagse geweest, waarin de flow zijn werk had gedaan. De volgende dag fietste ik van Deventer naar Doetinchem op mijn trekking bike en de dag daarop met mijn racefiets van Doetinchem naar Deventer om de auto op te halen. Hierbij genoot ik van het gezelschap en de gastvrijheid van mijn vrienden Huub en Esther. Ik hoop dat we nog veel leuke uitjes samen mogen meemaken.

Een onverwacht avontuur

Frans en ik zaten buiten te lunchen toen de telefoon ging. Ik sprintte naar binnen en nam hijgend op. Het was Basten, iemand die we kennen via Maurik Paragliding’. Hij vroeg of we vanavond iets te doen hadden.
‘Nee’, riep ik voordat ik er zelf erg in had, terwijl een golf van opwinding door me heen trok. ‘Nee, toevallig hebben we vanavond nog niets.’
‘Hebben jullie zin in een ballonvaart?’
‘Jazeker’, riep ik enthousiast, me vlak daarna realiserend dat Frans nog van niets wist. Maar Frans knikte instemmend ja en stak zijn duim op toen ik naar hem toe rende met de telefoon nog aan mijn oor en hem druk gebarend in staccato stijl vroeg: ‘vanavond ballonvaart ok’?’

We stonden al meer dan een jaar op de wachtlijst en twee dagen geleden toen ik een ballon in de lucht zag hangen had ik nog intens gewenst dat wij snel aan de beurt zouden zijn. Nu was het zo ver en ik was opgewonden als een klein kind. Ik had er heel veel zin in.

Om zeven uur verzamelden we ons bij het huis van Basten. We droegen een lange broek om onze benen te beschermen en hadden onze bergschoenen aan. Samen met de twee andere passagiers bracht het ballonteam ons naar het dorpje Zwiep bij Barchem in de Achterhoek. De grote aanhanger met daarin de ballon en het mandje werd op een weiland gereden. Eerst werden de branders op een frame in de mand bevestigd, daarna werd de enorme ballon uitgelegd en met een ventilator gevuld met koude lucht. De ballon is zo groot dat je er gemakkelijk in kan staan met een paar mensen. Een paar kinderen die langs de kant stonden mochten de ballon even van binnen bekijken. De mand lag nog stil op zijn zij. Toen verwarmde Basten, onze ballonvaarder, de lucht in de ballon met een brander.

De ballon, die verankerd was aan de auto met aanhanger, kwam overeind en trok de mand rechtop. Nu mochten de vier passagiers, één voor één in het mandje klimmen dat al een beetje in de lucht bungelde. In de mand zaten twee klimgaten waar we onze voeten in konden zetten, daarna mochten we op de rand van de mand gaan zitten en ons zachtjes naar beneden laten zakken. De mand slingerde een beetje heen en weer, terwijl ik omhoog klom en werd opgevangen door Basten. We moesten proberen zo stil mogelijk te blijven staan. Ik probeerde een plaatsje te vinden tussen de drie grote gasflessen. Het was krap in het mandje met vijf mensen en het was even zoeken waar ik het beste een beetje comfortabel kon staan. De gasbrander ging aan en verspreidde een warme gloed rond mijn hoofd.
De verankering werd losgemaakt en daar gingen we de lucht in. Eerst nog even slingerend, maar al snel stil en geruisloos stijgend tot grote hoogte. De mand was van riet en was aan de binnenkant bekleed met stof. Ongelooflijk dat zo’n mand sterk genoeg was om ons allemaal te dragen.
Ik genoot van het uitzicht. Je kon heel ver kijken, ook al was het een beetje heiig. We zagen Lochem met de Lochemseberg, Barchem, Ruurlo, Vorden en Zutphen liggen in het Achterhoekse coulissen landschap. We hadden zicht op boerderijen, zagen hoeveel mensen een zwembad in de tuin hebben, koeien die verschrikt naar ons op keken, kinderen die vanaf de grond naar ons zwaaiden, prachtige bossen, akkers, wegen die het landschap doorsneden en de kronkelende IJssel. We scheerden laag over de karakteristieke toren van kasteel Wildenborch en zijn lanen en uitgestrekte tuin.

De vlieghoogte is moeilijk in te schatten vanuit de ballon. Zo rond de honderdvijftig meter hoogte kun je alles heel mooi zien, op vijfhonderd meter wordt alles al kleiner, maar op een kilometer hoogte verlies je het contact met de aarde een beetje. Basten attendeerde ons op een inversielaag in de lucht, dit geeft een heel mooie lichtende streep aan de horizon en duidt op een warme luchtlaag hoog in de hemel. In de lucht zijn verschillende stromingen en op verschillende hoogtes kun je verschillende windrichtingen hebben.
Omdat de wind op tweehonderd meter hoogte ons snel in de richting van Doetinchem blies, manoeuvreerde Basten ons met behulp van de gasbrander naar een kilometer hoogte waar de ballon een andere kant op dreef. Een knap staaltje ballonvaarkunst. Met een ballon kun je alleen omhoog en omlaag, je hebt geen invloed op de richting die je uitgaat. Je kunt bijvoorbeeld niet even een stukje naar links of naar rechts sturen. De wind bepaalt waar je naar toe gaat.
Ik heb inmiddels ervaring met verschillende vormen van luchtvaart: een gemotoriseerd klein vliegtuigje, een zweefvliegtuig, een paraglider en nu ook een ballon. Alle vormen hebben iets speciaals, maar tot nu toe vind ik de ballon het fijnst. In de vliegtuigen zit je toch wat krap met een dak boven je hoofd. Met paragliden heb je het vrije gevoel van de buitenlucht om je heen, maar het is wiebelig en de wind suist om je hoofd. In het mandje van de ballon glijd je door de lucht. Stil en bijna meditatief. Alleen het geluid van de brander verstoort af en toe de stilte. Het is rustgevend. Het nodigt uit tot genieten van het landschap dat onder je doorglijdt. Er is geen wind. Ik zou dit heel graag vaker doen.

De landing is het ingewikkeldste deel van de vlucht. Je hebt een groot weiland zonder vee en prikkeldraad nodig om te kunnen landen. Liefst ook in de buurt van een weg, zodat de auto met aanhanger het weiland op kan rijden om de ballon in te laden.
De meeste landingen zijn spronglandingen, waarbij de mand met een kleine plof op de grond terecht komt, soms gaat de mand dan nog één of twee keer even omhoog en volgen er nog twee kleine plofjes, voordat de ballon echt geland is. Maar vandaag hebben we kans op een bijzondere landing, vertelde Basten enthousiast: de sleeplanding. Hierbij kiept de mand op zijn zijde zodra deze de grond raakt. Vervolgens wordt de mand nog een flink eind over de grond voortgesleept, voordat deze tot stilstand komt. Het is zaak ervoor te zorgen dat je hoofd en handen binnen de mand houdt om jezelf niet te bezeren. Of we een sleeplanding zullen krijgen hangt af van de wind, besloot hij zijn betoog.

We oefenden deze spectaculaire landing droog in de lucht. Hierbij gingen we in een rijtje dwars op de vaarrichting staan, pakten de touwlussen stevig vast en bogen door onze knieën. Als het mandje om zou vallen, lagen we op die manier met zijn vijven lepeltje-lepeltje tegen elkaar aan. We kregen instructie om in de mand te blijven liggen, totdat Basten het sein gaf dat het veilig was om eruit te klimmen. Toen we alles droog hadden geoefend, vlogen we nog twintig minuten verder.
Toen werd het tijd voor de echte landing. Hierbij kregen we zicht op de stuurmanskunst van Basten. Het eerste weiland dat we uitkozen bleek door de ondergrond toch niet geschikt, de brander ging vol aan en daar stegen we weer op tot we vlak over de boomtoppen scheerden. Onverwacht draaide de ballon en veranderden we van richting. Bij de grond bleek de wind uit een andere richting te komen dan op hoogte van de boomtoppen. We moesten wederom op zoek naar een geschikt weiland. Door de harde wind hadden we veel ruimte nodig om te kunnen landen. De stad Doetinchem naderde en daar zijn weinig landingsmogelijkheden.
We vonden vlak bij het huis van Basten een geschikt weiland om de landing in te zetten. We scheerden met grote snelheid steeds lager over de grond, terwijl we instructie kregen om in de rij te gaan staan en ons goed vast te houden. Ik greep me vast aan de touwen en boog mijn knieën om de klap op te vangen, het volgende moment sleurden we liggend over de grond, ik zag het hoofd van de jongen naast me die ver uit de mand stak vanwege zijn lengte, het gras dat vlak langs mijn hoofd  voorbij raasde, spetters koeienpoep die door de lucht vlogen. Het leek eindeloos te duren. Ineens was het afgelopen en lagen we stil. Beduusd bleven we liggen, totdat we van Basten het sein kregen dat we overeind mochten komen. De jongen naast me zat helemaal onder de koeienflatsen. De poep was door de gaten in de mand waar je je voeten in kan zetten naar binnen gekomen. Ik vond het GEWELDIG.

Al die tijd had het ballonteam ons zo goed mogelijk met auto’s gevolgd. Vlak voor de landing was er radiocontact over de te verwachten landingsplaats en vlak na de landing arriveerde het team om te helpen opruimen en inladen.
Terwijl de zon onder ging en het al schemerig werd, vouwden we de ballon op en pakten de spullen in de aanhanger. Omdat we vlak bij het huis van Basten waren geland hoefden we niet ver te rijden. Onder een oude perenboom bij kaarslicht en onder het genot van een hapje en een drankje genoten we na van deze mooie ervaring.

Die nacht beleefde ik de ballonvaart nog diverse keren opnieuw in mijn dromen.

 

Half rondje Nederland

Dit voorjaar zou ik twee weken met Margo de Groene Weg naar de Middellandse zee gaan fietsen, maar door corona moesten we onze plannen wijzigen. Het is een half rondje door Nederland geworden via diverse langeafstandsroutes (LF-routes) door de provincies Noord-Brabant, Zeeland, Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland. Graag breng ik je via dit blog op de hoogte van onze avonturen door storm en regen, waarbij we op wonderbaarlijke wijze altijd de juiste voorzieningen op het juiste moment tegenkwamen. Ons motto was dan ook: alles komt goed!


Dag 1 – Om de buien heen fietsen
(Eindhoven  –  Alphen-Chaam – 50 km)

Frans bracht ons met het campertje naar Eindhoven. In een park vlak bij het centraal station laadden we onze fietsen van de fietsendrager en hingen onze fietstassen aan de fiets. Aan mijn voorwiel had ik mijn twee oude, lekke fietstassen waarin ik mijn toiletspullen en alle etenswaren had gestouwd. Achterop zaten mijn twee nieuwe felblauwe 100% waterdichte fietstassen met daarin mijn kleding,  daartussen had ik een knalrode bagagezak met daarin mijn schattige Hubba Hubba lichtgewicht tent, slaapmatje, superdunne slaapzak en mijn luxe uitspatting: een opklapbaar stoeltje om de avond op door te brengen, bevestigd met een net met haken.
De dagen daarvoor was onze woonkamer veranderd in een soort buitensportzaak en lagen overal schoenen, kledingstukken, briefjes, kampeerartikelen, voedsel en bidons verspreid door de ruimte. Mijn nieuwe tentje had ik opgezet in de tuin en samen met Frans een nachtje uitgeprobeerd. Halverwege de nacht waren we door de tuin terug naar onze slaapkamer geslopen, ik had een stijve nek en Frans had last gekregen van zijn rug. Niettemin hadden we een gezellige tijd doorgebracht in de tent, giechelend als twee verliefde tieners hadden we tegen elkaar aangelegen in de te krappe ruimte.
Ik had geprobeerd het gewicht zo goed mogelijk over de fietstassen te verdelen. De achtertassen  waren allebei zo’n vier kilo, de voortassen allebei drie en dan nog zo’n vier kilo voor de bagagezak. Alles bij elkaar een ruime achttien kilo. Ik had me dan ook beperkt tot het strikt noodzakelijke, want ik wist dat ik door mijn operatie had ingeboet op kracht en conditie en elke kilo meer zou mijn tocht alleen maar zwaarder maken.
Ik had heel veel zin in de tocht, maar zag er ook een beetje tegenop. De weersvoorspellingen waren ronduit slecht en ik was een beetje bang dat ik het fysiek niet zou trekken. Maar het enthousiasme van Margo werkte aanstekelijk.
We zwaaiden Frans uit en gingen op zoek naar de bordjes met LF-13 Schelde-Rheinroute. De eerste meters had ik moeite de zware fiets in beweging te krijgen, het stuur trilde en slingerde een beetje door het gewicht. Na een paar honderd meter dook ik de bosjes van het stadspark in voor een sanitaire stop. Opgelucht fietste ik verder.
Via Best reden we over een fietspad langs een kanaal richting Oirschot. Donkere wolken pakten zich samen en al snel plensde de regen in mijn gezicht. We schuilden onder een viaduct tot de ergste regen voorbij was. Toen de lucht geklaard was reden we verder langs het kanaal. Via een slingerende houten brug fietsen we Oirschot binnen, een gezellig Brabants plaatsje waar we op een terrasje wat warms te drinken namen en ons door de vrolijke ober lieten overhalen tot zelfgemaakte monchoutaart. We vervolgden onze tocht via Hilvarenbeek richting Tilburg en Breda. Toen er weer een wolkbreuk dreigde vonden we wederom een viaduct om te schuilen. We benutten de tijd goed door twee crackers met kaas te verorberen. Tot nu toe hadden we de buien aardig weten op te vangen. Margo zei: we fietsen gewoon om de buien heen vandaag. Maar rond een uur of vier zagen we de lucht opnieuw donker worden, op de weer-app zagen we dat er onweer op komst was. We zochten onze toevlucht onder een overkapping van een gesloten winkel. Margo dook nog even snel de supermarkt binnen. Ik stond buiten te klooien met de ritsen van mijn nieuwe regenbroek. De zippers waren losgeraakt van de rits en ik kreeg ze er met geen mogelijkheid meer aan. Margo met haar pragmatische inslag lukte het gelukkig wel de ritsen te repareren. We zochten op goed geluk een camping uit met een trekkershut en hoopten maar dat deze vrij zou zijn. De laatste kilometers fietsten we door de regen.
De receptie was gesloten. Ik drukte op de intercom en een stem vertelde dat er iemand zou komen. We wachten tien minuten. Nogmaals op de intercom gedrukt. Geen reactie. Ineens stapten een man en een vrouw uit een auto en liepen steunend en kreunend onze kant op. Ze openden de receptie en vertelden dat ze net boodschappen aan het doen waren, toen ze werden opgeroepen om de receptie te openen. Het was erg verwarrend. Het leek alsof ze geen idee hadden wat ze moesten doen. Tijdens de registratie liep de computer vast en moesten we alles opnieuw invoeren. Het duurde eindeloos. Op ons voorstel om contant te betalen en de registratie te laten zitten gingen ze niet in.
Gelukkig kregen we een prima trekkershut met bedden, kooktoestel en picknick bank. We hingen onze kleding te drogen en kookten ons potje aan de picknick tafel, want het was inmiddels droog.
We hadden zo verlekkerd zitten kijken naar de kip op de BBQ van onze buren, dat ze ons een paar kippenboutjes aanboden, die we dankbaar verorberden bij ons mini glaasje wijn en groenteprutje. We besloten de dag met een spelletje Punto.

Dag 2 – Brabantse bossen en landerijen
(Alpen-Chaam – Bergen op Zoom  – 63 km)

We vertrekken met lichte regen. Mijn nieuwe regenpak doet goede diensten. We fietsen door bosrijk gebied en ploegen over mulle zandpaden, de vogeltjes fluiten hun hoogste lied, de regen tikt tegen mijn gezicht, ik snuif de geur van het bos op, het groen van de prille bladeren is zo fel dat het bijna pijn doet aan mijn ogen. Ik geniet. Het is een prachtig stukje en voor mij onbekend Nederland.
Hele stukken fietsen we door het bos. Mijn ketting kraakt en piept door al het zand. Het is zwaar fietsen, maar de moeite waard.

We stoppen voor de lunch bij ‘t Proathuis’, een houten, overdekte picknickplaats waar we lunchen met crackers besmeerd met la vach qui ri. Het regent nog steeds, dus we zijn blij met dit kleine toevluchtsoord waar we even droog kunnen zitten.

Ineens is het landschap veranderd in een vlak gestreken gebied met grote landerijen. Vruchtbare akkergrond met vers geploegde lappen donkere aarde, aspergeteelt, uien, aardbeien. De regen wordt minder en de wind steekt op. Een felle wind blaast in mijn gezicht en doet mijn snelheid terugzakken. Ik leg mijn armen op het stuur, zoals ik vroeger als scholier ook wel fietste als ik moe was en toch thuis moest zien te komen. Langzaam kom ik in een cadans die goed vol te houden is. We fietsen door een puntje van België. De Belgen zijn galant in het verkeer en laten ons bij oversteekpunten netjes voor gaan. Uit een automaat bij een boerderij trekken we een bakje zoetgeurende aardbeien. We passeren het plaatsje Wouwse Plantage. Dit gebied van grote landerijen en rijke landbouwgrond is de streek waar mijn vaders familie zijn wortels heeft. Ik realiseer me dat ik er eigenlijk nog nooit geweest ben.
We vinden een camping net onder Bergen op Zoom bij het gehuchtje Heimolen. Gezien de vele regen die we hebben gehad willen we graag een trekkershut, maar de enige trekkershut op het terrein is net vergeven. We komen terecht op een trekkersveldje samen met een aantal andere fietsers. We zoeken een enigszins beschut en vlak plekje uit en zetten ons tentje op. Voor mij is het de eerste keer dat ik de tent onderweg op zet en het kost me beduidend meer tijd dan fietsroutinier Margo, die ondertussen het eten al klaar heeft. Een vullende salade met gekookte eieren en croutons, een tomatensoepje afgemaakt met verse tomaat en stokbrood met kaas. Een drie gangenmenu inclusief miniglaasje rode wijn.
Er zijn heerlijk warme douches en kluisjes waar je veilig je telefoon kan opladen. Mijn eerste nachtje in de tent is nog wennen, ik glijd telkens van mijn smalle matje en krijg dan een stijve rug van de optrekkende kou. Ook worstel ik met de lakenzak die als een wokkel om me heen gedraaid zit.

Dag 3 – Tegenwind
(Bergen op Zoom – ’s Gravenpolder – 55 km)

Het is droog als we de tent opbreken, maar de buitentent is nat en ik besluit deze los onder het bagagenet te proppen in de hoop dat het droogt tijdens de fietstocht. In ieder geval wordt zo de rest van de slaapspullen niet nat. Na een ontbijt met kwark, verse aardbeien en muesli vertrekken we richting Zeeland, maar eerst spuiten we bij de camperplaats onze fietsen schoon die helemaal onder het zand en de modder zitten. Het lijkt wel of gemountainbiked hebben.
Rondom Bergen op Zoom is het heuvelachtig en bosrijk. Langzaam wordt het landschap kaler en vlakker als we richting de grens tussen Brabant en Zeeland komen. De sfeer is anders in Zeeland. Het is er leeg en kaal. De weinige dorpjes die er zijn hebben geen voorzieningen. Geen bakker, geen gezellig terrasje. De vrouwen lopen hier allemaal in een rok. We missen de Brabantse gezelligheid.
We hebben uitzicht op het Antwerpse havengebied met grote opslagtanks en walmende pijpen van chemieconcerns. Zeecontainerschepen varen naast ons op de Westerschelde. De westenwind is straf en blaast pal in ons gezicht. De grasdijk met schapen en lammeren strekt zich eindeloos voor ons uit. De geur van zoete meidoorn en koolzaad vermengt zich met de lucht van pittige ui en de zilte zee. Af en toe staat er ergens een verlaten boerderij, die wat afwisseling in het landschap brengt.
We ploeteren voort tegen de wind in. Om iets minder wind te vangen fietsen we onder langs de dijk in plaats van erover heen. Het nadeel is dat we geen zicht hebben op de zee en aankijken tegen de grasdijk met schapen die ons gedag lijken te zeggen met hun geblaat.

We hebben honger en gaan in het dorpje Waarde op zoek naar eten. We fietsen een rondje om de kerk, maar nergens een spoor van een winkeltje. Het is met fietsen de kunst om net genoeg eten mee te nemen dat je een basisvoorraad hebt; teveel eten past niet in de fietstas en zorgt voor onnodig veel gewicht, te weinig eten kan ervoor zorgen dat je met een lege maag verder moet, omdat je niets kunt vinden. Ons motto ‘alles komt goed!’ komt ook deze keer weer uit. We treffen een fruitkraam die net aan het opbreken is. We kopen een tomaat, kersen, een peer en een appel. Op een bankje in de zon met uitzicht op het water, dat zich langzaam terugtrekt waardoor de zanderige bodem tevoorschijn komt, eten we crackers met tomaat, mueslireepjes en fruit. Er komt een man met een lelijk Zeeuws accent naast ons zitten. Hij is verlegen om een praatje. Hij vertelt dat de corona in dit gebied hoger is dan het landelijk gemiddelde. De mensen kruipen hier bijeen in de kerk en vertrouwen op de Heer. Hij heeft zelf niet zo’n vertrouwen in Gods hand, heeft al verschillende mensen zien sterven aan het virus. Hij behoort tot de schamele vijf procent van de bevolking op Zuid-Beveland die zich laat inenten tegen corona.

Na onze fruitlunch vervolgen we onze tocht tegen de wind in. We fietsen inmiddels over een dijkje met uitzicht op het water en de vele vogels die hier op het drooggevallen wad hun voedsel bijeen pikken. We passeren Kruiningen en bij Hansweert steken we via een brug het sluizencomplex over het Zuid-Bevelands kanaal over. We staan een tijdje te kijken naar de schepen die in de sluis liggen. Ineens horen we iets omroepen waarbij het woord dames valt, de rest kunnen we niet verstaan. Maar als er ook een belsignaal klinkt, begrijpen we dat we ons snel uit de voeten moeten maken, omdat de sluisdeuren waar we op staan binnen afzienbare tijd omhoog zullen gaan.

Als we het smalle deel van het eiland gepasseerd zijn fietsen we meer het binnenland in. Langs kleine bosschages, rietvelden en plassen. Net onder Goes bij het dorpje ’s Gravenpolder vinden we een prachtige natuurcamping. Het toiletgebouw ligt verscholen onder de grond en er is een mooie binnenplaats met een rond houten dak waar je lekker kan zitten mocht het slecht weer zijn. Maar vanmiddag is de zon gaan schijnen en we hebben allebei ons gezicht verbrand. We gloeien als rode kooltjes in het vuur. Mijn handen zijn ook verbrand en laten een scherpe grens zien met mijn witte polslijn.
De plekken op deze camping zijn zeer royaal. We trekken onze lange broeken uit en laven onze witte benen aan de zon. We hebben de tijd om lekker rustig aan te doen. We zitten in de zon en drinken eerst een kopje thee met wat lekkers. Dat hebben we wel verdiend na zo’n lange dag tegen de wind in fietsen. Ondertussen krijgen we allemaal appjes van vrienden en familie die meer landinwaarts in de regen zitten en enigszins medelijden met ons hebben.
We grijpen deze kortstondige zonnige periode aan om onze fietsbroeken te wassen en te drogen te hangen in de wind. De uitgeknepen zemen blijven lang vochtig, maar we vinden een droogrek en hangen de was te drogen in het warme toiletgebouw.
Vanavond kook ik voor de afwisseling. Het wordt pasta met spinazie á la boursin, champignons en kaasflakes. Ik heb altijd moeite om iets te bedenken voor het eten. Ben daar niet zo creatief in. Vaak vergeet ik het zelfs helemaal en komt pas het besef dat ik iets te eten moet regelen als mijn maag knort. Margo daarentegen zit boordevol ideeën wat betreft het samenstellen van smakelijke, voedzame maaltijden. Ze duikt even de supermarkt in en hop daar is ze weer met een gevuld rugzakje met lekkernijen. Ik ben telkens weer verrast door wat ze heeft meegenomen. De ene keer bananenpannenkoekjes, dan weer griekse yohurt met honing, ingrediënten waarmee ze een maaltijd salade tevoorschijn tovert inclusief geroosterde pijnboompitjes en nog veel meer. En dat allemaal op ons één pits gasbrandertje.
We liggen vroeg in ons tentje, want na het zakken van de zon wordt het ijzig koud. Voor morgen is er weer regen voorspeld.

Dag 4 – De Zeeuwse kust
(’s Gravenpolder – Vebenabos  – 56 km)

Het is zwaar bewolkt maar droog als we wakker worden. We pakken snel onze tent in en lopen naar de binnenplaats om te ontbijten. Dan merkt Margo dat haar voorband leeg is. Terwijl ik het ontbijt maak en de fietsbroeken van het wasrek haal, plakt Margo de band van haar fiets. Het is handig dat we een wasbak met water bij de hand hebben, want het is een klein lekje dat lastig te vinden is.
Bij het dorpje Nisse ontdekken we bij de kerk een piepklein terrasje. Het wordt thee, cappuccino en verse worteltaart. Nisse is een leuk dorpje met huizen van felrood gemêleerde bakstenen met typisch Zeeuwse gevelstijl en donkergekleurde vensters. We fietsen door Zeeuwse polders en hoge graslanden met bloeiende meidoornhagen die hoog opgeschoten langs de weg staan om ons te beschutten tegen de wind.
Rond een uur of twee zijn we in Middelburg, bekend terrein voor Margo, waar we op een terrasje met uitzicht op het Middeleeuwse gemeentehuis een tosti verorberen. Vanuit Middelburg is het niet ver meer naar Vlissingen. Margo krijgt vleugels en fietst blij rond in haar korte broek. Ik houd stug al mijn kleding aan. We stappen over van de LF 13, die hier eindigt, op de Kustroute. Een route die ook met bordjes is aangegeven.


In hartje Vlissingen stoppen we bij een supermarkt. Margo attendeert me op een louche type met capuchon die verdacht tegen een grote pilaar aan leunt, precies zo dat ik hem niet kan zien. Ik bewaak de fietsen, terwijl Margo de boodschappen doet. De louche figuur verdwijnt snel als ik mijn blik strak op hem gericht houd.
Ik vind Vlissingen echt een mooie stad. Stijlvolle huizen aan het water, overal bootjes, kinderkopjes, uitkijkpunten en natuurlijk het strand dat zich geel voor ons uitstrekt. Enorme schepen die vlak langs de kust varen. We genieten even van de zee en fietsen dan weer verder. Iets voorbij Vlissingen bij Vebenabos vinden we een boerenminicamping. We hebben het veld bijna voor ons alleen, er staat nog één caravan. We planten onze tentjes aan de rand van struiken in de late middagzon. Snel de korte broeken aan en genieten van deze schaarse zonnige momenten. We eten een maaltijdsalade met gerookte kip, pistache noten en gekookt ei. Na het eten wordt het snel fris.
Om warm te worden lopen we naar zee. Op een duin kijken we naar de passerende schepen en de zon die langzaam in de zee zakt. Het belooft met zo’n vijf graden een bitter koude nacht te worden. Ik trek alle kleren aan die ik zo ongeveer bij me heb en lig nog te rillen. Had ik toch maar voor die iets dikkere slaapzak gekozen.

Dag 5 – Piraat in de duinen
(Vebenabos – Scharendijke – 65 km)

Mijn oog was gisteren al wat geïrriteerd door de wind en de kou, vandaag is het dik en rood als ik opsta. Het traant voortdurend en daardoor kan ik het nauwelijks open houden. Ik zie wazig en dat is erg vermoeiend. Ik besluit het oog af te blokken door mijn zwarte mondkapje er overheen te trekken. Ik zet het mondkapje vast met speldjes. Ik voel me net een piraat met één oog. Margo fietst met haar knal oranje jasje als een baken voor me uit. Ik focus me op het oranje voor me. Ik zie echt slecht. Een  deel van mijn gezichtsveld is verdwenen. En dat net nu we door een prachtig duinlandschap fietsen.
Bij Domburg fietsen we door een bosgebied. Ik voel me onzeker op de fiets, omdat ik de hoogteverschillen en bobbels op het fietspad niet zie. In Domburg hebben we een lekkere pauze bij een koffietentje waar ik verse Verveine thee neem. We kopen een aantal toeristische kaartjes van het strand, de duinen met fietsen en een zeehond en sturen die naar het thuisfront.

Het mondkapje gaat weg en ik doe eerst mijn zonnebril op en plaats daar schuin overheen mijn buf tegen de wind. De kustroute is echt prachtig voor wat ik ervan kan zien.
Zoals gehoopt toen we onze route planden, is de wind zuidwest en blaast pal in onze rug. We vliegen dan ook over de Oosterscheldekering langs Neeltje Jans en de Roggeplaat naar het volgende Zeeuwse eiland. De tocht gaat verder door het natuurgebied van Westenschouwen waar Margo haar befaamde eiersalade maakt door gekookte eieren met mayonaise en wat peper en zout fijn te knijpen in een plastic zakje.


Mijn darmen vertellen mij al een tijdje dat ik naar het toilet moet. Ik negeer dit signaal zo goed als mogelijk, want er is nergens gelegenheid. Uit het niets duikt een wit huisje op. Is het wat ik denk? Ja, het is een openbaar toilet en er is nog toiletpapier ook. Wonderlijk hoe we telkens op onze tocht precies tegen komen wat we nodig hebben.
We komen in wat toeristischer gebied met plaatsen als Burg-Haamstede en Renesse. De campings zijn hier groot en lux. Margo wil nog wel doorfietsen naar het volgende eiland, maar ik heb de knollen op. Het is vermoeiend om de hele dag wazig te zien en met één oog de wereld te aanschouwen. Bovendien is er storm op komst en zoeken we een windvrij onderkomen voor de nacht, wat nog wel eens lastig kan worden omdat het Pinksterweekend is. Terwijl ik buiten op een stoel moedeloos mijn hoofd in mijn handen laat zakken, zie ik een beetje viezige man in zijn kantoor draaiend op zijn bureaustoel bellen. Hij blijft wel tien minuten aan de lijn. Plotsklaps komt Margo opgetogen met de man naar buiten. ‘Het is geregeld’, zegt ze. We lopen naar een gebouw, de man opent met een sleutel de deur voor ons en zegt: ‘zet de fietsen ook maar gewoon binnen hoor’. Voor ons ligt een grote ruimte met een achttal tafels en stoelen er omheen. Het is de kantine en wij mogen vannacht in deze ruimte onze matjes neerleggen. De viezige man zegt nog, dat het wel wat vies is, want er is lang niet schoongemaakt en overhandigt ons de sleutel. ‘Fijn dat ik jullie blij heb kunnen maken’, zegt hij en Margo stopt hem vijfentwintig euro in de hand. Binnen maken we een kleine vreugdedans. We hebben een overnachtingsplek gevonden waar we stormproof de nacht kunnen doorbrengen. Margo vertelt dat de man alles in de omgeving had afgebeld om onderdak voor ons te regelen, maar alles had vol gezeten. Toen had hij gezegd dat we als we vannacht moesten schuilen, we wel in de kantine mochten gaan liggen. ‘Mogen we ook direct in de kantine gaan liggen?’, had Margo ad rem gevraagd en zo was het gekomen. We konden via een verbindingsdeur zelfs binnendoor naar de douches en de toiletten. We hingen de natte tenten te drogen, maakten een lekkere maaltijd en zaten met een slaapzak over ons heen te kletsen, want het was koud in de kantine. We legden onze matjes op het grondzeil en installeerden ons voor de nacht.
De wind loeide, de regen ramde op het dak, maar wij lagen lekker droog en beschut.

 

Dag 6 – Relaxen
(Scharendijke – Oostvoorne  – 44 km)

Margo vond mijn oog er beter uitzien. Ik vond dat niet. Mijn oog deed zeer en ik maakte me zorgen. Margo maakte twee foto’s van mijn oog en die zond ik voor advies naar mijn huisarts, die schreef een recept voor een antibioticazalfje voor dat ik tegen de middag op kon halen bij een apotheek in Rockanje. Top geregeld. Gerustgesteld klom ik weer op de fiets. Het idee dat er iets aan mijn oog gedaan kon worden, zorgde er direct voor dat ik minder last had van de klachten.
Overal lagen afgewaaide takken en bladeren op de weg. Het stormde nog steeds. Als de wind schuin stond werd ik zomaar tien centimeter opzij gezet. Het was koud, nat en winderig. Maar we hadden de wind in de rug. Met windkracht zeven bliezen we over de Brouwersdam naar Goeree-Overflakkee. Het waaide zo hard dat ik niet eens hoefde te trappen. Af en toe blies de wind me zo hard voorwaarts dat ik het zelfs een beetje eng vond. In het leuke plaatsje Goedereede pauzeerden we op een terras met een kop thee en cappuccino. Het vriendelijke meisje dat ons bediende adviseerde ons de Maasvlakte te vermijden, omdat het daar erg vlak is en de wind er vrij spel heeft. Bovendien was het onzeker of het pontje dat ons van de Maasvlakte naar Hoek van Holland zou brengen in de vaart was met dit onstuimige weer.
Eveneens met de wind in de rug passeerden we de Haringvlietdam en kwamen aan op Voorne-Putten waar we in Rockanje op zoek gingen naar de apotheek en mijn antibioticazalfje ophaalden.
Toen was het eindelijk tijd voor een visje. De hele vakantie had ik daar al naar uitgekeken. Op het gezellige marktplein scoorden we een groot portie kibbeling met ravigotte saus. Hier leerden we dat we al lang Zeeland uit waren en dat we ons in Zuid-Holland bevonden.
Aangekomen in Oostvoorne moesten we een beslissing nemen over de route die we gingen volgen. We stopten bij een uitzichttoren en klommen omhoog. We keken uit over zee en de duinen. De Maasvlakte op, gokken dat het pontje zou gaan en de route langs de kust vervolgen of afbuigen en overstappen op de Maasroute? Een keiharde windvlaag blies ons bijna omver. Het was duidelijk. Die Maasvlakte moesten we niet doen. Te gevaarlijk met die harde windstoten. Vanaf nu gingen we de Maasroute volgen. We bogen af en kregen de wind van opzij. Het was hard werken. Margo had een hele leuke overnachtingsplek gezien op internet die ons lonkte. Het was nog wel een beetje vroeg, maar we hadden een relaxte middag wel verdiend vonden we.
Helaas was alles vol geboekt voor het Pinksterweekend. Toch kwam er weer een oplossing. Er was een blokhut die pas de volgende dag verhuurd was, maar al wel helemaal in orde gebracht voor de nieuwe bewoners. Wij mochten er slapen als we onze matjes op de grond legden en alles pico bello achter zouden laten. Dat lieten we ons geen twee keer zeggen.
Wat hadden we weer een mooi plekje gevonden. Eerst dronken we een kopje thee op de veranda, maar al snel gingen we naar binnen, want het was te fris om buiten te zitten, ook al scheen er een waterig zonnetje. Ik ontfermde me over de was, die we te drogen hingen aan een rek op de veranda. Al snel zagen we onze fietsbroeken in de heg bij de buren hangen en misten we een paar sokken.
We maakten dankbaar gebruik van de cateringservice en bestelden een maaltijd bij het eetcafé van de camping. Zalm, frites en salade. Jammie. Bij de thee nog een Zeeuwse bolus. Het werd een latertje voor ons, we bleven lang kletsen en speelden een paar spelletjes Punto.

 

Dag 7 – Regen, regen, regen
(Oostvoorne – ’s Gravendeel – 66 km)

In de spetterende regen met onze capuchon op hebben we moeite de Maasroute te vinden. Na een half uurtje fietsen zijn we weer bij ons startpunt van de dag. We hebben blijkbaar ongemerkt een rondje gefietst. Een bonustrack voor extra kilometers zo grappen we.
Eenmaal op de route hebben we aan onze linkerkant uitzicht op petrochemische industrie van de Maasvlakte. Het oogt bijzonder lelijk en we zijn blij dat we daar niet tussendoor hoeven te fietsen. Het hoogtepunt van de dag is Spijkenisse. Echt een plaats die je niet wilt missen…. We maken nog een extra rondje alvorens we de brug over de Oude Maas pakken naar Hoogvliet Rotterdam.

We fietsen al uren door de regen en we zijn dringend toe aan een leuke pauzeplek. Niet veel later ontdek ik een donker houten gebouw. Ik stop en rijd er naar toe, Margo heeft er niet veel vertrouwen in, maar ik ga toch even kijken of het open is. ‘Alles komt goed’, zeg ik tegen Margo, ‘follow mee.’ Met lichte tegenzin komt Margo met haar fiets achter me aan. Aan de achterkant van het gebouw is een overdekte veranda met terrasverwarmers, dekentjes en zitbanken met zachte kussens. We pellen onze natte kleding uit en hangen die over een stoel te drogen. We nestelen ons onder de heater in een fleecedeken en bestellen tomatensoep en een broodje kroket. Het smaakt hemels. Als we zijn opgedroogd en opgewarmd bezoeken we nog even het toilet en dan trekken we onze natte kledder weer aan. In loop van de middag wordt het zowaar droog. Met een pontje steken we bij Zwijndrecht de Oude Maas weer over naar Puttershoek, vandaar uit gaan we naar ’s Gravendeel.
Net voor sluitingstijd bezoeken we een bijna lege bakkerij. Er is nog boterkoek en er zijn nog Zeeuwse moppen. Het brood is allemaal op. De vriendelijke dame die ons helpt vraagt waar we overnachten. Ze weet namelijk nog wel een passende plek voor ons. Ze verdwijnt naar achteren en we vragen ons af wat ze allemaal aan het doen is. Blijkt dat ze een routebeschrijving voor ons heeft uitgeprint naar Camping Polderland. Als ze uitlegt hoe we er moeten komen, lijkt het een heel eind de verkeerde kant op, maar uiteindelijk is het nog maar iets van drie kilometer. In het centrum van ’s Gravendeel doen we inkopen voor de avondmaaltijd en het ontbijt. Ik bel naar de camping met de vraag of ze twee fietsende dames een warm en comfortabel onderdak kunnen bieden. Dat blijkt geen probleem. ‘Kom maar deze kant op, ik heb verschillende opties voor jullie’, antwoord de campingeigenaar. Als we op de camping arriveren doen we hem de groeten van Jeanette van de bakkerij, die ons zo spontaan de camping heeft aanbevolen. De eigenaar neemt ons mee naar een fantastisch huisje met verwarming, eigen keuken en douche en toilet en twee slaapkamers. En dat alles voor de prijs van veertig euro. We trekken onze natte schoenen en sokken uit en laten onze weke, bleke voeten drogen in de buitenlucht.
We zetten de thermosstaat op twintig graden en hangen al onze natte spullen op de verwarming. Zelf ontploffen we bijna van de hitte en lopen met een rood hoofd door ons huisje. Zoveel aangename warmte zijn we niet meer gewend. We hebben trek en slaan een stuk boterkoek en een flink aantal Zeeuwse moppen achterover totdat ik misselijk ben en de restjes wegspoel met een warme mok thee. Het diner bestaat vandaag uit een broodje hamburger met salade en een broodje broccoliburger.
Maar eerst regel ik mijn coronavaccinaties. Frans had me geappt dat ik een oproep had gekregen. Het lukte niet om via internet een afspraak te maken, maar telefonisch lukte dat wel. Ik kon niet in Doetinchem terecht waar Margo de prikstraat bemant. Ik had het leuk gevonden om door haar geprikt te worden, maar het is Lichtenvoorde geworden. Op 31 mei de eerste prik met Pfizer of Moderna en op 5 juli de tweede vaccinatie.
’s Nachts lig ik in een heerlijk zacht tweepersoonsbed, voor het eerst deze vakantie zonder extra kledinglagen en zonder pijn aan mijn heup.

Dag 8 – Bezoek
(’s Gravendeel – Rumpt – 79 km)

Uitgerust word ik wakker. We zijn vroeger dan anders en zitten al snel op de fiets. Het is lekker fietsweer vandaag. Op de vroege Pinkersterochtend fietsen we door het centrum van een verlaten Dordrecht. Een leuke havenstad met oude houten boten, slingerende grachten, kleurige huizen en gezellige pleinen met grote bloeiende kastanje bomen. Daarna koersen we richting de Biesbosch met zijn vele water- en weidevogels. Met een pont steken we de Nieuwe Merwede over en komen dan in het echte waterland uit. Stil genieten. Net op tijd kom ik erachter dat het pontje over het Steurgat is gestremd. We kijken op de navigatie-app van Margo en kiezen een alternatieve route die ons naar Werkendam brengt. Via Sleeuwijk en Hoekeinde bereiken we Woudrichem waar we de pont pakken naar Gorinchem waar op een terrasje bezoek op ons wacht.
Onze mannen, Hans en Frans, zijn ons met een bezoek komen vereren. Ze hebben warm thermo-ondergoed voor ons meegenomen om de koude nachten iets te verzachten en nemen vuile was en t-shirts voor mooi weer mee terug naar huis. Hans heeft ook de nieuwe slippers voor Margo mee genomen, waar ze erg blij mee is.
We hebben vandaag stevig doorgefietst om de afgesproken tijd te halen, we zijn slechts tien minuten te laat en hebben er voor de lunch al vijftig kilometer opzitten. We vinden een fijne lunchplek waar we de mannen onze verhalen vertellen en uitgebreid bijpraten, terwijl we een stevige lunch verorberen. Rond een uur of drie stappen we uitgezwaaid door Hans en Frans weer op de fiets. We stappen over van de Maasroute op de LF9, die loopt tussen Bad Nieuwe Schans in Groningen en Breda. Aan de overkant van de Merwede zien we slot Loevestein liggen. We fietsen door de West Betuwe en volgen het riviertje de Linge over een dijkje dat ons slingerend naar Kedichem, Vogelswerf en Leerdam brengt. Dit gebied ken ik van eerdere fietstochten op mijn racefiets. Vooral in het voorjaar als de appelbomen in bloei staan is het hier prachtig. Via fort Asperen, gaan we naar Acquoy, Gellicum en tenslotte naar camping de Pit in Rumpt.
Op een vers gemaaid grasveldje onder de appelbomen slaan we onze tentjes op. Het toiletgebouw heeft vloerverwarming en mocht het vannacht weer heel koud worden dan neem ik me voor het matje in één van de douches te leggen. Er is een kapschuur waar we onze fietsen droog kunnen neerzetten en waar we aan een tafel onze maaltijd bereiden. Een zak droogvoer waar we alleen wat warm water bij hoeven te doen. We mengen het met een beetje extra rijst. Het is nasi met cashewnoten en het smaakt prima. We besluiten de maaltijd met een kop thee en boterkoek. Daarna doen we nog een spelletje Punto.
In de douche grapt Margo: ‘vannacht doe ik mijn vierentwintiguurs broek weer aan.’ Het belooft wederom een koude nacht te worden en het is inmiddels routine geworden om voor het slapen gaan warm te douchen en ons dan te hullen in alle warme kleding die we bij ons hebben. We hebben eigenlijk al dagenlang dag en nacht dezelfde kleding aan. Mijn nachtkledij bestaat uit: warme sokken, een lange thermo-onderbroek met daar overheen een lange wandelbroek, thermoshirt met lange mouwen, fleecejack en donsjas, buf en capuchon.

 

Dag 9 – De stal lonkt
(Rumpt – Arnhem – 77 km)

Op camping de Pit hangen overal gedichtjes van de eigenaresse. In de bomen, op het toilet, in de kapschuur. Ook staan overal boeketjes met vers geplukte bloemen. Het is een camping die met zorg en aandacht wordt gerund. De douches zijn warm en schoon en er hangt ontsmettingsmiddel om je handen te desinfecteren.
We ontbijten met warme pannenkoekjes met banaan en jam. Echt super lekker! De weersvooruitzichten zijn ronduit slecht. De komende dagen blijft het koud en nat. Ik opper dat we in twee dagen thuis kunnen zijn, Margo denkt dat we zelfs vanavond al in ons eigen bed kunnen liggen. Dat lijkt me wat te ver om in één dag te fietsen. Maar ik vind het ook geen aantrekkelijk vooruitzicht om in Arnhem te overnachten. Als ik zo dicht in de buurt van Doetinchem ben ruik ik de stal en wil ik naar huis. De trein lijkt een aantrekkelijk alternatief voor onze laatste etappe naar huis. We zullen zien hoe het gaat lopen. Voorlopig regent het weer als we op de fiets stappen. Ik trek ’s ochtends direct mijn regenpak aan, dat is handig als ik op het natte gras moet zitten bij het inpakken van de tent of op een nat bankje onderweg. De route is mooi en voert ons langs landgoed Mariënwaerdt, fruitstad Geldermalsen, via Buren naar Ravenswaay waar we het pontje naar Wijk bij Duurstede nemen. We zijn inmiddels in de provincie Utrecht aangekomen. Net op tijd vinden we weer een gezellige en warme lunchplek met verwarming, kaarsjes en dekens om op te warmen. We zitten onder een overkapping aan de rand van het water waar de regendruppels in grote bellen uiteen spatten. De aspergesoep smaakt ons goed.
We stappen over van de Lf 9 op de LF 4 die van Den Haag naar Enschede gaat en komen terecht op de Utrechtse Heuvelrug langs statige buitenplaatsen en landgoederen in Amerongen, Rhenen en Wageningen. We fietsen over fietspaden vlak langs de rivier. In Doorwerth hebben we nog een venijnig klimmetje door het bos dat me de adem beneemt en mijn benen laat verzuren.

Margo wil nog wel doorfietsen naar huis, maar ik vind het alternatief met de trein te aantrekkelijk. Die laatste dertig kilometer zullen echt niet lollig zijn en ik vind het jammer onze reis chagrijnig te eindigen. Ik app Frans dat de stal lonkt en ik graag wil mee eten. Hierop biedt mijn held aan ons op te komen halen. We nemen dit aanbod met beide handen aan. Ergens tussen Oosterbeek en Arnhem worden we opgepikt. We zetten Margo af in Nieuw-Wehl waar ze haar jarige dochter gaat verrassen met een onverwacht bezoek. Natuurlijk fietst ze de laatste kilometer naar het huis van haar dochter. Stoer zo’n moeder!

En dan ben ik weer thuis. Het is vreemd om na negen dagen weer binnen te zijn in een warm huis. En om te slapen zonder sokken aan en zonder muts op mijn hoofd. Maar het went ook weer heel snel.

Ik heb genoten van het fietsen, van de groei van mijn conditie, van het buiten zijn, de vele mooie landschappen, de leuke lunchplekjes die we telkens vonden, de blokhutten en campings, de maaltijden die Margo bereidde op haar éénpits kooktoestel, het druppen van de regen op het tentdoek als ik lekker knus in mijn slaapzak lag en natuurlijk van het gezelschap van mijn fietsmaatje Margo.

Wat mij betreft smaakt het naar meer!

Tegenwind

Ik had een koude, winderige dag uitgekozen om mijn excentrieke, jarige tante te verrassen met een bliksembezoek. Het was een mooie gelegenheid om mij voor te bereiden op mijn aanstaande fietsvakantie en mijn splinternieuwe fietstassen uit te proberen. Toen ik mijn felblauw gekleurde fietstassen voor de trekkingbike ging inpakken, merkte ik al snel dat het een hele andere manier van denken vergde dan wanneer ik met de racefiets op stap ging. Bij de racefiets was ik eraan gewend geraakt zo weinig mogelijk mee te nemen; alleen dat wat in de zakken van mijn wielrenshirt paste. Thuis moest ik al beslissen welke kleding ik aan zou doen en ook qua eten kon ik alleen het hoognodige meenemen. Nu met de nieuwe fietstassen kon ik mijn beslissingen uitstellen: ik nam drie paar schoenen mee om onderweg uit te testen, ik propte regenkleding in de tassen, vulde een thermoskan met heet water, voegde een mok, brood, banaan, appel en mueslireep toe, besloot ook nog maar mijn dons jasje en fleecejack mee te nemen en nog zaten de fietstassen niet vol. Toch was ik er niet helemaal happy mee.
De fietstassen waren stug en ik vond het onduidelijk hoe ik ze dicht moest maken. Toen ik onderweg stopte voor een pauze kon ik in de tassen niet vinden wat ik nodig had; het was een wanordelijke bende waar ik niets in terug kon vinden. Ik vond het irritant dat ik de hele tas open moest maken, ik miste een rits en een handig klein zakje waar ik dingen als mijn telefoon, bankpas en zonnebril in kon doen. De telefoon zat nu in de grote zak en telkens als ik even wilde kijken voor de route moest ik stoppen, de fietstas open maken, graaien en zoeken naar de telefoon, die natuurlijk naar beneden gezakt was… Kortom, ik begon al enigszins humeurig aan de tocht.
Dat ik van begin af aan wind tegen had hielp ook niet mee. Ik heb nu eenmaal een hekel aan wind, vooral aan koude, noorden wind. Om de wind enigszins te omzeilen koos ik voor een fietspad door het bos. Toch lukte het niet echt te genieten van de tocht, mijn hersenen waren gefixeerd op mijn nieuwe fietsonderbroek met zeem, die knelde en schuurde tegen mijn billen. Bovendien kreeg ik al snel last van mijn rechterknie. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat dat waarschijnlijk kwam, omdat ik te zwaar trapte tegen de wind in. Ik vond het fietsen met de lompe fietstassen zwaar en log in vergelijking met de tochtjes op de racefiets. De fietstassen klapperden en knarsten toen ik over de hobbelige keien in het centrum van Doesburg reed en ook ik zelf werd flink door elkaar geschud. Ik liet mijn mopperstand even varen toen ik door de Havikswaard fietste langs geurende witte bloesems en weilanden vol pinksterbloemen en er een waterig zonnetje aan de hemel verscheen. Ik vervolgde mijn tocht met aan de rechterhand de heuvelrug van de Posbank, langs statige herenhuizen en mooie oude bomen. In Velp kocht ik bij patisserie Christian twee gebakjes met gele room en verse aardbeien, die ik voorzichtig bovenin één van de fietstassen plaatste. Het was druk in het centrum van Velp; voetgangers, fietsers en automobilisten krioelden door elkaar heen alsof er geen corona bestond. Terwijl ik voortploeterde werd ik regelmatig ingehaald door schijnbaar moeiteloos fietsende oude van dagen op een e-bike, oude mannen op een racefiets, moeders op een bakfiets en jonge meiden op een stadsfiets.
Ik verliet de drukke hoofdweg en sloeg rechtsaf richting Rozendaal waarmee ik aan een flinke klim omhoog begon. Voldaan kwam ik boven aan en constateerde dat ik mijn bezoekadres op drie kilometer was genaderd. Ik hoefde alleen nog maar linksaf te slaan en die weg een aantal kilometers te vervolgen. Toen ik de heuvel omlaag knalde, drong het tot me door dat ik waarschijnlijk te vroeg naar links was gegaan en de heuvel opnieuw zou moeten beklimmen. Dapper klom ik de berg weer op. Voor de zekerheid even checken op google maps of ik goed zat. Nee, ik moest toch een andere kant uit dan ik had verwacht. Dus hop de heuvel weer af. Al snel was ik aan het ronddolen door de stad en had geen idee meer welke kant ik uit moest. Ik was al drie kwartier aan het heuvel op en af fietsen en de afstand tot mijn doel was nog steeds drie kilometer. Uiteindelijk bereikte ik toch bekend terrein en vond ik na enig zoeken het juiste adres. Ik parkeerde mijn fiets in de voortuin en belde aan.

In mijn hoofd had ik een beeld van mijn tante die verbaasd maar blij in de deuropening stond, terwijl ik haar feliciteerde en de twee gebakjes overhandigde. Daarna zou ze me blij verrast uitnodigen om binnen te komen en zouden we gezellig samen van het gebakje smullen. Het was mijn bedoeling haar een leuke verjaardag te bezorgen. Ze zat al meer dan een jaar alleen in haar huisje en had alleen wat contact met haar buren. Ook had ik rekening gehouden met het scenario dat ze – ondanks dat ze vrijwel nergens naar toe ging – niet thuis zou zijn. Maar het liep anders dan ik had verwacht.
Na het aanbellen, hoorde ik gestommel en daarna een luide roep met ‘ik kom er aan hoor’, de deur werd van het slot gedaan en daar stond mijn tante met een zwart mondkapje waarop twee panters waren afgebeeld. Het eerst wat ze zei was: ‘oh ben jij het, hoe kom jij nou hier verzeild? De bloemen zijn er al hoor, die staan al in de vaas.’ Ik had voor haar verjaardag een bos bloemen met een kaartje gestuurd, omdat ik toen nog niet van plan was om langs te gaan. We bleven even sprakeloos staan. Toen feliciteerde ik haar en probeerde haar de gebakjes te geven, maar ze deed een stap opzij en zei:  ‘kom dan maar even binnen.’ Het was niet onaardig, maar het was ook niet heel uitnodigend. Het voelde ongemakkelijk. Ik had beter even kunnen bellen dat ik in de buurt was, zo realiseerde ik me, ik had haar nu natuurlijk overvallen. Maar ik had haar ook niet onnodig nerveus willen maken voor mijn bezoek.
Ik kreeg een kopje thee. Zelf nam ze niets, want ze had al koffie gehad. De twee gebakjes stonden op het aanrecht. Die zou ze van de week een keer als toetje eten, zo vertelde ze me. En daar zat ik dan op de eikenhouten bank recht tegenover haar, terwijl ik nipte van mijn kopje thee en ik enorm verlangde naar een van de overheerlijke gebakjes die ik had meegenomen of in ieder geval iets anders om mijn honger te stillen.
Haar huisje was net een museum, elke vierkante meter was gevuld met kunstvoorwerpen. Speren en schilden van geitenvel, etsen en schilderijen, beelden van wilde dieren, droogboeketten, wandkleden en boeken. Heel veel boeken.
Ik had het gesprek op reizen gebracht, want daar werd ze meestal vrolijk van zo wist ik uit ervaring. Al snel zat ze beeldend te vertellen over haar reizen naar Zuid-Afrika, Namibië en Botswana. Afrika het continent waar ze haar hart aan had verpand en waar ze bijna was gaan wonen als haar man toen niet ziek was geworden. Reizen waar ze met een grote glimlach aan terugdacht. Reizen die ze alleen als oudere dame van in de zestig had ondernomen. Mijn excentrieke tante die aan de ene kant zoveel weet en wereldwijs is en aan de andere kant soms tenenkrommende opmerkingen kan maken in gezelschap, rollend met haar grote ogen en blazend van verontwaardiging en nog leeft in een wereld van vijftig jaar geleden. Ze is alleen bereikbaar via een geheim nummer op haar vaste telefoon die aan een snoer vastzit en naast de bank staat. Ze had haar huisarts een handgeschreven brief gestuurd om te vragen wanneer ze aan de beurt was voor haar vaccinatie tegen corona. Ze is heus goed geïnformeerd over alles wat er in de wereld gebeurt en ze is geestelijk volkomen helder, alleen moderne technologie als een laptop, mobieltje of telebankieren hebben niet haar interesse. Ze heeft een hart van goud, maar toch voel je je meest van tijd enigszins opgelaten in haar gezelschap, al is het moeilijk onder woorden te brengen waar dat precies door komt.

Ze zwaaide me uit, terwijl ze in de voortuin stond in haar knalgele ensemble van een duur merk met de snit uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Voor een tientje op de vlooienmarkt gekocht, maar van een heel goed merk, zo had ze me toevertrouwd. Ik kan het wel waarderen als iemand zo zijn eigen stijl heeft. Ze is beslist authentiek en zichzelf, maar zeker ook een tikkeltje wereldvreemd.

Ik liet me de heuvel afrollen, fietste door mooie stadsparken en door wijken met oude arbeidershuisjes. Al fietsend at ik twee boterhammen met pindakaas. Het was koud. In Velp stopte ik weer bij patisserie Christian en kocht opnieuw twee gebakjes. Ditmaal met het idee ze samen met Frans op te eten.
Ik fietste langs landgoed Biljoen en kwam uit op het dijkje richting Westervoort. Tegen het verkeer in fietsend stak ik de brug over de IJssel over. En toen was het nog zevenentwintig kilometer tegen de wind in naar huis.
Ik reed met de wind in mijn gezicht over de dijk richting Lathum, Bahr en Giesbeek en ik begon te begrijpen wat mijn fietsvrienden bedoelden met afzien. Tot nu toe had ik mijn fietstochten altijd met plezier beleefd. Natuurlijk zat het wel eens even wat tegen, maar dat duurde nooit lang. Ik vond het niet erg om nat te regenen of om wind tegen te hebben, maar vandaag was dat anders. Ik vond er voor het eerst sinds mijn fietsrevival helemaal niets aan. Ik kon me gewoon niet meer voorstellen wat er leuk was aan fietsen. Waarom was ik hier eigenlijk aan begonnen? Ik vond de wind onaangenaam, het fietsen zwaar en ik verlangde enorm naar warm op de bank zitten met een kopje thee en een gebakje.

De terugtocht leek eindeloos lang. Ik vond het landschap saai en monotoon. Telkens verwachte ik dat ik eindelijk de wind in de rug zou krijgen, of in ieder geval van opzij, maar dat gebeurde niet. De wind leek met me mee te draaien. Op een bankje bij camping Siebieverden in Eldrik at ik kleumend één van de twee gebakjes op, met plakkerige handen stapte ik even later weer op de fiets. Klaar voor de laatste etappe. Koud en knorrig arriveerde ik rond zes uur bij ons huis. Ik installeerde me op de bank met een deken, een kopje thee en gebakje nummer twee. Dat had ik wel verdiend vond ik na zoveel tegenwind.

De tegenwind was niet alleen fysiek, maar zat vooral in mijn hoofd zo realiseerde ik me. Het was mijn mindset die het onaangenaam maakte, niet de wind. Bij iedere trap was ik bezig met zo snel mogelijk thuis zien te komen, verlangde ik naar warmte, thee en iets lekkers als beloning, hierdoor was ik niet aanwezig in het hier en nu en daardoor kon ik niet genieten. Ik was teveel bezig met een moment in de toekomst. Als ik maar eenmaal thuis ben, dan wordt het beter, zo dacht ik en hiermee ging ik voorbij aan het mooie en waardevolle van wat zich op dat moment onder mijn neus afspeelde.  Het is goed dat ik nu weet wat afzien is. Maar een volgende keer ga ik gewoon weer als vanouds genieten van het fietsen heb ik me voorgenomen.

Zwerven

Ik ben een zwerver. Niet in de strikte betekenis van een armlastig persoon zonder vast woonadres, want ik woon in een prachtig huis en slaap bijna altijd met een dak boven mijn hoofd, maar in de zin van iemand die graag rondtrekt zonder vastomlijnd plan.

Zwerven staat bij mij voor ontdekken en avontuur. Op verkenningstocht gaan, ronddwalen zonder strak gedefinieerd doel, onbekende wegen inslaan en niet precies weten waar je uit gaat komen, de route kiezen die je intuïtie je ingeeft en genieten van wat je onderweg tegenkomt. Ik hou van zwerven. Het is gezellig als er iemand mee gaat, maar ik kan ook goed alleen zwerven.

Als ik teveel en te lang alleen in huis achter de computer heb gezeten, dan doet het vooruitzicht op een zwerftocht mijn hart sneller slaan van opwinding en plezier. Zwerven kan in de camper samen met Frans, op de fiets met een vriendin trekkend door de Achterhoek of in mijn eentje wandelend in Montferland. Het gaat om het gevoel van vrijheid. Om het avontuur van het onbekende. Rondstruinen zonder tijdsbesef. Doelloos en zonder prestatiedrang.

Soms zwerf ik met vrienden door het bos achter ons huis, waar ik na jaren van bijna dagelijkse wandelingen, toch nog nieuwe paden weet te ontdekken. Sommige vrienden schrikken wanneer ik vertel dat ik me op onbekend terrein bevind, ze pakken dan meestal snel hun mobieltje erbij om de locatie te traceren en de route naar huis terug te vinden. Ik weet dan vrij zeker dat ik niet met een medezwerver te maken heb.

Op een warme zonnige dag in april pakte ik sinds lange tijd weer eens mijn trekkingbike uit de schuur voor een zwerftocht. Ik had deze keer wel een doel (noten kopen in Zutphen met aansluitend een kopje thee drinken bij mijn zus), slechts een vage tijdsplanning (ik ben er ergens begin van de middag), maar geen uitgestippelde route. De route koos ik intuïtief, door de weg in te slaan die de grootste aantrekkingskracht op me uitoefende. Dit bracht me via de Kruisbergsebossen in de uitgestrekte landbouwgronden rond Steenderen en in het vestingstadje Bronkhorst. Via de dijk slingerde ik richting de buitenwijken van Zutphen en arriveerde ik in het oude stadscentrum waar ik een flinke voorraad noten kocht. In de tuin bij mijn zus in Eefde dronk ik een kopje thee en kletsten we zoals alleen zussen dat kunnen.
De terugweg ontvouwde zich via Huize de Voorst, naar Almen aan de Berkel, via bosrijk gebied naar landgoed Wientjesvoort en het dorpje Linde. De vogeltjes floten, aan de bomen meldde zich het eerste prille groen, de zon scheen op mijn blote huid en ik genoot met volle teugen.

Ik vond het een uitdaging door de onbekende landerijen richting Doetinchem te koersen zonder de plaatsen Hengelo of Zelhem aan te doen. En zo ontdekte ik een heel nieuw gebied bij de buurtschappen Dunsborg, Oosterwijk en Wittebrink, terwijl de zon steeds lager zakte, mijn benen slapper werden en de hongerklop toesloeg. Mijn bidon was leeg, maar gelukkig had ik een fietstas vol noten bij me. In het zonnetje in de berm van een zandpad ruste ik wat uit en at een handvol noten en cranberry’s. Het landschap was verlaten en ik had geen flauw idee waar ik was.

Ik had Frans rond vijf uur een appje gestuurd dat ik bijna thuis was, maar het was inmiddels half zeven en het leek erop dat ik nauwelijks progressie had geboekt. Uit het niets doemde het dorpje Velswijk op. Ik was weer op bekend terrein. Om kwart voor zeven fietste ik onze oprit op, moe maar weer een avontuur rijker. Hongerig viel ik aan op de maaltijd die Frans voor me had bereid.

Zwerven. Je laten verrassen en de flow zijn werk laten doen. Een rotsvast vertrouwen hebben in een mooie reis met een goede afloop. Ik word er telkens weer blij van.

Zelfredzaamheid

Dit blog draag ik op aan mijn vriendin Esther, die een aantal jaren geleden een herseninfarct kreeg, waardoor ze gedeeltelijk verlamd raakte. Ik ben ongelooflijk trots op haar. Trots op hoe ze haar leven met veel inspanning weer heeft opgepakt en er het beste van probeert te maken. Trots op haar doorzettingsvermogen. Trots op haar niet aflatende inspanning om vooruit te komen. Het dagelijkse rondje dat ze door weer en wind fietst op haar driewieler. Ik denk de laatste dagen veel aan haar. Dat komt omdat ik door mijn operatie een aantal dingen – tijdelijk – niet meer zelfstandig kan. Zo heb ik hulp nodig bij het uittrekken van een T-shirt of pyjama, bij het uit de kast halen van een schaal of zware pan en bij het wassen van mijn haren. Om geen rek op de wond te zetten mag mijn arm niet boven mijn schouder uitkomen. Zes weken lang mag ik niet sporten, niet bukken, niet tillen, niet rekken en geen zwaar huishoudelijk werk doen als dweilen en stofzuigen. In eerste instantie lijkt dat laatste best aanlokkelijk en een mooi excuus om het mijn partner te laten doen, maar in de praktijk merk ik dat ik het best lastig vind om zo afhankelijk te zijn. Vooral de eerste dagen na de operatie had ik best veel hulp nodig en voelde ik me bezwaard daar telkens om te moeten vragen.
Aan de andere kant merkte ik soms ook het tegenovergestelde bij mezelf; dan vroeg ik Frans iets voor me te doen terwijl ik dat stiekem met wat meer inspanning en creativiteit best zelf had gekund.

Wanneer iets voor een ander slechts een kleine moeite is, maar voor jou een grote inspanning en je bovendien zuinig moet omspringen met je energie, is het verleidelijk om hulp te vragen. Maar er zitten natuurlijk grenzen aan. Ik kon niet verwachten dat Frans continue paraat stond om als een goede toverfee aan al mijn wensen en verwachtingen te voldoen op het moment dat ik daar om vroeg. Hij was tenslotte ook gewoon aan het werk.
Het was ook niet echt mijn wens om zo afhankelijk te zijn van mijn man; ik heb mijn zelfredzaamheid hoog in het vaandel staan.

Ik vroeg me af hoe dat bij mijn vriendin en haar man ging. Daar lagen de zaken waarschijnlijk veel complexer. Mijn hulpbehoevendheid was tenslotte tijdelijk en betrof slechts een beperkt aantal zaken. Zij moesten op zoek naar een nieuwe balans in hun relatie. Een balans die voor beiden acceptabel en langdurig vol te houden is.

Om Frans niet te overvragen maar ook mezelf niet tekort te doen, stelde ik een aantal selectiecriteria op voor mezelf. Het eerste en belangrijkste criterium was: Kan ik het zelf? Wat zou ik doen als ik alleen thuis was? Wat als ik het op een andere manier probeer?
Het tweede criterium betrof de vraag: Hoe belangrijk is mijn wens? Hoe graag wil ik het? Is het een ramp als het niet gebeurt?
En tenslotte criterium drie dat te maken had met het tijdstip van uitvoering. Belangrijk hierbij was de vraag: moet het NU gebeuren of kan het net zo gemakkelijk op een ander moment worden gedaan? Voor Frans was het fijn als hij de dingen voor mij op een zelfgekozen moment mocht doen.

Deze vragen hielpen me om creatieve oplossingen te bedenken, prioriteiten te stellen en te relativeren. Ik irriteerde me bijvoorbeeld aan een vaas met halfvergane bloemen met stinkende stelen die nog op tafel stond. Ik wilde deze vaas heel graag oppakken, de bloemen in de groenbak gooien en de vaas lekker uitsoppen. Toch besloot ik dat het geen ramp was als de vaas nog even bleef staan. Evenals de moddersporen op de vloer geen drama waren. Of dat ik best nog twee nachtjes langer onder hetzelfde beddengoed kon slapen. Of de lelijke lappen die Frans voor het raam had gehangen, zodat de zon niet op het televisiescherm viel en ik lekker kon netflixen, maar die ik ook graag weer had verwijderd om in de zon te kunnen liggen soezen. Het waren geen dingen die echt belangrijk waren, al had ik ze zelf graag aan willen pakken als ik dat had gekund.

Op mijn tenen gaan staan en mijn arm omhoog strekken om toch nog net die borden uit de kast te kunnen pakken, de chirurg maande me dit vooral niet te doen. ‘Niet die zware pan van het fornuis tillen of nog net dat kopje van die te hoge plank willen pakken of je bukken om de vaatwasser uit te ruimen, doe dat vooral NIET’, zo waarschuwde hij me tijdens de laatste controle. Omdat ik Frans dus niet voor elk wissewasje wilde vragen, ging ik netjes op de knieën zitten om de vaatwasser uit te ruimen, serveerde ik het eten soms op gebaksbordjes, maakte de salade in een plastic kom, schepte het eten uit de pan op een bord in plaats van met de pan te gaan sjouwen, liep zes keer de trap op en neer om de was naar boven te brengen en maakte knielend het toilet schoon.
Op een ochtend moest ik voor iets kleins even naar de huisarts. Toen ik de telefoon neerlegde nadat ik de afspraak had gemaakt, realiseerde ik me dat ik een beroep op Frans moest doen. Ik kon nog niet autorijden of fietsen en lopend zou ik niet op tijd op de afspraak komen. Lastig die afhankelijkheid. En ja, het moest ook nog al la minuut geregeld worden. Frans fronste zijn grote, grijze wenkbrauwen, zuchtte diep, streek over zijn hart, keek me diep in de ogen,  verzette zijn werkafspraak en bracht me met de auto naar de huisarts. De schat.

Frans helpt me bij de zaken die essentieel zijn en die ik echt niet zelfstandig kan, zoals mijn haren wassen boven de badrand, mijn steunkous aantrekken, mijn zwachtel bh met twintig haakjes losmaken, me uit mijn pyjama jasje helpen en me ’s ochtends na een lange nacht op de rug liggen uit bed takelen. Deze kleine verzorgingsmomenten zijn uitgegroeid tot knusse, intieme momenten waar we allebei van genieten.

Gelukkig neemt mijn zelfredzaamheid langzaam weer toe. De chirurg heeft de pleisters en de knoopjes van de hechtingen verwijderd. De wonden genezen goed, daarom heb ik toestemming om weer op mijn zij te slapen. Eindelijk weer eens heerlijk de hele nacht door kunnen slapen. Daar word ik zó gelukkig van. En vanaf volgende week weer autorijden. Nog drie weken dan mag ik ook weer fietsen en langzaam opbouwen met bukken, strekken en tillen.

Het was een leerzame ervaring om een tijdje niet geheel zelfredzaam te zijn. Ik kan me beter verplaatsen in mijn vriendin die veel van haar zelfredzaamheid heeft moeten inleveren, maar die door hard werken ook weer een deel van die zelfredzaamheid heeft terug veroverd. Chapeau Esther!

Ontboezeming

Hier dan eindelijk weer eens een blogbericht. Op de één of andere wijze had ik de laatste maanden weinig schrijfinspiratie. Ik leefde door de corona maatregelen samen met Frans in een kleine, comfortabele, maar ook wat saaie bubbel. Er gebeurde weinig schrijfwaardigs.
Intussen was ik bezig met iets waarvan ik niet goed wist of ik dit nu openbaar wilde maken of niet. Een onderwerp dat je niet direct in elk gesprek op tafel legt, zeker als het nog in een verkenningsstadium verkeert. Uiteindelijk voelde ik toch de behoefte er open over te zijn. Net zoals ik altijd open ben geweest over mijn ervaringen met borstkanker. En dit onderwerp ligt in het verlengde ervan. Hoop dat je geniet van mijn ontboezeming.

Sinds de kanker en de okselklieren uit mijn rechterborst waren weggesneden, ging ik door het leven met twee ongelijke borsten. Een tijdlang interesseerde me dat totaal niet. Ik was blij dat ik überhaupt nog twee borsten had en verder lag de focus op overleven, de behandelingen zo goed mogelijk doorstaan, beter worden, herstellen en vervolgens het leven weer oppakken en leuke dingen doen. De aangedane borst lag door de bestraling als een vaste klomp tegen mijn lijf gedrukt en behoefde weinig ondersteuning. Ik bleef gewoon mijn oude, vertrouwde bh’s dragen.
Toen de chirurg bij een controle eens vroeg of ik niet overwoog mijn borsten symmetrisch te laten maken, omdat er toch wel een groot verschil tussen zat, antwoordde ik nogal kortaf, dat ik dat een luxe probleem vond. Ik had mijn leven net weer op de rit. Genoot met volle teugen van alles wat ik weer kon. Dat ging ik toch niet op het spel zetten voor twee gelijke borsten? Ik moest er niet aan denken opnieuw onder het mes te gaan, om te laten snijden in mijn gezonde borst, om zes weken niet te kunnen sporten, om weer moe te worden. Nee, geen denken aan.

Toch zette de opmerking van de chirurg me aan het denken en na een tijdje trok ik de stoute schoenen aan en plande ik een oriënterend gesprek bij de afdeling plastische chirurgie. Dit was echter zo’n nare ervaring, dat ik het idee snel weer in de ijskast zette. Mijn borsten waren door de jaren heen door vele vrouwen- en mannenhanden betast en bevoeld, maar dat was altijd respectvol en met de juiste intentie gebeurd. De plastisch chirurg ging te werk alsof hij in de slagerij een gehaktbal stond te kneden. Ik voelde me een stuk vleeswaar dat ter keuring werd aangeboden. Ik was zo verbijsterd door zijn gedrag, dat ik met stomheid was geslagen en geen woord kon uitbrengen. Zwijgzaam verliet ik zijn kamer. Het duurde een tijdje voor de ervaring was ingedaald en ik de woorden had gevonden die ik tegen hem had willen zeggen op dat moment.

Onder invloed van lymfe therapie veranderde de harde klont in mijn borst langzaam weer in zacht en soepel weefsel. Door de hormoontherapie maakten mijn borsten een enorme groeispurt door en veranderde mijn cup D in een cup F. Het werd steeds lastiger om een geschikte bh te vinden met deze borsten waar meer dan een cupmaat verschil tussen zat. In de grote maten is een beugel gebruikelijk, maar dat klemde te veel af, waardoor het lymfeoedeem toenam. Wat overbleef waren een soort korsetten die me aan mijn oma deden denken en die helemaal niet prettig zaten. De wanhoop nabij na een uur in zo’n krap pashokje, waarbij de verkoopster telkens weer vol goede hoop een draak van een bh tevoorschijn toverde, ging ik dan toch weer overstag, kocht een duur exemplaar, deed die een middag aan waarbij ik me continue irriteerde aan het gevoel en borg het ding dan op in een verborgen lade van mijn kledingkast waar hij nooit meer uitkwam.

Afgelopen zomer rijpte dan toch het plan om mijn gezonde borst te laten verkleinen. De eerste stap was een chirurg te vinden die ik mijn borst kon toevertrouwen. Die vond ik in het Alexander Monro ziekenhuis, een ziekenhuis in Bilthoven dat zich volledig richt op de behandeling van borstkanker. De plastisch chirurg was een vriendelijke man die openstond voor al mijn vragen en twijfels, die zorgvuldig en respectvol te werk ging en die duidelijk trots was op zijn vak. Hij zei dat hij volledige symmetrie niet kon garanderen, maar dat hij zijn uiterste best ging doen om het zo mooi mogelijk te maken en de balans te herstellen. Een gedreven vakman, die honderden operaties aan borsten had verricht; precies wat ik nodig had.

Mijn vakman, door zijn vrouwelijke collega’s liefkozend bij zijn voornaam genoemd, vroeg of ik tevreden was met mijn rechterborst waar ter hoogte van de voormalige tumor een deuk zit. Beroepsmatig wilde hij mij erop attenderen dat ook die deuk te verhelpen was. Met een naald zou er buikvet worden weggezogen, dit vet zou worden gefilterd en dan vervolgens in de borst worden ingespoten. Ik verzekerde hem dat ik de rechterborst wilde houden zoals die was. Het deukje en het tien centimeter lange litteken onder mijn oksel zie ik als zichtbare tekens van mijn ervaringen in het leven. Het maakt zichtbaar wat ik heb meegemaakt in het leven, dat hoeft niet verdoezeld te worden. Dat hoort nu bij mij. De kanker is een belangrijke fase in mijn leven geweest; een fase waar ik trots op ben en die me veel heeft geleerd.

De volgende stappen in het proces waren: een verwijzing regelen via de huisarts, goedkeuring vragen aan mijn zorgverzekeraar, mijn behandelend arts informeren en vragen om informatie door te sturen en een scan regelen. Daarna werd ik op de wachtlijst geplaatst.
Het was een onzekere tijd. Ik stond vanaf half december op de wachtlijst. Had geen idee wanneer ik aan de beurt zou zijn, dat zou ik pas kort van tevoren horen. Ik wilde het risico op corona zo klein mogelijk houden, zodat de operatie geen gevaar zou lopen, want inmiddels was ik er klaar voor. Ik wilde heel graag dat het door zou gaan. Natuurlijk vroeg ik me ook wel eens af wat ik me nu weer op de hals had gehaald. Waarom wilde ik dit avontuur aangaan? Waarom risico lopen dat het lymfeoedeem zou toenemen? Waarom snijden in een gezond lichaamsdeel?  Maar toch, vanbinnen was ik vastbesloten. Ik ging dit doen. Ik wilde weer door het leven met twee min of meer gelijke borsten.

Begin februari werd ik gebeld. De operatie stond gepland voor maandag acht februari. Omdat ik het lastig vind om lang nuchter te zijn, had ik gevraagd of ik voor de ochtend ingepland kon worden. Mijn wens was gehonoreerd, ik was de eerste van die dag en moest om 07.15 uur in Bilthoven zijn.
Donkere wolken pakten zich samen boven Nederland. Wolken waaruit een flink pak sneeuw tevoorschijn kwam. Het was prachtig. Maar het maakte mijn operatie onzeker. Zouden we in de vroege ochtend in staat zijn het ziekenhuis te bereiken of zouden we ergens stranden in een sneeuwduin of de weg af roetsjen vanwege ijzel? Er was immers code rood voorspeld wegens sneeuwval en gladheid. Er werd gewaarschuwd niet de weg op te gaan als dit niet strikt noodzakelijk was.
Terwijl Frans de oprit zo goed mogelijk sneeuwvrij probeerde te maken, zodat we de volgende ochtend weg konden rijden, ging mijn brein aan de slag met noodscenario’s. Wat als we vast kwamen te zitten? Dan was het koud. Dus dekbedden en waxinelichtjes meenemen. Dan kregen we honger en dorst. Dus thermoskan warm water, thee en brood mee. Misschien moesten we ons uitgraven, dan werden we vies en nat. Dus warme, droge kleding mee.

Na een korte nacht, waarin ik telkens droomde dat ik per ongeluk iets had gegeten terwijl ik nuchter moest blijven, reden we om half zes in onze camper (want voorzien van winterbanden en met lekkere warme stoelverwarming) stapvoets door een dikke sneeuwlaag naar de snelweg. Het was verbazingwekkend druk op dit tijdstip. Welkom bij werkend Nederland. Allemaal mensen die zich door de barre omstandigheden naar hun werk begaven, extra vroeg om op tijd te komen. Soms was het wegdek zwart, dan weer vol stukken bevroren ijsklonters, waar we stapvoets overheen reden in een lange, trage kolonne van voertuigen. Mijn noodvoorziening hadden we niet nodig. Veilig bereikten we precies op de afgesproken tijd het Alexander Monro ziekenhuis.

Al snel werd ik klaargemaakt voor de operatie. Het hele operatieteam had het gered om op tijd aanwezig te zijn. De chirurg tekende met een zwarte viltstift allerlei vlakken op mijn borst, waarbij hij uitlegde wat zijn overwegingen waren. Ik vertelde de anesthesist nogmaals dat ik lymfeoedeem heb aan mijn rechterarm en dat ik daarom geen infuus of bloeddrukmeting aan mijn rechterarm wilde. Gelukkig was ik nog helder genoeg om waar te nemen dat ze dit aansloten op mijn linkerarm.

Het eerste wat ik merk is dat er iets uit mijn keel word getrokken. Een heel onprettig gevoel. Verder lijkt het alsof mijn ledematen nog verdoofd zijn, ik kan ze niet bewegen. Ik merk wel dat mijn rechterarm hoog is weggelegd en in gedachten deel ik een punt van waardering uit voor het operatieteam. Ze hebben goed zorggedragen voor mijn lymfeoedeem arm. Als ik mijn ogen open is het alsof ik op een deinend schip op volle zee ben. De verkoeverkamer golft op en neer en ik heb moeite om scherp te stellen. Ik sabbel op een waterijsje maar heb moeite met slikken, mijn keel lijkt nog verdoofd. Af en toe komt er een verpleegkundige naar me toe om te vragen hoe het met me gaat. Ze houden me twee uur langer op de verkoeverkamer omdat ik telkens moet braken. Als ik mijn ogen open of mijn hoofd een beetje beweeg is het  alsof ik in een zweefmolen op de kermis zit waar ik heel graag uit wil.

Eind van de middag word ik naar een ruime kamer met uitzicht op een besneeuwd boslandschap gebracht. Een prachtig gezicht. Jammer dat ik niet optimaal kan genieten van deze luxe hotelsuite met eigen badkamer. Ze hebben me de mooiste kamer van het hele ziekenhuis gegeven en ik mag een nachtje blijven, omdat ik me zo beroerd voel. Heel voorzichtig drink ik twee glaasjes water, een kopje thee en eet drie rijstkorrels. Dan komt alles er weer uit.
Het braken lucht wel op en rond zeven uur begin ik me een beetje beter te voelen. Ik lig nog aan een infuus met pijnstilling. Frans mag vannacht gezellig in het bed naast mij slapen. Om half twaalf komt de nachtzuster kennismaken. Als ze vraagt of ze iets voor me kan doen, vertel ik haar, dat ik een visioen heb van een beschuitje met suiker. Ze zijn hier ontzettend vriendelijk en leggen me echt in de watten. Even later staat mijn wens voor mijn neus. Het is het lekkerste beschuitje met suiker dat ik ooit heb gegeten.

Omdat ik nog wat wiebelig op de benen sta begeleidt Frans me naar het toilet. Op de terugweg vergeet ik helemaal de infuuspaal mee te nemen, gelukkig is Frans alert en sleept de paal op wieltjes snel achter me aan.

Om half zeven wordt het ontbijt geserveerd. Als ik me daarna wat opfris in de badkamer trek ik voorzichtig het elastische steunverband waarin ik verpakt zit naar beneden en werp een eerste blik op de borst. De wonden zijn afgeplakt met smalle pleisters waar op sommige plaatsen wat bloeddruppels doorheen komen. Verder wat bloeduitstortingen bij mijn oksel. Ik vind de borst er vreemd bol uitzien en allerminst bescheiden van formaat. Wanneer de chirurg even later de borst komt controleren, zie ik aan zijn ogen dat hij gekrenkt is in zijn beroepstrots als ik zeg dat ik de borst nog behoorlijk groot vindt. Hij vertelt dat er nu nog vocht in de borst zit, dat moet langzaam wegtrekken. De komende maanden gaat de borst pas zijn definitieve vorm krijgen. Hij heeft zijn uiterste best gedaan de borsten ongeveer van gelijke omvang te maken, zodat ik aan beide zijden weer dezelfde cupmaat heb. Hij heeft tweehonderddertig gram weg weggehaald. Dat is behoorlijk veel verzekert hij me. Ik zie direct een pakje roomboter voor me, met van die kleine streepjes na iedere vijftig gram. Bijna een heel pakje boter eraf, dat is inderdaad best veel. Een gewicht dat ik niet meer iedere dag hoef mee te dragen, dat niet meer aan mijn schouder trekt of diepe gleuven achterlaat in mijn huid.

 

 

 

 

 

De verpleegkundige koppelt het infuus af en helpt me in een zwachtel bh die ik zes weken lang dag en nacht moet dragen om de borst te ondersteunen. Ook krijg ik een lijstje met do’s and don’ts mee voor de komende zes weken: niet rekken, niet bukken, niet tillen, niet sporten, niet stofzuigen of ander ‘zwaar’ huishoudelijk werk, de arm niet boven de schouder uit laten komen, op de rug slapen, wandelen en oefeningen om de schouder soepel te houden.
Dan rijden we door een prachtig besneeuwd landschap met blauwe lucht naar huis. Frans heeft het bedbankje in de kamer uitgeklapt, zodat ik liggend op mijn rug kan genieten van de sneeuw en de vogeltjes die zich vrolijk te goed doen aan de vetbolletjes en de pindakaas.

 

 

 

 

 

Het herstel verloopt voorspoedig. Af en toe maak ik een verkeerde manoeuvre en krijg ik een pijnscheut, maar over het algemeen heb ik geen pijn. De borst ziet er bont en blauw uit; het blauwpaars verandert langzaam in geel. Alleen het op mijn rug slapen is lastig; het veroorzaakt rusteloze benen. Om de paar minuten trekken mijn benen in een onwillekeurige, spastische beweging samen waardoor ik niet in slaap kan komen. Afgelopen nacht duurde het tot vier uur in de ochtend voor ik in slaap viel. ’s Nachts spook ik dan door het huis. Ik loop rondjes in de woonkamer om extra moe te worden of probeer het matras van het logeerbed uit, maar ik heb nog niets ontdekt wat helpt. ’s Ochtends heb ik zo’n pijn in mijn rugspieren van het in één positie liggen dat Frans me als een oud wijf uit bed moet takelen.

Ondanks deze kleine ongemakken ben ik blij met mijn gedeeltelijke ontboezeming. Ik denk dat ik er nog minstens dertig jaar plezier van ga hebben.

 

Fietstocht langs de Maas

Het begon op een zonnige woensdagmiddag toen ik na lange tijd weer eens samen met Margo een fietstocht maakte. We reden op het fietspad langs de IJssel tussen Doesburg en Keppel. Margo vertelde over haar droom om ooit nog eens de ‘Groene weg naar de Middellandse zee’ te fietsen. ‘Ja’, stemde ik met haar in, terwijl mijn avontuurlijke fietshart sneller begon te kloppen: ‘het lijkt me geweldig om na weken fietsen aan te komen bij de Middellandse zee.’
Het plan was snel gemaakt. We zouden een paar dagen gaan proefdraaien in Nederland. Kijken of het fietsen met bepakking en het kamperen in een lichtgewicht tentje me zouden bevallen en of we elkaars gezelschap ook na een paar dagen fietsen nog konden waarderen. De keuze viel uiteindelijk op de nieuwe Maasroute. Een bewegwijzerde route tussen Maastricht en Rotterdam, waarbij we vanaf Gennep zouden afbuigen naar het oosten.

De route van 250 kilometer zouden we afleggen in vier dagen. Margo is gewend om 100 kilometer per dag te fietsen, maar voor mij hebben we de afstand aangepast naar zo’n 60 tot 65 kilometer per dag. Margo zou ook haar tempo, dat een stuk hoger ligt dan dat van mij,  aan mij aanpassen. Onder deze voorwaarden durfde ik het avontuur wel aan.

Enthousiast begon ik te wroeten in onze oude, lang niet gebruikte kampeerspullen op zolder. Zo vond ik de fietstassen die Frans en ik in 1986 hadden aangeschaft voor onze eerst vakantie samen: een fietsvakantie. Ik herinner me nog de pittige heuvels van Zuid-Engeland waar we met onze drie versnellingen fietsen tegen op probeerden te trappen. De stevige zeewind altijd pal in ons gezicht. De dagen vol regen, waarbij het water sopte in onze schoenen. De keren dat ik zo moe was, dat ik de fiets vol nijd in de berm smeet. Wat is er ook weer zo leuk aan fietsen?

Ik kwam er al snel achter dat de tentjes die we hadden te groot waren voor op de fiets, de slaapmatjes te dun voor mijn rug en de slaapzakken te pompeus en dik om mee te nemen. Margo regelde voor mij een lichtgewicht slaapmatje en een minuscuul, opvouwbaar stoeltje. Het tentje leende ik van mijn zus.
Ik verzamelde alle spullen die ik mee wilde nemen op de eetkamertafel en woog zorgvuldig af wat beslist mee moest en wat eventueel kon afvallen. Ik wilde zo licht mogelijk reizen, maar ook geen noodzakelijke dingen moeten missen. Op de dag van vertrek zette ik de fiets in de woonkamer, bevestigde de oude fietstas op de bagagedrager, verpakte alles in plastic diepvrieszakjes en was blij verrast dat alles er met enig proppen in paste.

Frans was bereid om Margo en mij, op zijn tocht naar de Franse Alpen, af te zetten bij het beginpunt van onze reis in Maastricht. Met de fietsen achterop en de camper volgeladen met fietstassen en paraglidersspullen reden we richting het zuiden. Ik had een camping geboekt aan de Maas in het plaatsje Eijsden, net onder Maastricht. Margo zette haar ronde, lichtgewicht tentje op en presenteerde een heerlijke maaltijd met wraps, pasta en groente. Dat was genieten.

’s Nachts had ik het voor het eerst in jaren weer eens koud. Bibberend lag ik in mijn lakenzak onder een fleecedeken, want de dikke slaapzak had ik niet meegenomen. Nu kon ik nog lekker warm tegen Frans aan kruipen, maar hoe zou dat de komende nachten gaan, als ik alleen in mijn tentje zou liggen koukleumen?

 

Fietsdag 1 – Eijsden – Maastricht – Ohé en Laak – Grathem

Na een stevig ontbijt en een kop thee, nemen we afscheid van Frans en stappen we op onze fietsen. Een beetje onwennig rijd ik de camping af. Twee fietstassen aan de zijkant van de voorwielen en een grote fietstas achterop maken dat mijn fiets aanvoelt als een moeilijk bestuurbare mammoettanker. Het fietspad tussen Eijsden en Maastricht is recht en rustig met uitzicht op de Maas. Het helpt om te wennen aan het fietsen met bepakking en aan de schoenen met kliksysteem die ik voor het eerst op de trekking bike aan heb.

We zijn al snel in Maastricht en Margo vraagt of ik al toe ben aan een koffiepauze, maar eigenlijk zit ik net lekker in het ritme, dus fietsen we door. De tocht gaat voor een deel door de stad en kruist een aantal bruggen, waarbij we even flink moeten aanzetten om boven te komen. Het is bewolkt maar droog. Volgens de buienradar kan er wat lichte regen vallen.
We passeren de pittoreske plaatsjes Borgharen en Itteren en fietsen door een natuurgebied met woeste runderen en weides vol wilde, bloeiende bloemen.

Bij Brommelen gaan we de Maas weer over. Het is een steile klim omhoog, mijn snelheid is laag en als Margo onverwachts moet afstappen om een groepje wielrenners voorrang te verlenen, val ik helemaal stil. Eén moment sta ik in balans, dan val ik om. Vergeten dat ik mijn schoenen had vastgeklikt. Op het laatste moment probeer ik nog los te klikken, maar bij een te lage snelheid lukt dat niet meer. Wielrenvrienden hadden me er al voor gewaarschuwd: vroeg of laat valt iedere wielrenner een keer, omdat hij vergeet zijn schoenen op tijd los te klikken.
Ongelukkig lig ik onder mijn fiets met mijn rechtervoet nog vastgeklikt, hangend in de lucht. Eén van de wielrenners maakt de schoen los, een ander tilt de fiets van me af en trekt me met zijn uitgestoken, corona hand, zoals hij grapt, omhoog. Met wat schaafwondjes en blauwe plekken op ellenboog, heup en knie stap ik nog een beetje bibberig van de schrik weer op de fiets.

Het waait stevig. Maar we hebben de wind in de rug en worden bijna als vanzelf vooruit geblazen. Het landschap is afwisselend met kleine dorpjes, woeste weidegebieden met wilde grazers, oude bomen en kolken.
Aan mijn slappe benen merk ik dat een hongerklop op komst is en ik tip Margo dat het tijd is voor een lunchpauze. Op een stenen muurtje genieten we van crackers met smeerkaas, een muesli bol, verse dadels en een appel, terwijl de donkere wolken boven ons hoofd voorbij razen in de lucht. Voor de zekerheid hebben we ons regenjasje aangetrokken, maar we houden het droog.
De tocht gaat verder via Urmond, Obbicht en Illikhoven naar Roosteren waar we neerstrijken op een terrasje voor een kopje thee met waarschijnlijk de laatste aspergesoep van het jaar. Dat is genieten, zeker nu de zon doorbreekt.
Met de zon en de wind in de rug vliegen de kilometers voorbij en voor we het in de gaten hebben arriveren we in Ohé en Laak waar we eigenlijk hadden willen overnachten. Maar het is pas twee uur ’s middags en het voelt nog iets te vroeg om te stoppen. We hebben nog zin om door te gaan en laten de leuke minicamping met enige weemoed aan ons voorbij gaan.
De Maas maakt hier een bocht en we krijgen te maken met tegenwind. Het tempo gaat snel omlaag en het lichte trappen verandert voor mij in zwoegen. Moegestreden tegen de wind komen we aan in Stevensweert waar we even stoppen om een plan te maken voor onze overnachting. Voor een camping moeten aan de overkant van de Maas zijn, nog een kilometer of tien te gaan. Omdat we niet zeker weten of we in de kleine dorpjes nog een supermarkt tegenkomen, doen we inkopen in het iets grotere Maasbracht. Dat wil zeggen, ik ga uitgeteld op een bankje liggen en Margo gaat de supermarkt in.
Via de app Campy heeft Margo twee campings geselecteerd. We kiezen beiden unaniem voor de kleine minicamping in Grathem in plaats van de camping bij de jachthaven in Wessem. Margo leidt ons via de kortste route naar de camping. Een prachtige route via onverharde zandpaden, bosrijke kronkelwegen en een recreatieplas. Ik heb inmiddels behoorlijk last gekregen van mijn linkerknie, maar de camping is in zicht. Rond een uur of vier arriveren we bij een leuke hoeve met geel met groen geschilderde deuren en luiken. Er staat een picknick tafel met bloemen voor ons klaar om aan te koken en we kunnen onze tentjes op een beschut plekje zetten met uitzicht op een weide met alpaca’s. Een grote bruine alpaca met een witte kop komt bij het hek staan en kijkt ons brutaal aan. ik ben even bang dat hij gaat spugen, maar hij blijft ons alleen nieuwsgierig observeren.

De tent van mijn zusje kenmerkt zich door oneindig veel haringen. Gelukkig krijg ik hulp van Margo die haar tentje in een mum van tijd heeft staan. Na een aperitiefje en een warme douche voel ik me weer een heel ander mens. Op haar één pits brandertje en met haar nieuwe pannenset tovert Margo een smakelijke pastamaaltijd tevoorschijn. De gastvrouw van de camping komt een praatje maken en informeert ons over de beverkolonie die hier huist. De bevers hebben een ondergronds nest dat half onder water zit, rond een uur of negen worden de bevers meestal actief en heb je kans om ze te spotten. Dus wandelen we even later via de achterkant van de camping richting de beek met dotterbloemen waar de bevers wonen in hun ondergrondse vesting. We hebben geen geluk, de bevers laten zich niet zien en ook de ijsvogeltjes die hun nestjes bouwen door gaten te maken in de lemen oever houden zich schuil voor ons. Later die avond vertelt de gastvrouw dat ze een bever heeft gezien in een ander deel van de beek.

Zelfs met al mijn kleren aan heb ik het nog koud in de tent. De wind waait ongenadig hard en het tocht in de tent. Ik sluip naar buiten en probeer de buitentent dichter bij de grond te krijgen, zodat de wind er niet onderdoor kan waaien. Dat helpt wel iets, maar toch slaap ik die nacht niet echt lekker, omdat ik lig te bibberen. Les één: neem altijd een slaapzak mee, ook al denk je dat het warm genoeg is, buiten slapen is een stuk kouder dan binnen in een gebouw.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fietsdag 2 – Grathem – Roermond – Venlo – Lottum

De tentjes ingepakt en ontbeten met kwark en muesli in het ochtendzonnetje. De omgeving van Grathem is prachtig en ik zou er echt van hebben kunnen genieten als ik niet zo’n pijn aan mijn knie had gehad. Via de recreatieplas waar een ‘pretpark voor duikers’ is ondergebracht (een onderwater wereld met bussen, boten en huizen waar duikers zich in uit kunnen leven), zoals de gastvrouw van de camping ons vertelde, fietsen we richting Beegden en Horn waar we via een lange brug de Maas oversteken en in het centrum van Roermond uitkomen. Tijd voor een bakje koffie.

Mijn knie blijft opspelen. Ik merk dat ik niet meer zo alert ben in het verkeer, omdat ik gewoon geen zin heb om af te stappen en weer opnieuw gang te moeten maken. Doortrappen doet pijn. Ik denk dat het een overbelaste pees is. Margo oppert dat het misschien toch van de val van gisteren is en adviseert een pijnstiller en daarnaast om een paar versnellingen lichter te gaan trappen, zodat de knie zo min mogelijk wordt belast. Misschien heb ik gisteren met de tegenwind te zwaar getrapt, mijmer ik in mezelf, en ook het telkens op gang komen met de bepakking is zwaar.

De pijnstiller lijkt te helpen, we raken in een leuk gesprek verwikkeld en de kilometers glijden onder onze banden door. Op een bankje met uitzicht op een kwakende kikkerpoel nuttigen we onze lunch. Het is droog en er schijnt een voorzichtig zonnetje. Bij Beesel steken we met een wit pontje het water over naar Kessel en bij Baarlo gaan we weer met een pontje naar het aan de overkant gelegen Steyl. Van daaruit gaat het richting Venlo, maar niet voordat we op een terras hebben geproefd van een echte Limburgse vlaai. In Venlo stoppen we om een kijkje te nemen in een kapelletje met brandende kaarsjes. Van Venlo gaat het naar Grubbenvorst en door naar Lottum waar het heerlijk geurt naar rozen. Rond een uur of vier arriveren we bij camping de Rozenhof.

Donkere wolken pakken zich samen. De buienradar voorspelt heftige buien. We besluiten de eigenaar van de camping te vragen of we vannacht onze matjes in de recreatieruimte mogen leggen. Dat heeft als voordeel dat we morgen niet in de stromende regen alles in hoeven te pakken en dat onze tentjes droog blijven. De eigenaar kijkt ons even peinzend aan en zegt dan dat hij even iets aan zijn vrouw moet vragen. Ons enigszins verrast achterlatend loopt hij weg. Even later komt hij terug. We mogen voor € 35,- in een zespersoons huis overnachten als we ons eigen beddengoed gebruiken. Superdeal.

Omdat het zo kan gaan regenen fietsen we eerst naar Lottum centrum om inkopen te doen voor ons avondeten en ontbijt. Lottum heeft alleen een bakkerij en een snackbar. Het meisje bij de bakker is bijzonder behulpzaam en geeft ons behalve broodjes ook plakjes kaas en boter mee voor ons ontbijt. Bij de snackbar scoren we een frietje dat Margo in haar rugzakje meeneemt. En zo zitten we even later aan een grote houten tafel met friet met smakelijke kip curry saus van Hak. Ons toetje is een sappige nectarine en een kop thee met een stroopwafel.

Na de warme douche wandel ik wat over het terrein van de camping. De heftige buien zijn nog niet gearriveerd. Voor ons huis is een mooie rozentuin, er zijn kassen met groenten en kruiden waar een gezellig zitje is gemaakt om te lezen en te mijmeren zo staat er geschreven op een bordje. Overal scharrelen kippen rond, voor de liefhebbers is er een groot schaakbord en er is een konijnenheuvel met grote hangoor konijnen die ik natuurlijk even wil aaien. Wat bijzonder dat we op deze fijne plek zijn uitgekomen.

De avond brengen we door met het spelen van Punto, een tactisch kaartspel en Wordfeud. Het is een genot om in een warm en zacht bed te liggen, terwijl de regen tegen de ramen slaat. We zijn zo blij dat we warm en droog de nacht door kunnen brengen en morgen zien we wel weer verder.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fietsdag 3 – Lottum – Bergen – Boxmeer –  Gennep – Plasmolen

Tussen negen en tien in de ochtend trekt een front over met pittige buien, daarom slapen we lekker uit, kijken foto’s liggend op onze rug in bed en geeft Margo me een aantal handige tips op het gebied van social media. Rond half elf trekken we onze regenkleding aan en stappen wederom bepakt op de fiets. In Broekhuizen pakken we de Maasroute weer op. We fietsen nu door een tuinbouw gebied. Er valt een lichte regen, mijn knie is een beetje stijf en pijnlijk, maar toch geniet ik van het fietsen.

Bij Blitterswijck wacht ons weer een pontje. Het veer ligt er verlaten bij. We willen net aan de bel trekken als de veerman verontschuldigend aan komt lopen. Hij was even een bakje koffie drinken. Hij vertelt dat hij tussen Venlo en Gennep de Maasroute heeft gecontroleerd, dus de bewegwijzering moet tiptop in orde zijn. Fijn dat er vrijwilligers zijn die dit werk doen. Wat leven we toch in een heerlijk land.
In een klein dorpje vinden we een lunchroom waar we gastvrij worden onthaald. We pellen onze natte kleding uit en hangen deze te drogen over de leuning van een stoel. We zijn de enige gasten. De courgettesoep met spekjes gaat er goed in. Nog een cola voor de suikers en dan springen we weer op de fiets. Het is droog, maar de donkere wolken om ons heen voorspellen weinig goeds.
We zijn omringd door zwarte luchten, maar tot onze verbazing fietsen we nog steeds zonder regen. En dan ineens barst het los. Ik voel het water via mijn hals naar binnen stromen, langs mijn borstkas omlaag, mijn zeem loopt vol, mijn voeten soppend in mijn schoenen, nat tot op het bot.
Het is zo extreem dat het grappig is. Even later ga ik naast Margo fietsen met een brede grijns op mijn gezicht, ik heb de neiging om keihard één of ander flauw liedje te gaan zingen. ‘Je kunt nog lachen’, zegt Margo verbaasd.
‘Wil je stoppen?’, vraagt Margo. Ik kijk om me heen. We fietsen door een verlaten landschap met weiden en akkers. Ik fiets liever door dan dat ik hier in de stromende regen onder een lekkende boom ga staan. Met fietsen blijf je tenminste warm en erger dan dit kan het niet worden.
‘Grote, diepe plas’, waarschuwt Margo me. Lachend fiets ik er dwars doorheen. Alles is toch al kletsnat en de tijd dat ik een eind achter Margo bleef fietsen, omdat haar achterwiel water en modder omhoog spatte is al lang voorbij.
Het scheelt dat de temperatuur goed is. We naderen weer een pontje. De schipper ziet ons aankomen in de stromende regen en wacht op ons voor hij naar de overkant vaart.
We fietsen door nationaal park de Maasduinen over fietspaden omringd door heggen en bossen. Bij een stenen kapelletje stoppen we. Een kleine schuilplaats om even iets te eten en uit te rusten. Er staat een mooie houten bank in waar we op kunnen zitten. Het kapelletje is splinternieuw; gebouwd in 2020 het jaar van de coronacrisis, door een moslim, een katholiek en een protestant om de eenheid te gedenken van al wat leeft, zo staat er geschreven op een bordje in de vorm van een vlinder. Onder de indruk van de ‘vlinderkapel’ delen we onze laatste muesli bol.

‘Ik moet even stoppen, mijn band maakt een vreemd geluid, ik denk dat er een steentje in zit’, zegt Margo. Even later stapt ze op de fiets en begint als een razende te trappen. ‘Shit, ik heb een lekke band’, roept ze. Net tevoren had ik nog gezegd, dat ik fietsen op de trekking bike zo fijn vind, omdat je vrijwel nooit een lekke band krijgt….
We verlaten de Maasroute en gaan richting Sambeek op zoek naar een fietsenmaker. Een vriendelijke bewoner vertelt ons dat we voor de dichtstbijzijnde fietsenmaker in Boxmeer moeten zijn. Ik fiets vast vooruit om de hulptroepen in te schakelen en Margo volgt lopend met haar fiets in de hand. In de winkelstraat van Boxmeer vind ik al snel een grote fietsenzaak. Wanneer ik aan kom rijden knijp ik hard in de remmen en val om. Voor de tweede keer deze week lig ik op het asfalt met mijn fiets boven op me. Ik kijk in het verschrikte gezicht van een oudere vrouw die me helpt de fiets overeind te tillen. ‘Kijkt u toch alsjeblieft uit’, smeekt ze me bijna. Ik voel mijn heup en ellenboog branden.
Mijn linkerschoen was ongemerkt vastgeklikt aan het pedaal en toen ik af wilde stappen, lukte dat niet. Mijn voeten waren door de regen zo gevoelloos geworden dat ik niet meer kon voelen of ik nu wel of niet vast zat.
Ik trek mijn regenkleding uit en loop de winkel binnen. ‘Geen probleem, dat bandje plakken we direct voor u.’ Ik opperde nog voorzichtig of ze ook een mobiele service hadden en ze Margo misschien tegemoet konden rijden, maar dat zat er niet in. Toen ik belde om het goede nieuws door te geven, kreeg ik een opgetogen Margo aan de  lijn, ze was er al bijna. Niet lang daarna zag ik haar blauwe jasje de hoek omkomen. De fietsenmaker zette mijn zadel, dat door de val scheef was komen te staan, weer recht en hing de fiets van Margo in de touwen. Een jonge jongen zette er een nieuwe binnenband in en we konden onze tocht zonder al te lang oponthoud weer vervolgen. Er scheen inmiddels een waterig zonnetje en wij waren in de warme fietsenwinkel weer een beetje opgedroogd.
Op een bankje in Gennep overlegden we over onze laatste overnachtingsplaats. We kozen voor camping de Geuldert in Plasmolen. Omdat we niet zeker wisten of we nog winkels tegen zouden komen, deden we voor de zekerheid boodschappen in Gennep. Bij het schoonmaken van het winkelwagentje spoot ik per ongeluk een man nat met de ontsmettingsvloeistof. Hij had zelf niets in de gaten, maar zijn hele blouse was nat. Een vrolijke dame kon er wel om lachen. ‘Een dag niet gelachen, is een dag niet geleefd’, fluisterde ze ons toe in het voorbij gaan.

We trakteren ons op een flesje rode wijn en toastjes met Franse kaas, dadels en gekruide amandelen. De slaapzak en andere natte spullen hangen te drogen in de zon, wij zitten op onze ministoeltjes te genieten. Het was ondanks de regen een hele leuke dag. We sluiten af met een kleurrijke groente maaltijd met kipfilet en quinoa.

Vannacht is het niet koud, maar nu is er weer iets anders dat me uit mijn slaap houdt. Een oude, dove, rokende man heeft de televisie in zijn voortent keihard staan. Ik kijk op mijn mobiel. Het is kwart voor één ’s nachts. Niks, lekkere rustige minicamping, denk ik chagrijnig. Wat ga ik doen? Opstaan en vragen of het zachter mag of het geluid negeren en proberen in slaap te vallen? Ik ga eerst naar het toilet. Als ik terugkom, sta ik even besluiteloos voor de dichte voortent te luisteren naar het lawaai dat daar vandaan komt. Ik zie vaag de blauwe lichten van een televisie, maar ik zie geen persoon. Ik heb eigenlijk niet zoveel zin om in mijn nachtkleding een vreemde tent binnen te dringen om te vragen of het zachter mag, dus sluip ik weer terug naar mijn tentje en ga op mijn zij liggen met de deken over mijn oor getrokken. Weldra val ik in slaap. De volgende ochtend hoor ik dat Margo ook last had van het lawaai, maar dat het rond één uur was gestopt.



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dag 4 – Plasmolen – Sint-Jansberg – Millingen aan de Rijn – Babberich – Doetinchem

We worden opgeschrikt door een telefoontje; de man van Margo heeft een motorongeluk gehad. De motor heeft flink wat schade, maar gelukkig is hij er met een gebroken teen vanaf gekomen. Dat betekent dat Margo morgen en de komende dagen de winkel moet draaien. Bij het ontbijt bekomen we van de schrik en praten nog wat na.
Margo haalt de clips onder mijn schoenen vandaan, zodat ik – als ik nog eens val – in ieder geval niet de schoenen de schuld kan geven.

Net na Plasmolen wacht de uitdagende Sint Jansberg op ons. In een uiterst licht verzet klim ik omhoog. Ik heb er lol in. Mijn knie doet het goed vandaag. Rondom Groesbeek is het druk op de wegen, de auto’s rijden hard en ik vind het irritant dat ik telkens moet inhouden om achter Margo te komen als er een auto aankomt en daarna weer moet aanzetten. Ik kom zo niet lekker in een ritme. In Duitsland is het rustiger en kunnen we weer naast elkaar op het fietspad rijden.
Uit het weiland net naast het fietspad stijgt gracieus een ooievaar op, met zijn vleugels wiekend en zijn lange zwarte poten gestrekt naar achteren vliegt hij net voor ons langs, op weg naar een hoog nest waarop nog twee andere ooievaars staan.

In Millingen aan de Rijn stoppen we op een pleintje. We zijn op zoek naar een leuke lunchplek. ‘Zullen we naar de Millinger theetuin gaan?’, vraagt Margo. Ik stem enthousiast in. Het is wel vijf kilometer van de route, dus in totaal fietsen we er tien kilometer voor om, maar dat hebben we er wel voor over.  Ik ben al wel eens in de theetuin geweest, maar dat is lang geleden. Margo ziet altijd bordjes staan als ze in dit gebied fietst en is nieuwsgierig. We hebben wind tegen, maar de route is mooi.
Bij de theetuin aangekomen blijkt dat we entree moeten betalen, dat is een beetje een afknapper. We willen alleen even lekker lunchen en dan weer verder. Omdat er verder in de omgeving niets is aan horeca, gaan we toch naar binnen. Het ‘Muharadha’ broodje met geroosterde paprika, granaatappelpitjes en feta smaakt heerlijk en maakt veel goed. Margo vindt dat je in een theetuin toch op z’n minst losse thee zou moeten krijgen en geen thee uit een zakje. Misschien iets voor haar dochter die thee sommelier is.

Met de wind in de rug fietsen we over de dijk en pakken de pont van Millingen naar Pannerden over de Rijn. De Maas hebben we gisteren bij Gennep achter ons gelaten. Vanaf toen zijn we overgestapt op een knooppuntenroute die Margo van te voren al heeft gedownload op haar mobiel. Het is een drukke vaarroute en we moeten even wachten op een groot vrachtschip dat passeert. De pont gaat flink schommelend naar de overkant en we moeten ons goed vasthouden.

We fietsen weer in bekend terrein, langs watersport gebied de Bijland, het dijkje van Babberich en landgoed Halsaf, langs Beek en de Montferlandse bossen. Bij de waterskibaan in Braamt nemen we nog een drankje en dan splitsen zich onze wegen.

Thuisgekomen pak ik de klamme spullen uit de fietstassen, hang de tent te drogen en stop de wasmachine vol. En dan heerlijk in een bad met arnica olie om mijn stramme spieren en gewrichten te verwennen. In bad dommel ik een beetje in slaap.
Ik twijfel, maar ik pak toch de auto in plaats van de fiets,  als ik weer schoon en fris op weg ga naar Margo voor een heerlijke Thaise maaltijd en nabespreking van ons avontuur. Het fietsavontuur is goed bevallen en smaakt naar meer. Nieuwe plannen zijn al in de maak. Op naar de Middellandse zee.

Geluk in tijden van corona

Nu het coronavirus over de hele wereld uitwaaiert, de intensive care afdelingen in ziekenhuizen volstromen en we afstevenen op een economische crisis, maken veel mensen zich zorgen over de gezondheid van hun geliefden of hoe ze het hoofd boven water moeten houden nu er geen inkomsten meer zijn. In tijden van crisis staat ons geluk onder druk. Maar wat is geluk eigenlijk?

Lange tijd dacht ik dat geluk iets ongrijpbaars was, iets dat je onverwachts kon overvallen. Zomaar gelukkig. Kleine momentjes van geluk die me overstroomden bij de glimlach van een bekende op straat, bij een mooie zonsondergang of tijdens een goed gesprek met vrienden. Inmiddels noem ik deze vorm van geluk: het kleine geluk. Het is het geluk dat je tegenkomt in alledaagse dingen. Het genieten van een kopje thee, plezier beleven aan het kijken naar een mooie film of luisteren naar ontroerende muziek. Deze vorm van geluk kan je spontaan overvallen, maar je kunt het ook een handje helpen. Dit kun je doen door bewust stil te staan bij de kleine dingen die jou blij maken, door dankbaar te zijn voor al het moois in je leven. Door je aandacht te richten op de fijne en mooie dingen die er naast alle zorgwekkende corona ontwikkelingen in de wereld zijn, ontstaat er bijna als vanzelf een glimlach van geluk op je gezicht.

Naast klein geluk bestaat er wat ik westers geluk noem. Het stapje voor stapje toewerken naar een doel dat je wil bereiken. Het is wetenschappelijk onderzocht dat het hebben van een doel mensen gelukkig maakt. Het motiveert en geeft voldoening om ergens mee bezig te zijn, om iets te creëren. Een doel voor ogen hebben geeft richting en structuur aan het leven en dat valt voor veel mensen weg nu het coronavirus mensen hen aan huis gekluisterd houdt. Het coronavirus zet een streep door veel sportieve, sociale en carrière gerichte doelen. De maatregelen om het virus in te dammen zetten het hele leven op zijn kop. Alles is anders. De vraag is hoe kunnen we ons soepel en creatief aan de nieuwe situatie aanpassen? En dan komen we uit bij wat ik noem de oosterse manier van geluk noem.

De oosterse wijze van geluk ziet het leven als een stromende rivier waarin je je kunt laten meedrijven. Onderweg kom je van alles tegen. Verzet je je tegen wat de rivier van het leven je brengt dan ervaar je lijden. Kun je zonder oordeel en met verwondering kijken naar alles wat er gebeurt in je leven dan ervaar je een innerlijke staat van geluk, die je ook vrede zou kunnen noemen. Accepteren is het sleutelwoord. Er het beste van maken, gegeven de omstandigheden. Er de voordelen van inzien. Elke crisis biedt ook een kans. Een mogelijkheid om eens iets heel anders te ervaren, om je creativiteit aan te boren, om het leven vanuit een ander perspectief te bekijken.
Ook de coronacrisis biedt kansen. Het thuiswerken geeft nieuwe technologieën een impuls, we brengen meer tijd door met ons gezin en we krijgen tijd en ruimte voor activiteiten waar we anders niet aan toekomen.

Tot slot is er nog een diepere laag van geluk. Geluk dat verbonden is met zingeving en van betekenis zijn voor anderen. De grootste staat van geluk ervaren we als we het gevoel hebben ergens deel van uit te maken en wanneer we iets kunnen bijdragen aan het geluk van anderen. Daarom zie je nu zulke mooie initiatieven ontstaan. Natuurlijk de medewerkers in de zorg die zich met hart en ziel inzetten om mensen te verzorgen en weer beter te maken. Muzikanten die hun muziek gratis aanbieden ter inspiratie, of die optreden om ouderen een hart onder de riem te steken, bloemisten die gratis bloemen laten bezorgen, restaurants die heerlijke maaltijden bereiden en laten bezorgen bij kwetsbare mensen die zelf geen boodschappen kunnen doen. Heel ontroerend vind ik ook het initiatief van medewerkers van een Spaans verzorgingstehuis, die zich samen met de bewoners opsluiten in het tehuis om er zo voor te zorgen dat het coronavirus buiten de deur blijft. Ze gaan ’s avonds niet terug naar hun eigen huis, maar blijven vierentwintig uur per dag bij de bewoners. Een vrijwillige en volledige lock down om de kwetsbare ouderen waar ze voor werken te beschermen.

We realiseren ons door de coronacrisis wat echt belangrijk is in ons leven. De verbinding met onze geliefden, er voor elkaar zijn. We voelen weer tot in het diepst van ons hart hoe belangrijk contact met anderen voor ons is nu dat niet meer vanzelfsprekend is.
Blijf gezond. Blijf verbonden. Creëer momentjes van geluk voor jezelf en anderen.

Muziek voor je brein

In de krant viel mijn oog op een advertentie. Muziek voor je Brein – pianolessen voor volwassenen stond er. Nu koesterde ik al jaren een stille wens om eens in mijn leven nog een keer piano of gitaar te leren spelen. Toch ben ik nooit naar een muziekleraar of de muziekschool gestapt. Die drempel vond ik gewoon te hoog. Bovendien was ik stiekem toch een beetje bang dat ik hiervoor al te oud zou zijn of niet muzikaal genoeg.
In de advertentie stond echter nadrukkelijk dat je geen enkele muzikale ervaring nodig had om te kunnen starten en de cursus van tien lessen was speciaal bedoeld voor mensen boven de vijfenvijftig jaar. Kortom, ik herkende me helemaal in de doelgroep, ook al had ik de gewenste leeftijd nog niet bereikt. Ik kon me vast wel een jaartje ouder voordoen dan ik was…

Nu wil het toeval dat ik een vriendin sprak die mijmerde dat ze ooit nog eens piano wilde leren spelen. Enthousiast vertelde ik haar van de cursus die ik had gezien en dat ik net als haar de wens had om piano te leren spelen. En zo kwam het dat we samen op een zaterdagochtend in Wijk bij Duurstede bij muziekwinkel van Ginkel stonden. De bevlogen eigenaar liet ons de klanken van verschillende elektrische piano’s horen, terwijl wij geobsedeerd naar zijn soepel bewegende vingers keken. Er ging een hele, nieuwe wereld voor ons open.
Een uurtje later hadden we onze keuze gemaakt, het huurcontract ondertekend en probeerden we twee elektrische piano’s, twee standaarden en twee pianokrukjes in de auto te stouwen. Wat uiteindelijk ook lukte. We konden niet wachten om te beginnen met oefenen, want de avond ervoor hadden we onze eerste les gehad.

Het leren spelen van een instrument stimuleert onze hersenen intensief. Muziek maken activeert verschillende delen in je brein. Niet alleen de motorische gebieden, maar ook de delen die verbonden zijn met je geheugen, je creativiteit, je empathie en je timing worden geprikkeld en moeten samenwerken om muziek te maken. Piano leren spelen is dus een uitstekende manier om je brein actief te houden. Tijdens de eerste les begreep ik direct waarom dit zo is.
Niet alleen kregen we uitleg over de toetsen van de piano met hun verschillende toonladders, lopend van A t/m G en de basispositie van onze handen, waarbij elke vinger correspondeerde met een cijfer. De duimen staan bijvoorbeeld voor het cijfer één, de wijsvingers corresponderen met cijfer twee en zo verder tot de pinken die de vijf vertegenwoordigen. Daarnaast leerden we dat er twee notenbalken zijn; één voor de linkerhand en één voor de rechterhand. Deze twee notenbalken moet je tegelijkertijd kunnen lezen. KANSLOOS. In mijn brein werd het één chaos van noten, letters en cijfers. Ik wist niet meer waar mijn pink zat, wat links of rechts was (dat komt wel vaker voor, ook in het dagelijks leven), laat staan dat ik een noot gedurende de juiste lengte kon aanslaan of enige melodie kon produceren.
Ik kwam er tot mijn verbijstering achter dat ik mijn vingers helemaal niet onafhankelijk van elkaar kon bewegen. Als ik een toets wilde aanslaan dan gingen al mijn vingers mee de lucht in en was ik daarna de positie van de toetsen kwijt. Het lukte mijn brein nog niet om de juiste route naar mijn wijsvinger en pink te vinden om deze een korte, krachtige beweging te laten maken, zonder dat mijn middelvinger meedeed. Dat was dus het eerste wat ik ging trainen; het onafhankelijk leren bewegen van mijn vingers. Enthousiast maar kapot kwam ik thuis van mijn eerste pianoles.

Dagelijks korte stukjes oefenen kregen we mee als tip. Tien minuutjes is effectiever dan een uur, omdat de spieren nog moeten wennen en het brein anders oververhit raakt. Ik merk dat het de ene dag veel beter gaat dan de andere dag. Als ik moe ben of als mijn hoofd veel heeft moeten nadenken dan gaat het pianospelen niet zo best. Ik vind het lastig om de positie van een noot op de notenbalk te kunnen ontcijferen – op welk lijntje staat dat ding eigenlijk  – laat staan dat ik twee notenbalken tegelijkertijd kan interpreteren. Volgens de leraar een kwestie van langdurig oefenen, dan wordt het uiteindelijk automatisme. Zo ver ben ik nog lang niet. Maar het oefenen werpt al wel zijn vruchten af; af en toe klinkt het echt al een beetje als een melodie. En dat geeft voldoening.

Ik heb nu drie lessen gehad, die ik trouw volg. Toen ik met de fiets was gevallen was één van de eerste dingen die ik dacht: ‘zou ik wel piano kunnen spelen nu ik last heb van mijn pols?’
Ik had het nog aan de dienstdoende arts van de huisartsenpost gevraagd, die mijn lip aan het hechten was: ‘denkt u dat ik piano kan spelen?’. De arts had bevestigend geantwoord, waarop ik had gezegd: ‘dat is mooi, want dat heb ik nog nooit gekund…..’ (grapje van Frans).
Gelukkig was mijn pols niet gebroken en kon ik al mijn vingers nog bewegen, al deed de duim wel wat zeer. En zo zat ik vrijdagavond met een dikke lip maar uiterst tevreden bij de pianoles.

Mijn lip heeft inmiddels weer zijn normale proporties, de hechtingen zijn eruit en mijn knieën en schenen zijn alleen nog wat geelpaars. Mijn uitdaging met de piano is nu om toetsen afwisselend hard (forte) en zacht (piano) aan te slaan, en om staccato of legato te spelen. Nog geen idee hoe dat moet, maar ik heb er veel plezier in om dit uit te vinden.

Dat mijn brein druk bezig is alle indrukken van de pianoles te verwerken, bleek toen Frans ’s nachts wakker werd van mijn vingers die piano speelden op het matras.

petit affairs  klik hier voor muziek

Gevallen vrouw

Ja, ik ben een gevallen vrouw. Hoe dat zo is gekomen? Nou, dat zal ik je vertellen.

Afgelopen donderdag ging ik met een vriendin naar een boekpresentatie in de stad. Ik vond het leuk een andere schrijfster uit de Achterhoek te ontmoeten. Ze had meegedaan aan een schrijfwedstrijd en was tweede geworden. Van de winnaar zou het verhaal worden uitgegeven als boek. De uitgever vond haar bijdrage echter zo goed dat ook haar thriller ‘Op het verkeerde moment’ in boekvorm was uitgegeven. Een beetje onwennig, maar met gevoel voor humor en zelfspot, stond de schrijfster tegenover haar toekomstige lezers, terwijl ze vertelde dat ze als klein meisje al spannende verhalen verzon en ervan droomde om schrijfster te worden.
Ik maakte een praatje met de dames van de uitgeverij, die zich volledig hadden gespecialiseerd in het spannende boek. Het thriller genre is populair in Nederland. Meedoen met een schrijfwedstrijd biedt een goede gelegenheid om je in de kijker te schrijven en in beeld te komen bij een uitgeverij. Willen ze je manuscript eenmaal uitgeven dan verzorgen zij de publiciteit;  ze organiseren boekpresentaties en zorgen voor recensies in kranten en tijdschriften. Dat heb ik voor mijn boek allemaal zelf moeten doen.
Onder het genot van een kopje thee en een paar bitterballen kletste ik wat met mijn vriendin en wat andere mensen, totdat het tijd werd om naar huis te gaan. Het miezerde een beetje toen ik huiswaarts keerde op mijn fiets. Ik neuriede een liedje in mezelf, want ik voelde me blij en tevreden dat ik voor het eerst in dagen niet misselijk was en verheugde me op de maaltijd die Frans voor me aan het klaarmaken was. Zonder ook maar het geringste vermoeden van wat me te wachten stond.

Verbaasd constateerde ik dat ik vol met mijn gezicht op de straatstenen was terechtgekomen. Daar lag ik dan op straat naast de artiesteningang van het Amphion theater. In flits had ik mijn achterwiel weg voelen glijden, om het volgende moment met een smak tegen de grond te slaan. ‘Au, au, wat doet dat zeer’, kermde ik luid. Van alle kanten kwamen mensen aanlopen. Ik voelde een stekende pijn door mijn linkerpols en beide knieën trekken. Ik weet niet meer of ik zelf ben opgestaan of dat vriendelijke omstanders me overeind hebben getrokken. Ik weet nog dat ik daar verdwaasd en bibberig van de schrik stond en uitprobeerde of ik mijn benen nog kon bewegen.
Kan ik iets voor u doen mevrouw? Moeten we hulp inroepen? Wilt u niet even op het trapje gaan zitten? Ik dacht diep na, maar mijn hoofd kon geen goed antwoord verzinnen. Ik wist wel dat ik naar huis wilde en helemaal geen zin had om op een trapje in de regen te gaan zitten. Ik kon mijn armen en benen nog bewegen dus volgens mij viel het allemaal wel mee.
‘Hier, een zakdoekje voor het bloeden, mevrouw’. Een jongeman overhandigde me een papieren zakdoekje. ‘Ik wil best met u mee lopen hoor.’
Ik voelde me ineens een heel erg oude vrouw, waarvan niemand in de gaten heeft dat ze pas vierenvijftig jaar is. Gevallen met de fiets. Zomaar midden in de stad. Zonder enige aanleiding. Ik die op de racefiets over bospaden had gehobbeld, onverharde zandpaden had getrotseerd en me zelfs voorzichtig had gewaagd aan een slingerende afdaling. Hoe kon ik hier nu vallen?

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik denk dat het wel gaat, dank je wel’, zei ik tegen de bezorgde jongen.
Het leek me het beste om voorzichtig naar huis te fietsen. Toen ik wilde opstappen, zag ik echter dat mijn stuur helemaal verbogen was. Twee sterke mannen fatsoeneerden het stuur zo goed mogelijk en daar ging ik. Ik had het koud. Stram en een beetje wankel fietste ik richting Kruisbergseweg. Bij het passeren van het ziekenhuis bedacht ik dat het misschien wel goed was om even langs de huisartsenpost te gaan.
Toen ik me meldde bij de balie met de mededeling dat ik was gevallen met de fiets had ik geen idee hoe mijn gezicht er aan toe was. Ik wist wel dat ik bloedde, maar niet waar dat bloed vandaan kwam. ‘Dat moet gehecht worden’, zei de assistente, ‘neemt u maar plaats in de wachtkamer.’
Ik moest denken aan die keer dat ik onder een bromfiets was gelopen. Toen was ik ook met mijn gezicht op straat terecht gekomen en had de arts mijn neus met schuurpapier behandeld om de kleine steentjes eruit te krijgen. Ik weet nog dat ik toen dagenlang met een rietje heb gedronken en dat eten heel pijnlijk was.
Twee weken geleden had ik nog lacherig gedaan over vallen. Nou ja, dan heb ik osteoporose, dacht ik, de kans dat ik iets breek door te vallen is verwaarloosbaar klein. Wanneer val je nou? De laatste keer dat ik echt was gevallen was op de middelbare school, toen er een dikke laag ijs op het wegdek had gelegen en ik in een bocht hard onderuit was gegaan met de fiets. Ik had nog wekenlang last van een pijnlijke heup.

Ik belde Frans om te vertellen dat ik was gevallen met de fiets en voor de zekerheid even bij de huisartsenpost was langs gegaan.
‘Zal ik naar je toe komen?’
‘Ja, dat vind ik wel gezellig.’
Er verstreken vijftien minuten en nog steeds geen Frans. Ik appte met de vraag of hij er bijna was.
‘Ik zit al in de wachtkamer.’
‘Eh???’
‘Dan zou ik je toch moeten zien, want ik zit daar ook.’
‘Ja, in de wachtkamer bij de spoedeisende hulp.’
‘Nee, ik zit bij de huisartsenpost.’

‘Mevrouw Huijsmans’, riep de jonge huisarts, terwijl hij een hand uitstak en me mee loodste naar een soort tandartsstoel. Met een doekje met water maakte hij de wond op mijn lip schoon. Ik ga het hechten, dat kan even zeer doen hoor. Het zijn maar twee hechtinkjes, dat is net zoveel als twee prikjes, dus ik zet geen verdoving.

Ik voelde de naald in mijn vlees snijden en een stukje verder er weer uit komen. Het naarste gevoel was echter het aantrekken van de draad. Er waren twee hechtingen nodig. Er rolde een traan uit mijn oog. De huisarts vroeg hoe het gebeurd was. Of ik uit mijn werk op weg naar huis was. Intussen plaatste hij de tweede hechting.
‘Ik zeg even niets’, beet ik hem toe.
‘Nu ben ik net een tandarts die van alles vraagt als hij in je mond bezig is hé?’, realiseerde de arts zich.
Hij boog zich over me heen om het resultaat te bekijken. ‘Helaas is het rafelig ingescheurd, dat blijft wel zichtbaar.’ Hij plaatste een derde hechting. Het aantrekken van de draad gaf een naar gevoel. Toch niet tevreden over het resultaat, haalde hij de derde hechting er weer uit.
‘Ik doe er toch maar wat lijm in’, zo mompelde hij in zichzelf. De lijm prikte in mijn wond. Ik had nog steeds geen idee hoe ik eruit zag.

Mijn pols kon gebroken zijn, daar twijfelde hij over. Ik kon het rustig twee dagen aankijken. Mocht het niet beter worden, kon ik altijd een foto laten maken. Voor het eindresultaat zou dat niets uitmaken. Mijn knieën waren blauw en gezwollen, maar leken nog goed te functioneren.
De assistente gaf me een tetanusprik en drukte me op het hart om het weekend vooral terug te komen als de wond zou gaan ontsteken.

Frans zat in de wachtkamer en samen wandelden we door de regen naar huis met de fiets aan de hand. In de spiegel in de hal zag ik onder mijn neus een rommelig tafereel van draadjes en korstjes bloed. Mijn bovenlip was opgezwollen, waardoor ik iets weg had van Katrien Duck.
Met een klein lepeltje hapte ik voorzichtig van de pasta die Frans had klaargemaakt. Het was lastig mijn mond vergenoeg open te krijgen om het eten binnen te krijgen. Net nu ik na dagen misselijkheid weer flinke trek had. Ik was blij dat ik tijdens de boekbespreking wat lekkere hapjes had verorberd.
Even later zat ik op de bank knus tegen Frans aan. Hij had een warme kruik gemaakt, want ik bleef maar bibberen. Ik had icepacks op mijn knieën en pols gelegd en in mijn mond klemde ik een koud, nat watje in de hoop dat mijn bovenlip wat zou slinken.

Een gevallen vrouw. Hoe wonderlijk en onverwachts kan het leven gaan.

Dilemma

Allereerst iedereen hartelijk bedankt voor de kaartjes en appjes met lieve, wijze en bemoedigende woorden die ik heb mogen ontvangen. Mijn vorige blog heeft een stroom aan reacties opgeleverd, waaraan ik veel steun heb ontleend. Ik heb verhelderende gesprekken gevoerd, ben extra geknuffeld, er zijn kaarsjes voor me gebrand en ik heb dolfijnen healingen gekregen. Dat alles heeft me enorm geholpen. Wat niet wil zeggen dat ik niet heb geworsteld om een goede, afgewogen beslissing te nemen, niet enorm opzag tegen de effecten van de behandeling en me niet beroerd heb gevoeld.

‘Vertrouw op Allah, maar bind wel je kamelen vast’, is een Arabisch gezegde dat uitdrukt dat het mooi is om vertrouwen te hebben, maar het ook goed is om daarnaast je verstand te gebruiken en praktische voorzorgsmaatregelen te treffen. In dat kader had ik mijn nieuwe oncoloog een mailtje gestuurd. Hoewel ik er vertrouwen in heb dat de borstkanker uit mijn lichaam is verdreven, moet ik ook de realiteit onder ogen zien. En die realiteit is dat de borstkanker tussen het vijfde en tiende jaar bij één op de vijf vrouwen terugkomt. In deze statistieken zijn alle vrouwen met borstkanker meegenomen, dus ook de vrouwen met een laag risico op terugkeer. Statistisch gezien heb ik veel kans dat ik die ene ben. Mijn risicoprofiel is hoog; borstkanker ontstaan voor het 50e levensjaar in zijn meest agressieve vorm met acht aangetaste okselklieren en angiogenese door de tumor.
Angiogenese is de aanleg van nieuwe bloedvaten. Tumorcellen kunnen andere cellen gijzelen en hen dwingen voor hen te werken. Zo had mijn tumor bloedcellen gegijzeld om nieuwe bloedvaten aan te leggen voor de bevoorrading van extra zuurstof en voedsel voor de tumor. Je kunt je voorstellen dat tumorcellen hierdoor gemakkelijk via het bloed door het hele lichaam kunnen bewegen en zich dus overal in het lichaam kunnen schuilhouden om zich, als de kans zich voordoet weer te gaan groeien en een nieuwe tumor te vormen. In de volksmond heet het dan dat de kanker is teruggekomen, maar eigenlijk waren de kankercellen al die tijd nog aanwezig in het lichaam en hebben ze gewoon gewacht op gunstige omstandigheden om weer te gaan groeien.
Gunstige omstandigheden waren voor mijn tumor bijvoorbeeld de aanwezigheid van vrouwelijke hormonen. Vandaar dat die hormonen via anti-hormoontherapie al vijf jaar lang worden geblokkeerd. Dit allemaal in de hoop dat de eventueel nog aanwezige kankercellen het niet zo lang volhouden en gestorven zijn tegen de tijd dat ik stop met de therapie. Maar wat is dan een goed moment om te stoppen? Moet je überhaupt wel stoppen?

Standaard wordt vijf jaar anti-hormoontherapie aanbevolen, maar voor vrouwen met een hoog risicoprofiel zoals ik, is dat twee tot drie jaar langer. Nog langer doorgaan levert geen voordeel op; de kankercellen die dan nog in leven zijn hebben inmiddels een andere manier gevonden om aan voedsel te komen. Ze hebben zich aangepast aan de omstandigheden.
De anti-hormoontherapie is een ware aanslag op het lichaam. Het zorgt voor een versnelde veroudering, onder andere van hart- en bloedvaten, huidcellen, botten en gewrichten. Eén van de bijwerkingen is dan ook vervroegde en vergrootte kans op osteoporose. Oftewel botontkalking.

Daarom had ik mijn oncoloog om advies gevraagd. Nu ik de standaard aanbevolen vijf jaar hormoontherapie er bijna op heb zitten, wilde ik graag zijn advies over stoppen of doorgaan met de therapie afgewogen tegen de risico’s op botontkalking. Ik wilde graag een goed overwogen beslissing nemen, zo informeerde ik hem.
Hij stelde voor een nieuwe botscan te laten maken en nodigde me uit voor een gesprek, waarin we één en ander konden bespreken. En zo zat ik op een vrijdagmiddag met een pijnlijk oog tegenover hem.

Uit de scan bleek dat mijn botdichtheid afgelopen anderhalf jaar met 11% was afgenomen. Een significante afname stond er met hoofdletters in het radiologisch verslag. Ik was er al een klein beetje bang voor, al had ik dat verdrongen. Mijn broekspijpen leken op onverklaarbare wijze langer geworden en ook het zadel van mijn fiets, dat ik vorig jaar zo zorgvuldig had laten afstellen, leek ineens te hoog te staan.
Ik had altijd wat lacherig gedaan over osteoporose; misschien zou ik krimpen tot formaat theelepelvrouwtje grapte ik dan. Maar de oncoloog verzekerde me dat ernstige osteoporose geen grapje is. Spontane wervelfracturen en blijvende invaliditeit met chronische pijnklachten kunnen het gevolg zijn.

Ik had verwacht te moeten kiezen tussen doorgaan met anti-hormoontherapie en leren leven met osteoporose óf stoppen met anti-hormoontherapie met een verhoogde kans op terugkeer van de kanker. Toen de arts echter vertelde dat er een middel is om de botontkalking af te remmen, leek me dat de perfecte oplossing. Het beste van twee werelden. Ik zei dan ook spontaan en zonder echt na te denken ja tegen de voorgestelde behandeling.

Het voorgestelde middel was echter wel een heftig medicijn. Mijn nieren zouden blijvende schade op kunnen lopen, ik zou kaaknecrose kunnen krijgen waarbij je kaakbot ontstoken raakt en je tanden en kiezen spontaan uitvallen, hartritmestoornissen en ernstige spijsverteringsproblemen. Daarnaast moest ik rekenen op een griepachtige periode van een aantal dagen met koorts, hoofdpijn, bot- en spierpijn, misselijkheid en diarree.
Het medicijn zou worden toegediend via een infuus en bleef een half jaar werkzaam. Dat maakte me bang. Als ik last zou krijgen van bijwerkingen was er geen weg terug. Het zat in mijn lichaam en ik zou niet zoals bij pillen kunnen besluiten om te stoppen.
Bovendien zou ik het middel voor enig effect drie jaar lang moeten gebruiken. Ik zag op tegen weer drie jaar lang behandeling, voelde weerzin om opnieuw te veranderen in een patiënt en weer ziek te zijn net nu ik me zo krachtig en gezond voelde. Ik dacht terug aan een jaar geleden. Wat voelde ik me toen fit en energiek door het fietsen. Vanaf dat moment werd ik bang dat dit medicijn net een stapje teveel zou zijn in mijn race om de kanker voor te blijven. Dat dit medicijn mijn lichaam blijvende schade zou toebrengen waardoor ik me nooit meer gezond en fit zou voelen.

Was het door de arts voorgestelde middel het juiste middel? Waren er alternatieven? Was het stoppen met hormoontherapie nog steeds een optie? Wat als ik blijvende nierschade zou oplopen? Zou ik dan nog achter mijn keuze kunnen staan of zou ik dan de rest van mijn leven mezelf verbitterd verwijten ‘had ik het maar niet gedaan’?
Ik wilde een keuze maken waar ik achter kon staan. Een keuze waarvan ik de mogelijk negatieve consequenties zou kunnen dragen. Ik wilde geen spijt krijgen. Niet tegen mezelf zeggen: ‘had ik het maar beter uitgezocht, had ik maar beter nagedacht, had ik het maar geweten.’ Het was een dilemma dat me ernstig in zijn greep had.
Ik voerde gesprekken met vriendinnen en deskundigen, ging naar de tandarts om een kaakfoto te laten maken, liet controleren of mijn oog helemaal genezen was, las allerlei onderzoeken over de verschillende middelen tegen botontkalking, deed een lijfopstelling, zette de verschillende voor- en nadelen op een rijtje en maakte uiteindelijk de beslissing om het te doen.

Frans ging mee naar het ziekenhuis. De dagbehandeling oncologie waar ik me moest melden was vernieuwd. Er was een mooie ruime wachtkamer. Trots stelde ik vast dat mijn ‘Expeditie Borstkanker’ in de boekenkast stond. De verpleegkundige kende me nog en vroeg of we plannen hadden om met  de camper op pad te gaan.  Het was een warm en persoonlijk weerzien. Opgetogen vertelden we dat we van het voorjaar voor langere tijd wilden rondtrekken met de camper.
Ze zette een bakje warm water op mijn schoot waar ik mijn handen in moest leggen, want ze kon geen geschikte ader vinden voor het infuus. Ik schijn hele kleine aders te hebben die moeilijk aan te prikken zijn.
Niet veel later druppelde het zakje met Zometa vloeistof via een ader in mijn hand mijn lichaam binnen. Ondertussen dronk ik verschillende glazen water om de kans op nierbeschadiging zo klein mogelijk te houden en kletste met de verpleegkundige over de veranderingen in de ziekenhuiswereld. Er waren sinds een paar jaar veel nieuwe middelen bijgekomen, vertelde ze, vooral immuuntherapieën op het gebied van hematologie en longkanker.

Het infuus riep herinneringen op aan de chemo. Ook toen wandelden we na de behandeling huiswaarts en was het wachten op het moment dat ik ziek zou worden. Ik vind dat mentaal  zwaar. De wetenschap dat je bewust iets in je lichaam spuit, waarvan je zeker weet dat je er beroerd van wordt. Uiteraard met een doel voor ogen, maar toch.
Eenmaal thuis voelde ik me prima. Ik had zelfs flinke eetlust en Frans haalde twee pizza’s die we gretig verorberden. Ik begon zelfs stille hoop te krijgen dat ik tot de zeldzame gevallen zou behoren die geen bijwerkingen kregen.
Van het één op het andere moment voelde ik me naar worden. Vreemde hartkloppingen, een knallende hoofdpijn, misselijk, buikkrampen, ijskoude rillingen, spierpijn, stekende pijn in mijn botten. Nu moest ik net als bij de chemo lijdzaam wachten tot het over zou gaan. Het uithouden. Afwachten en volhouden. Daar ben ik gewoon niet zo goed in. Ik vind ziek zijn zo’n verspilling van kostbare levenstijd. Tijd die ik veel liever aan leukere dingen besteedt.

Gelukkig knapte ik redelijk snel weer op. Af en toe krijg ik nog een aanval van misselijkheid en acute diarree waarbij ik het dan ijskoud krijg. Net of al mijn bloed naar mijn maag en darmen trekt. Mijn hoofd is nog wat wazig en ik kan me nog moeilijk concentreren, maar ik ben weer mee geweest naar een verjaardag waar ik me tegoed heb gedaan aan taart en toastjes en heb genoten van het gezelschap.

Ik hoop dat de bijwerkingen langzaam wegtrekken en ik me vol kan gaan richten op onze rondrit door Europa, de presentatie over omgaan met kanker die ik aan het voorbereiden ben en niet te vergeten mijn pianoles….

Lichtschuw en levensbang

Afgelopen weekend lag ik op de bank met de gordijnen stijf dicht en een zonnebril op. Niet dat het zonnig weer was. Integendeel, het regende pijpenstelen, maar zelfs het door wolken gedempte winterlicht was teveel voor mijn oog.
Het was begonnen met een irritant gevoel, alsof er een zandkorrel in mijn oog zat. Al snel ging het oog heftig tranen en kreeg ik stekende pijnscheuten als er licht in mijn oog viel of als ik mijn hoofd naar links bewoog.
De opticien, waar ik voor de zekerheid mijn oogdruk liet meten, viel het op dat mijn pupillen ongelijk waren en verwees me door naar de huisarts. Die dacht aan een ontsteking. De antibiotica zou binnen een dag moeten werken. Bij toenemende pijn of lichtschuwheid moest ik niet aarzelen de volgende dag naar de huisartsenpost te gaan.
’s Nachts lag ik wakker van de pijn. Het was alsof iemand met een mes in mijn oog stak. Bij het opstaan kon ik mijn oog niet meer open krijgen. Op de tast liep ik naar de badkamer en verbaasde me erover dat ik zoveel spullen blind kon vinden. Met mijn ogen dicht smeerde ik crème in mijn gezicht, maakte een staart in mijn haar, ging naar het toilet en liep de trap af naar beneden. Mijn geheugen en mijn handen wisten alles prima te vinden, dat vond ik leuk om te merken.
Hoe zou het zijn om blind te zijn?, schoot het even door mijn hoofd. Zou ik daar aan kunnen wennen? Er zouden zoveel dingen afvallen, die ik heel graag doe. Zoals lezen, televisie kijken, sporten, genieten van mooie natuurlandschappen of uitdrukkingen op gezichten. Ik ben erg visueel ingesteld. Ik zou het verschrikkelijk vinden om niets meer te kunnen zien. Er zouden andere dingen voor in de plaats komen natuurlijk. Het luisteren naar muziek, de aandacht voor iemands stem, geuren, aanrakingen, maar toch. Zo’n akkefietje met mijn oog deed me weer even beseffen hoe heerlijk het is om te kunnen zien en hoe vanzelfsprekend ik dat meestal vind.
De arts van de huisartsenpost onderwierp mijn oog aan een uitgebreid en pijnlijk onderzoek. Om het vol te kunnen houden werd mijn oog verdoofd. Dat bracht een heerlijke, tijdelijke verlichting van de pijn. Er werd niets bijzonders gevonden en het advies was om de antibiotica voort te zetten. Mocht de pijn niet minder worden, moest ik de volgende dag terugkomen.
Thuis nestelde ik me op de bank met een kopje thee en een koptelefoon met mijn lievelingsmuziek. De telefoon die regelmatig rinkelde negeerde ik. Geen zin om op te nemen. Totdat Frans, die net aan het douchen was,  nat en naakt de trap af kwam rennen met de telefoon in zijn hand en me toefluisterde dat het de huisartsenpost was. De huisarts die me had onderzocht, zei dat hij me al drie keer had gebeld, maar telkens geen gehoor had gekregen. Sorry,  zei ik verontschuldigend, ik had geen zin om op te nemen.
De arts had het vanwege de heftige pijn toch niet vertrouwd en had contact opgenomen met een oogarts, die dacht dat het een ontsteking van de oogrok was. Scleritis, een ontsteking dieper in het oog en bijzonder pijnlijk. Er stond een ander medicijn voor me klaar. Ik voelde me ontroerd en dankbaar voor de betrokkenheid van de arts, die zo met mijn leed begaan was.
De pijn zakte al snel af en ook het tranen werd minder. Toch voelde ik me bang en somber. Ik had even helemaal nergens meer zin in. Ik was levensbang. Ik voelde me angstig voor alle nare dingen die het leven nog voor me in petto zou hebben. Ik wist wel hoe dat kwam.
Vrijdagmiddag, na het bezoek aan de huisarts, had ik een afspraak met de nieuwe oncoloog gehad. Enigszins ontredderd had ik daar gezeten met mijn heftig, tranende oog en mijn zonnebril op. Het was de oncoloog niet eens opgevallen volgens mij. Hij was vooral verdiept in mijn statistieken en mijn uitslagen. Ik had een meting van mijn botdichtheid gehad en die was niet goed. Door invloed van de anti-hormoontherapie worden mijn botten in rap tempo afgebroken. Ondanks de calcium en vitamine D supplementen is de afbraak groter dan de opbouw.
Om mijn kansen op overleving te vergroten adviseerde de oncoloog nog drieënhalf jaar door te gaan met de hormoontherapie. Dat was even slikken. Ik had gehoopt het kankertraject te kunnen afronden. Bovendien zou ik drie jaar lang elk half jaar een infuus krijgen met een middel om de botafbraak tegen te gaan. Goed nieuws natuurlijk dat er iets tegen de botafbraak gedaan kan worden. Bovendien beschermt het middel me tegen uitzaaiingen in de botten. Ik knikte dan ook instemmend toen ik tegenover de oncoloog zat, maar eenmaal thuis zakte de moed me in de schoenen. Weer aan het infuus. Weer ziek zijn. De bijwerking van het anti-botafbraak medicijn is drie dagen hoge koorts met griepachtige verschijnselen als spier- en botpijn, rillingen en hoofdpijn. Ik had daar zo helemaal geen zin in.
En toen ik zaterdag na het telefoontje van de arts van de huisartsenpost op zocht wat een scleritis eigenlijk is, schrok ik me een ongeluk toen ik las dat dit slechts zelden wordt veroorzaakt door een infectie, maar er meestal een auto-immuunziekte of een tumor aan ten grondslag ligt. Mijn maag kromp ineen en ik voelde een vlaag van misselijkheid opkomen. Zou ik een uitzaaiing in mijn hersenen hebben?
Dus ja, ik was levensbang. Niet doodsbang. De dood leek me eerder een verlossing, dan hoefde ik al die ellende die voor me lag niet mee te maken. Levensbang. Bang voor de risico’s die het leven nu eenmaal met zich meebrengt. Angst voor wat er mogelijk allemaal mis kan gaan. Angst voor alle nare dingen die me nog te wachten staan. Weg was het vertrouwen dat alles goed zou komen. Sinds de chemotherapie had ik me niet meer zo kwetsbaar en bang gevoeld. Ik heb de angst omarmd. Het mag er zijn. Net als mijn verdriet en onzekerheid.

En nu zit ik weer achter mijn computer, nog wel met mijn zonnebril op, maar het oog geneest goed. De gordijnen zijn weer open en voor volgende week dinsdag staat het anti-botafbraak infuus gepland. Ik heb weer nieuwe moed verzameld in de strijd tegen terugkeer van de kanker. Steek een kaarsje voor me op en bid, net als ik, dat de bijwerkingen meevallen, want ik zie er gigantisch tegen op. Ik ben niet meer lichtschuw, maar nog wel een beetje levensbang.

 

Dierenvriend

Als ik thuiskom van het boodschappen doen tref ik op ons grasveld een klein egeltje aan. Ze zit een beetje in elkaar gedoken en kijkt me vragend aan. Als ik op mijn hurken bij haar ga zitten, loopt ze waggelend naar me toe. Ze loopt moeilijk en lijkt verzwakt. Op internet zoek ik op wat egels eten, maar eenduidig is dat niet. Daarom bel ik Stichting Opvang Noach, een stichting die hulp biedt aan in het wild levende inheemse dieren, om ze na verzorging en revalidatie weer terug te zetten in de natuur. Hier krijg ik het advies om kattenvoer te geven. Het liefst kip of rundvlees, want egels zijn kieskeurige eters. Dus fiets ik terug naar de winkel om een blikje kattenvoer te kopen voor de hongerige egel. De egel is helemaal niet bang en komt snuffelend op het bakje kattenvoer af dat ik in mijn hand houdt. Ze ruikt aan de vochtige brokken en begint dan voorzichtig, proevend te eten. Ze eet langzaam en maakt hierbij smakkende geluiden. Als ik een uur later terugkom is ze verdwenen. Het bakje is nog half vol. Ik hoop dat ze sterk genoeg is om de winter door te komen.

Een week daarvoor liepen we naar onze auto op weg naar een verjaardag toen ik een zielige kauw zag zitten. De kauw hipte opzij toen wij eraan kwamen, zijn vleugel meeslepend over de grond. Ik kon niet zomaar in de auto stappen en hem aan zijn lot overlaten. Ik ging achter de computer zitten en vond Stichting Opvang Noach in Halle, waar we de kauw konden brengen om weer op krachten te komen.
Maar hoe vang je een kauw zonder dat deze je hele handen aan gort pikt met zijn snavel? Dat is verrassend eenvoudig als je een doek over de kauw gooit. Noach gaf ons het advies de kauw in een kleine doos te stoppen met een doek erover heen. Het donker en de kleine ruimte geven de vogel een gevoel van geborgenheid en dan wordt hij vanzelf rustig. En dus reden we met de zielige kauw in een doos op schoot naar Stichting Noach in Halle waar ervaren vrijwilligers zich over het dier ontfermden. We gaven een vrijwillige gift voor het goede werk van deze dierenvrienden en kwamen een ervaring rijker, een uur later dan gepland op de verjaardag aan.

Gelukkig houdt Frans net als ik van dieren en vindt hij het niet gek om een gewonde kauw naar de dierenopvang te brengen, extra voer voor een egel te kopen of eindeloos te tutten met een ziek konijn. Hij ondersteunt me altijd in dit soort acties. Sterker nog: zijn liefde voor dieren is de reden dat ik als achttienjarige voor hem viel. Hij vertelde zo enthousiast en liefdevol over zijn tamme muizen, dat mijn hart direct de dierenvriend in hem herkende.
Ik weet ook nog de keer dat we samen een dagje weg zouden gaan. Het was in het prille begin van onze relatie en we woonden allebei nog bij onze ouders. Toen ik bij hem thuis arriveerde zat Frans met een uit het nest gevallen spreeuw op schoot die hij met eindeloos geduld wormen zat te voeren. Overbodig te vermelden dat we die dag niet weg gingen, maar bij de spreeuw bleven tot hij doodging.

Dus toen we laatst in het dierenasiel in Doetinchem waren om een nieuw maatje voor Alwin te zoeken, wist ik wel hoe laat het was toen Frans met tranen in zijn ogen zei: ‘deze wil met ons mee’. Het ging om ‘Bommeltje’ een vergeten konijn dat ergens tussen twee kattenrennen zat weggemoffeld in een hokje. Ze zat daar al meer dan een jaar en niemand wilde haar hebben. En nu hebben wij een konijn met chronisch snot en een darmprobleem waardoor ze extra duur voer nodig heeft, maar ze is zo ontzettend lief dat wij en Alwin heel erg blij zijn met haar.
Bovendien weet ik weer heel goed waarom ik destijds verliefd ben geworden op Frans. Mijn hart maakt een extra sprongetje voor mijn lieve dierenvriend.

Wespennest

Een wespensteek kan venijnig pijn doen. Ik heb eens een steek in mijn kleine teen gehad van een wesp die zich in mijn schoen schuil hield en die uit puur zelf behoud een prik met zijn angel uitdeelde toen ik zijn lijfje met mijn voet dreigde te verpletteren. Ik meen me te herinneren dat ik dagenlang last heb gehad van een pijnlijke kleine teen.
Hoewel wespen irritant om je hoofd kunnen zoemen en hun steek pijnlijk is, ga ik er altijd vanuit dat ze mij nooit met opzet zullen steken. Toen ik vanaf augustus regelmatig wespen in ons huis aantrof, zag ik daar dan ook geen kwaad in en dirigeerde ze rustig door het open raam naar buiten. Ook de wespen die enigszins versuft op de treden van onze trap lagen, hielp ik liefdevol de frisse buitenlucht in. Ik pakte een velletje papier, hield dat voor hun neus en zodra ze erop zaten bracht ik hen naar buiten toe waar ik ze op een blad van een struik liet plaatsnemen.
Tot op een dag een vriend met een warmte camera in ons huis rondliep. Het viel hem op dat er in het plafond op onze overloop een vreemde warme plek zat. Hij dacht aan een nest. Een wespennest wist ik ineens zeker. Om dit te checken boorden we een rond gat door de hardboard plaat op de plaats waar de vreemde warme vlek zat. En ja, achter het gat vonden we de bewijzen van een wespennest. De vriend opperde een ongediertebestrijder in te schakelen. Hij kende persoonlijk iemand die gespecialiseerd is in het weghalen van wespennesten en zou eens voor mij informeren.
Bij weghalen dacht ik aan het verwijderen van het nest, maar in de praktijk betekende dit het nest volspuiten met gif. Het gif komt dan aan de pootjes van de wesp, waardoor hun zenuwstelsel wordt aangetast en ze langzaam doodgaan.
Ik zocht op internet naar een alternatief. Ik vond het een vreselijk idee om een gifwolk in mijn huis te spuiten, zeker omdat onze slaapkamer vlakbij is. En als het gif op de zenuwen van de wespen slaat waarom dan niet op die van ons?
Ik verdiepte me in het leven van de wesp en kwam erachter dat wespen heel nuttige dieren zijn. Ten eerste eten ze insecten zoals muggen en vliegen, maar ze ruimen ook kadavers op door stukjes van het rottende vlees te eten. Ze bouwen prachtige nesten van stukjes hout die ze mengen met hun speeksel, waardoor er een soort papier-maché ontstaat. Een nest bevat duizenden wespen, veruit de meeste zijn werksters, maar elk nest bevat ook koninginnen wespen. De koninginnen zijn groter en worden gevoed door de werksters. De koninginnen leggen de eitjes voor het volgende jaar. Rond november sterven de werksters een stille dood. Alleen de koninginnen overleven de winter en gaan in het voorjaar op zoek naar een plek om een nieuw nest te bouwen en eitjes te leggen. Een eenmaal verlaten nest wordt niet opnieuw gebruikt.
Ik dacht: mooi, probleem opgelost. De wespen gaan vanzelf dood en het nest wordt niet opnieuw gebruikt en kan dus blijven zitten. Mijn vriend voorzag toch een probleem en verbond me door met zijn persoonlijke wespendeskundige. Deze maakte me aan het schrikken met zijn verhalen uit de praktijk. Een wespennest zoals bij ons in het dakbeschot kan heel groot worden en zich door het hele huis verspreiden, de wespen knagen stukjes hout van de balken en ondermijnen daarmee de draagconstructie van de woning. Uit één nest kunnen wel tweehonderd koninginnen komen die in het voorjaar dus op tweehonderd nieuwe plaatsen een nest gaan bouwen. De schrik sloeg me om het hart. Ik zag ons dak al bezwijken door duizenden knagende wespen, die overal nesten hadden gebouwd.
‘Ja mevrouw, ieder jaar vallen er weer doden, doordat de wespen zich een weg vreten door zachtboard plafonds in slaapkamers en hun nest terechtkomt op de nietsvermoedende bewoners die in hun bed liggen te slapen’, deed de ongediertebestrijder er nog een schepje bovenop. Doodgestoken worden door duizenden wespen uit een nest. Het komt voor in Nederland. Ik begon nu te begrijpen waar de term ‘wespennest’ voor staat.
Het oude wespennest moest ook worden weggehaald. Het was een bron van uitwerpselen en bacteriën zo verzekerde de ongediertebestrijder me. Het zou gaan stinken en lekken.

En zo trokken mijn vriend en ik op een stoute dag in de herfst toen ik al een tijdje geen wespen meer had gezien, de hardboard platen weg en ontdekten we een magistraal wespennest. We konden niet anders dan vol bewondering naar dit enorme nest kijken. De kleurschakeringen waren als van een zandkasteel. De architectuur als een ingewikkelde torenflat alla Gaudi, met aan elkaar geknoopte verdiepingen en prachtige symmetrie.
We hakten het bouwwerk in kleine stukken en vulden er vier grote vuilniszakken mee. Gelukkig troffen we geen enkele levende wesp meer aan. De koninginnen waren blijkbaar uitgevlogen en de werksters waren dood. De rest van de dag besteedden we aan het doorzoeken van de woning op tekenen van wespenactiviteit en hingen we stinkende zeepblokjes op. Wespen hebben een hekel aan bepaalde geuren. Als ze deze ruiken zullen ze deze plaats niet snel uitkiezen voor het bouwen van een nieuw nest. Wespen bezitten een geweldig reukorgaan. Ze ruiken geuren op meters afstand. En een wesp in nood scheidt een geur af, een feromoon waarop zijn mede wespen worden gealarmeerd en naar hem op zoek gaan om hem te helpen. Deze vriendjes van de wesp in nood zijn agressief en trekken ten strijde om hun vriend te redden.

Het wespennest is ontmanteld. Ik ben vol bewondering voor deze bijzondere dieren, maar houdt ze vanaf heden ook nauwlettend in de gaten.

Tip: kijk vooral naar de prachtige bouwstijl!

Avonturen en praatjes op de fiets

‘Vind je het niet eng?’, vroeg mijn 84-jarige moeder, toen ik vertelde dat er een man naast me was komen fietsen. ‘Nee, hoor mam, helemaal niet’, stelde ik haar gerust. De betreffende man was naast me komen fietsen, toen ik de Amerongse  berg aan het beklimmen was en ik werd ingehaald door een peloton zwoegende mannen. ‘Hoeveel Watt trap je weg?, vroeg de sportieve grijsaard die zelf op een mountainbike zat. ‘Wat?’, grapte ik terug. ‘Geen idee’, voegde ik er aan toe, ‘ik doe altijd maar wat.’ ‘Ik heb zelf ook geen idee hoor’, antwoordde de man. Hij woonde in de buurt en maakte een rondje door de Utrechtse heuvelrug en het rivierenlandschap. Toen ik  terloops vertelde dat ik op weg was naar Noordeloos, waar mijn man aan het paragliden was, leverde me dat een bewonderende blik op. ‘Zo dat is nog wel een eindje weg’, zei de man. ‘Ja, nog zo’n 75 kilometer te gaan’, antwoordde ik enigszins trots en hijgend, omdat pratend een berg op fietsen me veel inspanning kost. Voordat ik het in de gaten had, deed ik verslag van mijn Col d’Aubisque avontuur en vertelde de mountainbiker me zijn fietservaringen. Boven aangekomen splitsten zich onze wegen; ik reed via de dijk naar Wijk bij Duurstede en de man verdween in de beboste heuvels.

Sinds ik fiets heb ik regelmatig van dit soort spontane, korte ontmoetingen van fietsers onder elkaar. Hoewel het eigenlijk bijna altijd om mannen gaat, die ik soms op wel heel afgelegen landweggetjes ontmoet, heb ik tot nu toe alleen maar positieve ervaringen. Even een praatje maken en dan fietsen ze weer door. Ik geniet van deze praatjes op de fiets.
Laatst stond ik even een boterhammetje te eten op een verlaten parkeerplaats, toen er een jongeman met flitsende zonnebril in een blauwe bolide op me af kwam rijden. Vlak voor me kwam hij tot stilstand, draaide het raampje open en glimlachte. ‘Gaat alles goed mevrouw? Ik zag u zo staan wrijven over uw arm en dacht misschien heeft u hulp nodig of bent u gevallen.’ ‘Wat ontzettend lief van je, zei ik verrast, ‘maar alles is prima in orde, dank je wel.’ ‘Nog een fijne dag, mevrouw, antwoordde de jongen die ik niet ouder schatte dan twintig jaar, terwijl hij van de parkeerplaats scheurde. Met een glimlach stapte ik weer op de fiets. Heerlijk van die galante mannen. En wie zegt dat de jeugd van tegenwoordig niet behulpzaam is, die heeft het dus mis.

Hoewel ik me na mijn val met de racefiets, streng had voorgenomen niet meer over zandpaden te fietsen (hoe aantrekkelijk ze er soms ook uitzien), ging ik toch direct de volgende keer dat ik op de fiets stapte weer voor de bijl. Dat kwam zo. Ik fietste in de buurt van Dinxperlo en wilde weer huiswaarts keren. Ik had een lange weg achter me liggen, toen ik een grote weg naderde waarop geen fietsers waren toegestaan. Voor me lag een weggetje dat na twee honderd meter over zou gaan in een onverhard pad. Mijn dilemma: omdraaien en het hele eind weer terug fietsen de verkeerde richting op of ….  De keuze was snel gemaakt. En zo bevond ik mij weldra op een smal zandpad dat overging in een bospad wat bezaaid was met takken, kastanjes en eikels. In het bos raakte ik het spoor bijster en stapte ik af om me te oriënteren. Een passerend echtpaar op de elektrische fiets vroeg waarheen ik op weg was. Ik antwoordde dat ik op zoek was naar een verharde weg, die geschikt was voor mijn racefiets. ‘Volg ons maar’. En hop daar vertrokken ze in rap tempo. Ik moest alle zeilen bij zetten om ze bij te houden, terwijl er af en toe een eikel onder mijn wiel vandaan sprong. Eindelijk dan kwamen we uit op een verharde weg. Het echtpaar wees me de weg richting Ulft en de vrouw zei, ‘nu kun je weer lekker los gaan.’ Daarop fietste ik er als een dolle vandoor, want ik wilde niet dat de twee oudjes op hun elektrische fiets me zouden inhalen.

Op de laatste zomerse dag van het jaar ging ik met Frans mee naar Sterksel in Brabant. Frans loopt hier stage bij vliegschool Action Air voor zijn opleiding tot paragliding instructeur. Ik pakte mijn racefiets uit de bus, die we op een verlaten weiland hadden geparkeerd, en begon – op aanraden van een fietsvriend – mijn tocht naar de Strabrechtse heide.
Op de knooppuntenborden had ik gezien welke route ik hiervoor moest volgen. Bibberend zat ik op mijn fiets, want het was om 9.00 uur ’s ochtends nog behoorlijk koud. Al snel stuitte ik op een onverharde weg. Ik keerde om en probeerde via een andere route naar de Strabrechtse heide te komen. Na vier pogingen die allemaal uitliepen op een onverhard pad gaf ik mijn voornemen om met mijn racefiets niet meer over onverharde paden te fietsen op. Ik volgde een knooppuntenroute dus uiteindelijk zou ik wel weer goed uitkomen. Halverwege het hobbelige keienpad, stapte ik af. Mijn armen waren trillerig van het opvangen van de schokken en ik besloot verder te wandelen met de fiets aan de hand. Er leek geen einde aan het pad te komen. Nu ik al zover was, vond ik omdraaien  geen optie meer.
Tot mijn verrassing eindigde het pad in een bos en was er nergens meer een knooppuntenbordje te bekennen.

Terwijl ik op mijn racefiets door het bos reed, bedacht ik dat ik wellicht toch een mountainbike aan mijn fietscollectie wil toevoegen. Ik vind door het bos fietsen gewoon super leuk. Toen ik het fietsen echt niet meer verantwoord vond, wandelde ik verder door een prachtig natuurgebied. Geheel onverwacht kwam ik uit op een weg en vond daar het knooppuntenbordje waar ik naar op zoek was. Ik vervolgde mijn tocht over een geasfalteerd fietspad en kwam na tien minuten aan bij de Strabrechtse heide.
Wijs geworden door mijn eerdere ervaring van die ochtend, bleef ik de grote weg volgen en liet mij niet verleiden om het gebied in te gaan. Dit ging goed, totdat ik een bordje met een LF-route zag. Van mijn vrienden weet ik dat LF staat voor langeafstandsroute en dat dit prachtige routes zijn voor de racefiets. Dus ik hop het bordje met LF volgen. Na een scherpe bocht kwam ik de eerste racefietser al tegen, dit was voor mij het teken dat ik op de goede weg was. Niet lang daarna verwerd het fietspad echter tot een soort crossbaan voor motoren. Het was een grote zandbak die ook nog eens omhoog en omlaag ging. Dus maar weer een stukje gewandeld. Ik ploegde voort door het losse zand, terwijl ik mijn fiets vooruit de helling opduwde. Op de stukjes die iets beter waren probeerde ik te fietsen. Ik hield wel mijn linkervoet los, zodat ik snel met mijn voet bij de grond kon wanneer mijn achterwiel weg slipte. Ik kwam een jongen tegen die net zo ongemakkelijk en gespannen op de fiets zat als ik, en riep hem lachend toe dat we wel op een uitdagend stukje van de route zaten. Na een kwartiertje voortploeteren, riep een mountainbiker me bemoedigend toe dat het weldra beter zou worden. En inderdaad bereikte ik snel daarna een verhard grindpad.
De steentjes waren scherp en ik was bang voor een lekke band. Ik heb nog steeds geen ervaring in het verwisselen van een bandje en dat wil ik graag zo houden, hoewel ik sinds kort wel een gaspatroon voor het weer op druk krijgen van een lege fietsband bij me draag in mijn wielershirt.
De Strabrechtse heide was prachtig, maar ik moest mijn focus op de weg houden. Het smalle fietspad was populair bij mountainbikers, wielrenners, e-bikes met zijspiegels die midden op het pad bleven fietsen en me bijna de berm instootten en wandelaars die geen zin hadden om op het mulle zandpad te lopen. Daarom nam ik op een bankje even pauze om het landschap in me op te nemen.

Via Someren en Asten fietste ik naar Nationaal Park de Grote Peel. Prachtige geasfalteerde paden hadden ze hier. Alleen heel jammer dat het verboden was voor fietsers! Omdat ik toch wel heel graag dit mooie gebied wilde verkennen, parkeerde ik mijn fiets bij een oude boerderij en wandelde over de verharde paden langs vogelrijke vennen. De verharde paden gingen over in houten vlonders en uiteindelijk in zachte zandpaden. Omdat fietsschoenen nu eenmaal niet heel prettig lopen, kreeg ik na een tijdje behoorlijk pijn aan mijn voeten. Op mijn blote voeten vervolgde ik de wandeling door dit vennengebied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

En toen had ik een heel bijzondere ontmoeting. Ik moest eerst even met mijn ogen knipperen of ik het wel goed zag. Op een omgevallen boomstam zat een man met een uil. Toen ik naderde schrok de uil en sloeg zijn vleugels uit. Ik schrok weer van de uil, die er enorm uitzag met zijn uitgespreide vleugels. De man fluisterde echter tegen de uil: ‘rustig maar Sacha, niets aan de hand’, waarop de uil weer rustig ging zitten op de gehandschoende arm van de man. De uil was wit en had pluimpjes op zijn hoofd. Hij keek me doordringend aan met zijn oranje ogen. De uil was een Siberische Oehoe zo vertelde de man me. Deze vogel kan op driehonderd meter nog een spitsmuis in de struiken zien lopen. Zijn gehoor is zo goed, dat hij de kleinste ritselingen opmerkt en feilloos weet waar zijn prooi zich bevindt. Na een klein minicollege van de man met de uil liep ik weer verder. Maar niet nadat ik eerst een foto van de uil had gemaakt. Toen ik weer bij mijn fiets was, die gelukkig nog tegen het hekje stond waartegen ik hem had aangezet, baalde ik ervan dat ik de man niet had gevraagd hoe hij aan de Siberische Oehoe was gekomen en waarom hij de vogel in zijn bezit had.

 

 

 

 

 

 

Nog een beetje onder de indruk van de ontmoeting lette ik niet goed op welke richting ik op fietste, om er na een tijdje achter te komen dat ik nog best een hele terugweg voor de boeg had.  Via google maps probeerde ik terug te komen naar het weiland waar onze bus geparkeerd stond. Helaas waren niet alle wegen die google aangaf verhard… Sterker nog na vele zigzag bewegingen te hebben gemaakt en voor mijn gevoel weinig te zijn opgeschoten in de goede richting, kwam ik wederom terecht op een bospad. Een pad dat zelfs een uitdaging zou zijn voor iemand op een mountainbike. En dus ging ik maar weer wandelen. Ik bedacht dat ik nog niet eerder zoveel had gewandeld met een fiets. Het was een heel lang, recht pad met alleen maar mul zand, maar het ging wel precies de goede richting op. Heel in de verte zag ik een geparkeerde auto staan. Dat werd mijn focus. Daar moest ik naartoe.

Bij de auto stond een jong stel dat mij nieuwsgierig aankeek toen ik met de fiets aan de hand voortploegend uit het zandpad tevoorschijn kwam. ‘Zo, de avontuurlijke weg gekozen?’, vroeg de man lachend. ‘Ja, ik ben op zoek naar mijn man’, antwoordde ik en ik realiseerde me dat mijn antwoord nogal vreemd moest overkomen, daarom toonde ik hen mijn mobieltje met daarop in google maps een rondje met de F van Frans in een groene vlek zonder wegen. Ik vertelde erbij dat mijn man aan het paragliden was en daarom in een verlaten weiland stond.
‘Oh, zei de vrouw, je man is aan het paragliden? Nou dat is bij ons achter het huis. Als je zo fietst, ben je er met twintig minuten. Het is wel onverhard. Is dat een probleem?’ Ik was zo moe en ik wilde maar één ding, rustig zitten en een zak chips leegeten, dat het me echt geen donder meer kon schelen of het verhard of onverhard was. Gretig fietste ik de aangewezen kant op en zag dat ik steeds dichter bij het rode vlekje in het groene weiland kwam.

De paragliders waren al uitgevlogen toen ik arriveerde en in een stoel neerplofte. Ik kreeg een drankje aangeboden en er lag een heerlijke zak zoute chips voor mij klaar, die ik dankbaar verorberde.

Onverharde wegen, ze komen telkens weer op mijn pad, net als ‘toevallige’ ontmoetingen met onverwachte wendingen. Dat maakt het (fiets)leven zo leuk.

 

Fietsen met Frans

Het ongelooflijke is gebeurd: Frans is ook aangestoken door het fietsvirus. Hij heeft zelfs een nieuwe fiets gekocht; een crossbike. Een fiets die de beste eigenschappen van racefiets en mountainbike combineert. Een flitsende fiets met een verende voorvork, stevige banden, schijfremmen en een grote range aan versnellingen.
Nu we samen fietsen is het me duidelijk geworden dat Frans niet van de grote, rechte stukken is. Hij houdt – net als met alle andere dingen in zijn leven – van afwisseling. Met Frans aan mijn zijde fiets ik dan ook niet verder dan vijftien kilometer zonder een terrasje aan te doen en we beginnen standaard met een koffiepauze. Met Frans fietsen is vooral relaxed en gezellig. Meestal halen we nog niet de helft van de route die ik vooraf globaal had gepland. Maar wat maakt het uit, het zijn altijd super gezellige dagen waar ik met een warm hart aan terug denk.
Op het vlakke land wil ik hem nog wel eens horen zeggen dat ik ‘de gang er flink in heb’. Wat me deugd doet, want ik fiets tenslotte al een jaar lang de longen uit mijn lijf en het is best frustrerend dat hij me zonder enige training moeiteloos bij kan houden. In de bergen is het anders. Dan lijkt Frans ineens extra kracht te krijgen en rijdt hij speels en vrolijk kirrend omhoog. Daarbij wil hij nog wel eens vergeten dat ik een racefiets heb en onverharde paden echt niet geschikt zijn voor mijn smalle bandjes. Toen we laatst in de buurt van Koblenz door de wijngaarden fietsten met uitzicht op de Rijn koos hij bij voorkeur steile bergwegen uit die steevast eindigden in een hobbelig keienpad.
Nu houd ik gelukkig ook van steile klimmetjes en een afwisselend parkoers, maar met de racefiets is het soms ook heerlijk om over een strak geasfalteerd fietspad te zoeven.
Nu ik samen met Frans fiets en hij niet meer als een veilig vangnet met de camper achter me aan rijdt, moet ik ervoor zorgen dat ik de hele route vol kan houden én moet ik bij iedere berg die ik beklim er rekening mee houden dat ik ook weer omlaag moet. Dat laatste komt mijn daaltechniek ten goede. Na een venijnige klim in de heuvels bij Koblenz, wachtte een kilometerslange afdaling met haarspeldbochten. Ik boog naar voren en plaatste mijn handen in de beugels, mijn wijsvinger en middelvinger losjes om de rem. Het was vreemd om zover met mijn hoofd naar beneden te liggen, maar tot mijn verrassing kon ik de snelheid heel goed reguleren en kreeg ik op deze manier geen kramp in mijn handen. In één van de bochten voelde ik mijn achterwiel wegglijden op het losse grint dat er lag, maar gelukkig bleef ik overeind.
Overmoedig geworden door de geslaagde afdaling, waarbij ik de wind langs mijn hoofd voelde suizen, kozen we voor een super steile laatste klim naar de camping. Een beklimming over kasseien, die alles in mijn lichaam in trilling brachten. Frans speerde er direct vandoor. Ik wilde me niet laten kennen en ploeterde, zwetend achter hem aan. Mijn benen verzuurden, mijn armen trilden, maar keitje voor keitje kwam ik boven, waar ik halfdood neerviel in het gras. Het zweet gutste van mijn lijf, terwijl ik het laatste restje water uit mijn bidon over mijn gezicht liet stromen. Ik keek naar Frans, die bekende dat hij ook ‘best wel moe’ was.

Iedere wielrenner valt wel een keer, zo was me verzekerd door ervaringsdeskundigen. Ik had besloten dat ik daarop de uitzondering zou worden, want ik was doodsbang om op mijn lymfoedeem arm te vallen en daar blijvend last van te houden. Daarom fietste ik erg voorzichtig. Bij elke kruising klikte ik mijn schoenen uit voorzorg al los, ik gaf iedereen voorrang en keek extra goed uit. Ik waagde me nauwelijks aan afdalingen en mijn snelheid lag laag (mijn snelheidsrecord staat op 46 km per uur bij een afdaling op de Holterberg). En toch ben ik gevallen.
Ik fietste met Frans in de buurt van Winterswijk op een weg die overging in een zandpad. Het eerste stuk was het pad nog hard, maar langzaam kwamen er steeds meer stukken met rul zand. Ik was er niet helemaal bij met mijn gedachten en ineens pats boem daar lag ik met mijn snufferd in het zand. Ik fietste heel langzaam en de val was niet hard, maar ik had overal zand zitten. In mijn mond, in mijn neus, onder mijn bril. Gelukkig was ik op mijn linkerarm gevallen en had ik alleen wat schaafwondjes en butsen op mijn knie. We maakten alles schoon met water en ontsmetten de wondjes met het kleine flesje dettol dat ik uit voorzorg altijd bij me heb. Later ontdekte ik dat de muis van mijn rechterhand pijnlijk en dik werd. Mijn lichaam heeft dit echter prima opgevangen en het vocht in mijn arm is niet heel erg toegenomen. Mijn eerste val met de fiets is een feit en was niet zo erg als ik me had voorgesteld. Desalniettemin wil ik het graag bij deze ene val laten.

Frans riep dat ik beter kan gaan paragliden, dat is een stuk veiliger dan fietsen…

Col d’Aubisque here we come: ‘Samen naar de top’

Vrijdag 28 juni is dan eindelijk de grote dag aangebroken; de dag dat ik samen met 170 andere deelnemers (106 fietsers, 50 wandelaars en 14 hardlopers) de Tristan Hoffman Challenge aan ga om voor Stichting Kanjers voor Kanjers de col d’Aubisque te beklimmen. Het is geen wedstrijd, maar een challenge, waarbij het doel is dat we er samen voor zorgen dat iedereen de top haalt.

Elke deelnemer heeft zijn eigen persoonlijke challenge; de een heeft zich ten doel gesteld om in een zo snel mogelijke tijd naar boven te racen en vanaf de top de andere deelnemers aan te moedigen bij de laatste af te leggen meters, voor een ander is het beklimmen van de berg een persoonlijke overwinning na ernstige ziekte, zoals voor mijzelf of voor de vrouw die na een herseninfarct met haar arm in de sling, ondersteund door vriendinnen de berg op wandelt. Weer anderen nemen zich voor vooral te genieten en lachend over de finish te komen, omdat dat er de vorige keren door alle indrukken bij in is geschoten.

Sinds een paar dagen logeren we met de hele groep bij hotel Alba in hartje Lourdes. Er hangt een sfeer van verbroedering, iedereen helpt elkaar, de ervaren deelnemers bemoedigen groentjes zoals mij en voorzien hen van tips. Er wordt veel gelachen en als vanzelf worden we opgenomen in de groep.
Ik heb bewondering voor het kernteam; een groep vrijwilligers die de hele organisatie van het evenement pico bello hebben verzorgd. Nu ik ter plekke ben realiseer ik me pas wat er allemaal bij komt kijken om zo’n grote happening te organiseren. Het transport, de logistiek, de verzorging op de dag zelf, het zorgdragen voor de veiligheid van de deelnemers, maar ook het verblijf en de heen- en terugreis.
Het kernteam is er op de dag van de challenge voor de deelnemers. Ze zetten zich in om iedereen op verantwoorde wijze naar de top te begeleiden; door aan te moedigen, door pauze plekken in te richten met drankjes, reepjes en bananen, door met motoren en auto’s de berg op en neer te rijden om te zien hoe het met iedereen gaat, om te kijken of het medisch nog verantwoord is om door te gaan, door foto’s te maken en door een fantastische ontvangst op de top van d’Aubisque, waar uiteindelijk Tristan Hoffman wacht om je de welverdiende medaille om te hangen.

Dinsdag is de dag dat de vrijwilligers zelf de challenge aangaan om de col d’Aubisque te bedwingen. Daarom staan Frans en ik net na de start  – ik in mijn Tristan Hoffman tenue voor de herkenbaarheid – bij de steile beginklim van de berg luid te klappen en te joelen ter aanmoediging van deze kanjers.
Dinsdag is ook de dag van Frans. Het weer is goed om te paragliden vanaf de top van de col de Couraduque. Met een groepje enthousiastelingen rijden we omhoog en geeft Frans uitleg over zijn geliefde sport. Margo, degene die me heeft aangezet tot fietsen, mag als eerste met Frans mee de lucht in. Als een vogel zweeft het grote, gele scherm door de lucht. Ik rijd met de bus naar beneden om Frans en Margo bij het landingsveld weer op te pikken. Margo heeft een grijns van oor tot oor op haar gezicht. We rijden opnieuw omhoog waar de tweede passagier al staat te popelen om de lucht in te gaan, hoewel het natuurlijk altijd spannend blijft om voor het eerst een tandemvlucht te maken. En zo geeft Frans die dag drie mensen een bijzondere ervaring die ze waarschijnlijk nooit meer vergeten. Daarna wordt de wind te hard en is het te gevaarlijk om nog te starten.

Donderdag is een snikhete dag, waarbij het kwik oploopt tot tegen de veertig graden. Op de trappen voor de Rozenkrans basiliek maken we een groepsfoto met het kernteam van vrijwilligers en alle deelnemers aan de challenge. Het ziet er imposant uit.
Daarna verkennen Frans en ik de verschillende kerken en gebouwen van Lourdes. Wegens de warmte zijn de pelgrimsoptochten afgelast. Ik krijg zelf ook last van de hitte en ben blij als ik op de koele hotelkamer op bed lig om even bij te komen. De rest van de middag gebruiken we om de laatste voorbereidingen te treffen: de spullen voor morgenvroeg klaarleggen, de banden van de fiets oppompen en natuurlijk het naambordje vastmaken aan het stuur. Ik heb last van mijn maag en darmen en voel me slap. Daarom brouwt Frans een speciaal maaltje voor mij in de camper en laat ik het viergangen diner aan me voorbij gaan.

De app-groep ‘Op naar de top Dorothé’ die we hebben aangemaakt, explodeert met aanmoedigingen en lieve woorden. Met zoveel support kan het niet meer stuk. Ik geniet er enorm van dat zoveel familie en vrienden met me mee leven en het leuk vinden me op deze voor mij speciale dag te volgen. Net als tijdens mijn ziekte voel ik me door vele handen gedragen. En net als tijdens mijn ziekte geeft me dat een enorme boost. Ik hoef het niet alleen te doen. Samen gaan we naar de top.

Naast alle support van het kernteam en mijn familie en vrienden zijn er twee mannen aan mijn zijde die er alles aan doen om mijn missie te laten slagen: Frans en Sander. Frans zorgt tijdens de challenge voor de foerage. Samen met Bianca en hondje Sandu, rijdt hij met de camper achter me aan, om me te voorzien van water, cola, sportdrank, reepjes, bananen, brood met pindakaas en wat je verder maar kunt bedenken. Daarnaast is er Sander, die toen ik me net had opgegeven voor de challenge, had aangeboden om me op de fiets te begeleiden. Hij fietst tijdens de challenge met me mee om me mentaal te ondersteunen. Een echte buddy.

Wanneer om zes uur de wekker rammelt, spring ik blij uit bed. Vandaag is de dag. Ik heb er zin in. Frans rijdt me met de camper naar het startpunt van de challenge waar Sander met zijn mountainbike al op me staat te wachten. Wanneer alle fietsende deelnemers van de C-groep (langzamere groep) zich hebben verzameld, knalt om 8.15 uur het startschot. De wandelaars en hardlopers zijn al eerder gestart en na ons komt nog een groep van snellere fietsers.
Na honderd meter begint al een klim van 8%. Ik heb het dringende advies van de fysio goed in mijn oren geknoopt: fiets je eigen tempo, laat je niet verleiden om te snel te gaan in het begin, als je te hard van stapel gaat verspeel je je krachten en is het lastig om te herstellen en je uiteindelijke doel te halen.
Uiterst langzaam ga ik van start en klim heel rustig omhoog. Het duurt niet lang voor ik samen met Sander en nog een andere deelnemer helemaal achteraan fiets. De wielrenners voor ons verdwijnen langzaam uit zicht. Het hindert me niet. Ik had zelf al verwacht dat ik de langzaamste deelnemer zou zijn. Dat had ik dus goed ingeschat. Ik ben wel licht geïrriteerd door de andere deelnemer die zich met zijn wiel tussen Sander en mij in wurmt. Hij blijft een beetje half tussen ons in rijden en zit voor mijn gevoel veel te dicht op me. Ik laat me wat afzakken en hoop dat hij ons inhaalt. Ik wil ruimte. In het voorbij gaan, roept hij naar me dat hij het zo fijn vindt dat hij iemand heeft gevonden die zijn tempo rijdt. Ik heb zelf helemaal niet het gevoel dat we hetzelfde tempo rijden: hij fietst heel onregelmatig, dan weer hard, dan weer zacht en hij stapt heel vaak af. Ik vind het juist fijn om gelijkmatig door te fietsen en niet te pauzeren.


Al na een paar kilometer merk ik dat ik vandaag niet mijn beste dag heb. Mijn benen voelen ‘zwabberig’ aan en ik ben een beetje trillerig. Misschien komt het van de diarree, die ik sinds twee dagen heb, of is het de hitte die als een klamme deken om ons heen hangt? Waarschijnlijk is het gewoon van de spanning, hoewel ik me niet bijzonder zenuwachtig voelde toen ik vanochtend wakker werd. Gelukkig werkt mijn brein nog goed: trillerig dat betekent bij mij meestal een te lage bloedsuikerspiegel en behoefte aan voeding. Dus even afstappen en de tijd nemen om een reepje naar binnen te werken.

De eerste kilometers fietsen we nog in de wolken. Dat lijkt lekker koel, maar ik vind het benauwd en kan mijn warmte niet goed kwijt. De andere deelnemer hijgt en puft alsof hij er bij neer gaat vallen en dat geeft mij nieuwe kracht, want ik heb mijn ademhaling onder controle en voel me langzaam sterker worden. Als we na twaalf kilometer aan de voet van de Soulor zijn aangekomen, heb ik zin in de klim. De fietsers uit de snelle groep zijn ons inmiddels onder luide aanmoedigingen allemaal gepasseerd. We bungelen aan de staart van de race. De ‘bezemfietser’ hijgt in onze nek. Ik voel me hierdoor enigszins opgejaagd. Gelukkig vraagt de bezemfietser even later wat wij prettig zouden vinden; als hij achter ons aan blijft fietsen of als hij wat heen en weer de berg op en neer fietst. Hij lijkt blij met ons antwoord en sprint er algauw met een vaartje van 16 km per uur vandoor.

De klim naar de top van de Soulor is zwaar. Het is verzengend heet. Het zweet gutst van mijn lijf en ik zou het liefst in een ijsbad gaan liggen om af te koelen. Het is nog twee steile kilometers naar de top, dan hebben we het moeilijkste deel van de challenge achter de rug, weet ik. Maar wat duren die twee kilometer gigantisch lang. Er lijkt geen einde aan te komen. Ik grap naar Sander, dat ik nu zelfs zin krijg om af te dalen, wie had dat gedacht. Er komt een kort steil stukje van 14%, waarvoor ik een korte sprint inzet, want als ik in mijn trage tempo blijf doorfietsen heb ik het gevoel achterover te kieperen. Het sprintje brengt mijn hartslag ongenadig omhoog en het lukt daarna niet meer om de hartslag in de gewenste zone te krijgen.
De andere deelnemer en ik hebben een verbond gesloten, we ondersteunen elkaar op weg naar de top. We hebben allebei kanker overwonnen en nu fietsen we uit dankbaarheid dat we weer gezond zijn deze berg op. Dankbaar dat we dit mogen en kunnen beleven. Dankbaar dat we er nog zijn. Dankbaar dat ons lijf dit weer kan. Een persoonlijke overwinning. Dat schept een band.
Sander is een voorbeeldige buddy, bescheiden op de achtergrond aanwezig, schuin achter me fietsend, het verkeer op afstand houdend, ervoor zorgend dat ik mijn eigen race rijd. Af en toe een humoristische opmerking of een komische anekdote om de spirit erin te houden.
Het uitzicht is formidabel. Ruige rotsen met besneeuwde toppen. Vooraf hadden mijn fietsmaatjes me gewaarschuwd om vooral ook te genieten van de tocht. Natuurlijk ga ik genieten, dacht ik toen. Nu ik echter de helling op zwoeg, moet ik mezelf eraan helpen herinneren om vooral ook om me heen te kijken en te genieten van deze prachtige berg. Ik merk dat ik toch vooral gefocust ben op blijven trappen, de benen rond laten gaan, doorgaan, volhouden, er zijn geen gedachten, en ik moet bekennen dat ik hele stukken van de beklimming volledig heb gemist. Sterker nog, Frans en Bianca staan net onder de top van de Soulor te juichen en te klappen om ons de laatste meters naar te top te begeleiden, maar ik heb ze niet gehoord noch gezien. Ik heb ze volledig gemist. Ik merk dat mijn lijf aan kracht begint te verliezen en ik voel me oververhit. Het lijkt of mijn brein niet goed meer functioneert. Op de top van de Soulor dirigeert de fyio me naar een schaduwplek om bij te komen. Ik krijg water en chips en ze controleert of mijn hartslag voldoende daalt.

Voor ik het weet begin ik aan de door mij gevreesde afdaling. Ik probeer niet in de afgrond naast me te kijken, maar focus me op de weg die voor me ligt. Ik heb mijn handen uit gewoonte boven op het stuur geplaatst, maar durf ze, nu ik naar beneden suis, niet meer over te pakken naar de beugels zoals ik van de week heb geleerd om met mijn wijsvingers de remmen te controleren. In plaats daarvan knijp ik met mijn hele hand in de remmen en krijg ik al snel kramp in mijn vingers. Voorzichtig laat ik de remmen even vieren om ze daarna weer snel in te knijpen. Nog even volhouden. Ik vind het teleurstellend om te zien dat er door de afdaling maar anderhalve kilometer bij zijn gekomen op de teller. Hierna volgt een stukje van maar twee procent stijging  en het fietst werkelijk formidabel. Ik weet nu dat ik het ga halen. Nog maar zeven kilometer klimmen naar de top van de Aubisque. Het aftellen is begonnen. Na twee kilometer, net voor een in de rotsen uitgehakte, onverlichte tunnel,  bereiken we pauzeplek nummer drie.

In de schaduw wordt met mij en de andere deelnemer overlegd. We hebben nog een dikke vijf kilometer voor de boeg. Met onze snelheid betekent dat dat we al snel nog een uur aan het klimmen zullen zijn en eigenlijk vinden ze het niet verantwoord de deelnemers op de top nog een uur in de brandende zon te laten wachten. Normaal gesproken wordt het koeler naarmate je hoger op de berg komt. Vandaag hangt er een inversielaag; de lucht boven is warmer dan beneden. Het is boven op de berg meer dan 30 graden en er is ook geen verkoelend briesje. We krijgen de keuze voorgelegd om door te gaan in ons eigen tempo, maar dan gaan de andere deelnemers wel alvast afdalen of we worden een stukje met de auto gebracht. Ik twijfel. Ik had in mijn hoofd vrolijk gedacht dat het nog maar een uurtje klimmen was. Dat ging ik echt wel volhouden. De andere deelnemer kiest voor de auto. Hij heeft zijn doel al bereikt. Het is al prachtig dat hij dit weer kan. Bovendien wil hij zichzelf niet nog een uur blootstellen aan de hitte. Daar heeft hij een punt. Voor mijn lichaam is nog een uur in de zon misschien ook teveel van het goede. De organisatie zegt dat ze ons graag ons gloriemoment gunnen. Ik weet nog niet zo goed wat ik me daar bij voor moet stellen.

Als ik eenmaal in de auto zit, ben ik blij met mijn keuze. Pff, als ik dat hele stuk nog had moeten fietsen in die hitte. Tot verbazing van Sander, zeg ik tegen hem: ‘ik wil snel weer terug om de col d’Aubisque nog eens te beklimmen en er dan vol van te genieten’.
Een kilometer voor de top worden we uit de auto geladen en maken we ons klaar voor de laatste etappe. Ik begin nu te begrijpen wat ze bedoelen met gloriemoment. De bergtoppen staan vol met mensen die ons luidkeels aanmoedigen, er is opzwepende muziek, we worden binnengepraat met een microfoon. Het voelt als een triomftocht en als vanzelf ga ik harder fietsen. Net voor de top heb ik mijn moment van ontroering. Een paar tranen lopen over mijn wang. Wat een bijzonder moment.

De periode met borstkanker is definitief afgesloten. Met deze klim heb ik mijn expeditie borstkanker nog eens dunnetjes over gedaan. Ook de weg naar genezing was lang en zwaar, ook toen heb ik diep moeten gaan, wist ik niet zeker of ik het zou halen. Ook toen ben ik er doorheen gekomen door doorzettingsvermogen, steun van familie en vrienden en liefde voor het leven. En net als nu wachtte aan het eind de triomf: ik heb het gehaald!

Sander houdt zich bescheiden op de achtergrond en gunt mij mijn gloriemoment. Als ik op de top aankom steek ik als triomf mijn arm in de lucht. Voor ik het goed en wel in de gaten heb krijg ik van Tristan Hoffman mijn medaille omgehangen en komt Margo me feliciteren. En dan is er natuurlijk Frans die me huilend en lachend tegelijk omhelst en van de grond tilt, terwijl hij roept dat hij zo ontzettend trots op me is. Wat een kanjer. Wat een fantastische man heb ik toch!

Vele handen hebben me naar de top gedragen. Zoveel support, zoveel zorg, zoveel vertrouwen, het is overweldigend. Heel veel dank aan iedereen die me afgelopen tijd heeft ondersteund. Samen naar de top, dat is zoveel mooier dan alleen. Samen de hoogte- en dieptepunten van het leven vieren. Ik ben een dankbaar mens. Dankbaar voor mijn lichaam die dit weer aankan, dankbaar voor mijn geliefde familie en vrienden en dankbaar dat ik zo’n mooi leven mag leiden.


Op de top krijg ik van Sander twee hardgekookte eieren met zout die ik gretig verorber. Wat is dat lekker. Sander die de hele tocht in dienst van mij heeft gereden en nooit zijn eigen tempo kon fietsen. Die zo langzaam moest rijden dat hij bijna omviel.
Wanneer ik in de camper zit en we de Aubisque en de Soulor naar beneden rijden ben ik verbaasd. Heb ik dat hele stuk echt helemaal (nou ja, bijna helemaal) gefietst? Hele stukken zijn uit mijn geheugen verdwenen. Ik was zo onder de indruk van het hele gebeuren, dat ik niet echt het gevoel heb dat ik het zelf heb meegemaakt. Ik heb nauwelijks genoten van de omgeving, van de prachtige berg.

Terug in het hotel voel ik me behoorlijk beroerd. Ondanks de koude douche voel ik me verhit, terwijl  tegelijkertijd de koude rillingen over mijn lijf lopen. Ik heb het koud en warm tegelijk. Ben moe en onrustig. Door de medicijnen die ik gebruik heeft mijn lichaam moeite met de regulatie van de temperatuur. Ik kan niet goed meer tegen warmte en vandaag was een erg hete dag.
Pas als ik een tijdlang een fles koud water in mijn nek houdt, trek ik weer een beetje bij. Margo die bij me op de rand van het bed zit, vraagt of dit het allemaal waard was. Mijn hersenen willen een nee als antwoord geven, maar uit de grond van mijn hart komt een onverwacht ja uit mijn mond. Ik ben er zelf verbaasd over.

’s Avonds heb ik weer energie om te genieten van het vijf gangendiner en de ontroerende foto’s die de fotografen hebben gemaakt. Volgend jaar staat de Gavia in Italië op de planning. En na tien jaar wordt het evenement omgedoopt van de Tristan Hoffman Challenge in de Kanjer Mountain Challenge. In dit jubileumjaar hebben we met zijn allen € 116.449,54 bij elkaar gebracht voor Kanjers voor Kanjers. Alle sponsoren geweldig bedankt. Het geld zal worden besteed aan mooie projecten waar kinderen met een beperking blij van worden.

Wanneer ik de volgende ochtend wakker word, heb ik tot mijn eigen verwondering nergens last van. Geen stramme, stijve spieren, geen zere knieën, geen vermoeidheid. Sterker nog. Het eerste wat ik denk als ik mijn ogen open, is ‘ik heb zin om te fietsen’. Echt waar!

Inmiddels heb ik mijn eerste rondje door het Montferland alweer gemaakt. Ik was benieuwd hoe ik de Peeskesbult zou ervaren. Zou dit nu een betekenisloos heuveltje zijn? Of toch nog steeds een pittige klim? Ik ben door mijn training in de Ardèche veel krachtiger geworden. Mijn lijf is sterk en in vorm en het geniet van het fietsen. Ik ben blij dat het fietsen zo goed heeft uitgepakt voor mijn lichaam. Dat mijn arm zich zo goed heeft gehouden en dat ik geen last meer heb van mijn knieën met fietsen. Ik dender de helling bij de molen bij Zeddam op met ongekend gemak. Ik neem de Peeskesbult met twaalf kilometer per uur. Ik ben trots op mijn lijf.

Ik heb ongelooflijk veel zin om volgend jaar de Tourmalet, de Mont Ventoux, de Aspin, pont d’Espagne en natuurlijk de Aubisque te beklimmen. Want het is precies zoals Margo al had voorspeld: de beklimming van de Aubisque is niet het einde, maar slechts het begin.

Iedereen die dit avontuur met mij heeft meebeleefd: heel erg bedankt!

 

Oei wat gaaf!

Na drie keer de Col de Mas de L’Arye op te hebben gefietst in de Ardèche, was het tijd voor een nieuwe uitdaging. Tot nu toe had Frans me telkens met de camper naar het centrum van Les Vans gebracht en was ik van daaruit gestart. Nu fietste ik nog stijf en koud de camping af om direct de eerste heuvel van tien procent te slechten. Het was slechts een paar honderd meter, maar toch sloeg mijn hart al direct op hol na deze inspanning. En vlak er achteraan kwam mijn eerste korte afdaling, die gelukkig goed verliep. Bij de grote weg aangekomen, passeerde ik de rivier de Chasszac om daarna direct links af te slaan. Een vriendelijke medewielrenner had me gewaarschuwd om de fiets echt in het lichtste verzet te zetten nog voor ik de grote weg zou oversteken om de ‘muur van tien procent’ te nemen. Ik was heel benieuwd hoe mijn eerste echte pittige klimmetje zou bevallen. Of mijn benen de gewenste kracht konden leveren. Of mijn knieën het zouden houden.
Het viel me niet tegen. Ik probeerde mijn hartslag laag te houden en paste mijn tempo daar op aan. Op het rechte stuk viel mijn snelheid terug tot vijf kilometer per uur. Het laagste wat je kon halen op een fiets zonder eraf te vallen, zo was me verzekerd door ervaringsdeskundigen. Nou mensen, ik kan gewoon op de fiets blijven zitten bij een snelheid van vier kilometer per uur! Het was bijna een surplace. Ik besefte dat ik lopend sneller zou zijn dan fietsend met dit tempo. Toch leek lopen me op dit moment veel vermoeiender dan fietsen. Dus fietste ik uiterst langzaam de berg op. Daarna voelde ik kramp in mijn kuit aankomen. Ik legde mijn fiets in de berm en schudde mijn kuiten los. Te weinig brandstof tot me genomen. Snel werkte ik een reepje en wat appelsap met zout naar binnen. Daarna Frans gebeld die al snel met de camper de berg op kwam scheuren. Ik verorberde een halve zak chips, dronk nog wat en toen voelde ik me weer fit genoeg om door te gaan. Sterker nog, ik had echt zin om door te gaan. Al snel was het steile stuk voorbij en fietste ik over kleine landweggetjes door rustieke Franse dorpjes rustig omhoog naar Payzack en het dorpje Bres.
Hier stond Frans weer klaar om me te ondersteunen met een Frans stokbroodje met kaas. Zijn specialiteit; niet de stokbrood met kaas, maar mij ondersteunen.
Ik zag dat ik op de route van de Ardechoise was uitgekomen. Dat is een bewegwijzerde route van 660 kilometer langs de mooiste stukjes van de Ardèche. Ik volgde de bordjes naar de top van de berg in het dorpje Peyre. Echt een super mooie route, waarbij ik telkens even achterom keek om te zien hoe ver ik al gefietst had. Bordjes langs de weg gaven aan hoe ver het nog naar de top was en met welk stijgingspercentage ik omhoog ging. Het ging lekker.
Boven aangekomen had ik achttien kilometer geklommen waarvan een klein stukje met tien procent. Ik was een tevreden mens. Omdat ik honger had en ik eiwitten wilde eten voor het herstel van de spieren, gingen we lunchen in de ‘Auberge’. We kregen wat de pot schafte die dag; er was geen keus. We startten met brood en worst waar ik volgens Frans op aanviel als een hongerige tijger. Daarna volgde tot onze verrassing nog een omelet met champignons, een kaasplankje met vier soorten kaas en als toetje een versgebakken appeltaart met frambozen ijs. Wijn en water waren bij het menu inbegrepen. De wijn sloegen we beleefd af. Lust ik normaal graag een wijntje of een biertje, nu met het sporten heb ik er echt helemaal geen trek in. Loom van het sporten en het eten rolde Frans me de camper in en bracht me naar beneden.
Twee dagen later fietste ik de D113 van Gravières naar Pied-de-Borne. Een fraaie route die de rivier volgde en zacht golvend door het landschap liep. Ik fietste door een kloof en ging kleine stukjes omhoog en omlaag. De kilometers vlogen voorbij. En voor ik het wist was ik in Pied-de-Borne waar ik werd verwelkomt door gele en paarse vlaggetjes en onder een boog van papieren bloemen door fietste. Ik voelde me alsof ik de finish van een grote wielerronde had gehaald.
Eenmaal per jaar wordt de Ardechoise gefietst als toertocht van vier dagen. Het is een hele grote happening in de Ardèche. Vergelijkbaar met de Nijmeegse vierdaagse bij ons. De dorpjes waren bezig hun versiering aan te brengen voor de wielrenners, want de tocht begon over twee dagen. Op de vrijdag zou de toer de route volgen die ik vandaag een stukje had gereden.
Na Pied-de-Borne vervolgde ik mijn tocht richting Villefort. Ik vond het een beetje vreemd dat ik Frans nog nergens had gespot, maar hij zou me wel vinden, want we hadden de wegnummers duidelijk afgesproken. Dat vind ik het voordeel van Frankrijk, dat zelfs de kleinste wegen nog een nummer hebben.
Op een steil stukje naar Villefort toe, hoorde ik achter me het bekende geluid van de camper en zacht getoeter. Daar was Frans. Ik was zo snel gegaan, dat hij me op de kronkelige weg moeilijk in had kunnen halen…
Na een korte stop in Villefort, fietste ik door richting de top van Pre de la Dame. Een forse beklimming van veertien kilometer met stukjes van acht procent. Ik zou kijken hoever mijn lichaam vandaag nog zin had om door te fietsen. De eerste drie kilometer gingen voorspoedig, daarna namen mijn krachten langzaam af en voelde ik dat het tijd werd om te stoppen. Ik stapte af met een fraaie zesendertig kilometer op de teller. Wat een heerlijke fietstocht was dit.
De laatste trainingsdag kreeg ik gezelschap van Frans op de fiets. De dag tevoren waren we naar de Decathlon geweest en hadden daar voor hem een fietsbroek, shirt en helm gescoord. Ik had eindelijk ook sportdrankjes ingekocht en Isostar poeder om met water aan te lengen en isotone drank te kunnen maken.
En zo fietsten we samen hijgend en puffend de Pre de la Dame op vanuit Villefort. Ik voelde een mengeling van enthousiasme en frustratie. Enthousiasme omdat Frans net als ik leek te genieten van de fysieke uitdaging van het in de bergen fietsen en ik mogelijkheden zag voor een gezamenlijke fietsvakantie in de toekomst. Frustratie omdat hij mij zonder enige moeite en zonder enige voorbereiding, ongetraind en op een geleende fiets die niet op zijn lengte was afgesteld, kon bijhouden. Mijn held. Veertien kilometer geklommen naar de top, met gemiddeld 6,5% stijging!
Overmoedig geworden door het bereiken van de top, wilde ik me ook aan de afdaling wagen. Na drie kilometer in de remmen knijpen had ik echter kramp in mijn arm en handen. Als ik in de beugels ging hangen, kon ik de remmen weliswaar beter controleren, maar mijn handen zijn eigenlijk te klein. De remmen staan te ver weg om er goed bij te kunnen. Dus nam ik het wijze besluit om te stoppen. Ik legde de fiets in de berm, trok mijn beenwarmers aan en speelde op mijn telefoon een spelletje Solitair, terwijl Frans zich met veel plezier de berg af liet rollen en de camper omhoog reed.
Ik besef dat ik nog niet echt bergproof ben als ik voor de afdaling afhankelijk ben van iemand die me op de top wil ophalen met de auto. Ik ben gewoon in alle opzichten in mijn leven beter in klimmen dan in dalen.

We zijn aangekomen in de Pyreneeën en staan op een camping aan de voet van de Aubisque. In de Ardèche heb ik zes mooie bergtrainingen kunnen doen. Ik voelde me helemaal in topvorm en klaar voor de challenge, totdat we gisteren de route met de camper hebben verkend. Oh my god, dacht ik, dit is onmenselijk, dit gaat echt niet lukken, terwijl ik naast me de afgrond inkeek. De klimmetjes in de Ardèche waren kinderspel in vergelijking met deze machtige berg. Dit was het echte werk. Ik had ontzag voor de berg, wat een prachtige, spectaculaire plek om hier te mogen fietsen.

Door de trainingen in de Ardèche was ik vol goede moed voor de beklimming, maar nu ik deze machtige reus heb gezien, zijn ruige, rotsige top en zijn steile, groene flanken, ben ik ontzet. Oei, dacht ik alleen maar toen Frans me met de camper omhoog reed. Oei en tegelijkertijd ‘wat gaaf’. Wat een gave berg. Prachtig. Machtig. Woorden schieten tekort.
Van tevoren had ik het profiel van de berg bestudeerd. Eerst een steile klim van acht procent, dan wat glooiend terrein door kleine dorpjes, vervolgens de beklimming van de col de Soulor met acht kilometer lang een stijgingspercentage van gemiddeld acht procent het pittigste deel van de tocht, om vervolgens een stukje te mogen afdalen. Dat afdalen had me heerlijk geleken na die steile klim. Maar nu ik het live heb aanschouwd, slaat de verkramping toe. Dat steile stuk langs die afgrond durf ik echt niet af te dalen. Ik kan nu al zeggen dat ik meer opzie tegen dat stukje afdaling dan tegen de steile klim de Soulor op. Bibber, bibber. Slappe benen. Het stuk dat daarna komt, lijkt me echt geweldig. Het laatste stuk gaat echt door het hooggebergte, een grijs streepje weg ergens halverwege de immense rotswand, door in de rotsen uitgehakte, onverlichte tunnels, en dan een lange klim naar de top die je al heel ver voor je ziet liggen. Dat laatste deel is het machtigste deel om te fietsen. Maar daarvoor moet ik eerst het voorafgaande zien te overbruggen en ik ben heel benieuwd of dat gaat lukken. Ik heb gewoon geen idee.

Als je het leuk vindt om me op de dag zelf te volgen, meld je dan aan voor app-groep: op naar de top met Dorothé. Stuur mij dan even een appje dan voeg ik je toe.

Nogmaals Col du Mas de L’Arye

Mijn eerste bergbeklimming had geen pijn in mijn knieën veroorzaakt. Sterker nog, ik had nergens een centje pijn aan overgehouden, wat ik best wonderbaarlijk vond, na mijn fietservaringen op het vlakke land. Dit bood hoop voor de toekomst.

De buurman op de camping, een fervente wielrenner, nodigde me uit om op zijn laptop een aantal leuke beklimmingen te bekijken die hij op zijn Garmin had uitgezet met het programma Strava. Hij keek me verbaasd aan toen ik met mijn Michelin kaart kwam aanzetten en vroeg of ik geen Strava had. Ik moest bekennen dat Frans Strava wel op mijn mobiel had geïnstalleerd maar dat ik er nog geen moeite in had gestoken om ermee te leren werken. Te ingewikkeld. Op mijn Michelin kaart streepte ik de routes met pen aan. De rest van de avond spraken we over fietsen, voeding, hartslagmeters en andere fietswetenswaardigheden. Aan het eind van de avond kreeg ik een aantal zakjes magnesiumpoeder cadeau. ‘Nog net geen doping’, grapte zijn vrouw, ‘maar het scheelt niet veel.’

De volgende fietsdag koos ik niet voor de door mijn buurman geadviseerde routes, maar voor de bekende weg. Mijn doel was om de Col du Mas de L’Arye tweemaal achter elkaar te beklimmen. Een ambitieus plan.
De omstandigheden waren anders dan tijdens mijn eerste beklimming: de temperatuur was gestegen tot een benauwde 28 graden. Mijn lichaam had moeite met de omschakeling. Het zweet liep in straaltjes van mijn gezicht. Ik voelde me oververhit. Mijn hartslag was hoger dan de eerste keer, maar mijn benen draaiden soepel rond, die vonden de warmte wel prettig. In de kleine schaduwplekjes op de route genoot ik van het verfrissende briesje dat de klim draaglijk maakte.

We hadden de route verdeeld in vier stukken. De eerste twee delen verliepen soepel en na een kleine twee uur bereikte ik zonder problemen de top van de Arye. Frans stond al op de top te wachten om me met de camper weer naar beneden te brengen voor de tweede ronde. De afdaling liet ik mooi nog even zitten. De rit naar beneden met de camper was mijn pauze om bij te tanken.
De derde etappe verliep echter moeizamer. Misschien had ik te lang gepauzeerd. Ik had moeite om op gang te komen en ik merkte dat mijn hartslag veel sneller opliep. Ik had moeite om de hartslag laag te houden. De laatste kilometers van de derde etappe leken eindeloos te duren. Steeds langzamer kwam ik vooruit en toen ik bij de camper aankwam was mijn besluit genomen. Het was genoeg voor vandaag. Een verbetering van mijn bergafstand met de helft erbij was een prima resultaat, een verdubbeling van de afstand was nog iets teveel van het goede.

Frans mijn held bracht me weer naar beneden, masseerde mijn benen en maakte lekkere hapjes klaar om mijn lichaam klaar te stomen voor de volgende training. Aan de verzorging kon het niet liggen, die was optimaal. De volgende dag lastten we een rustdag in voor herstel. We luierden aan de oever van een rivier, namen een duik in het koele water en aten stokbrood met stinkende kaasjes. We slenterden door middeleeuwse stadjes, dronken thee op een terrasje en bewonderden de beroemde Gorges d’Ardèche.

De dag erop zou ik nogmaals proberen de Col du Mas de L’Arye tweemaal achtereen te beklimmen. Vanwege het weer – er werd heftig onweer voorspeld – zetten we de wekker op zes uur. Het plan was dat ik van zeven uur ’s ochtends tot ongeveer elf uur zou fietsen en net voor het onweer zou losbarsten weer veilig in de camper zou zitten. Als het noodweer eerder zou uitbreken zou Frans mij natuurlijk van de berg af plukken.

Om kwart voor zeven stapte ik in Les Vans op de fiets. Moe en chagrijnig was ik. ’s Ochtends vroeg ben ik niet op mijn best. Mijn hoofd was duf en mijn lijf was nog niet wakker. Trager dan traag fietste ik omhoog. Ik mopperde mezelf de berg op. Dit was zeker wat mijn fietsvriend had bedoeld met afzien, dacht ik toen ik meter voor meter mezelf omhoog trapte. Voor het eerst vond ik fietsen niet leuk. De zeven kilometer naar het eerste pauzepunt duurden eindeloos. Frans stond al buiten te wachten, want ik had er veel langer over gedaan dan de vorige keren.

De tweede etappe ging al niet veel beter. Knorrig werkte ik mezelf de berg op. Frans had twee dagen geleden gevraagd waar ik aan dacht tijdens de beklimming. Wat ging er door mijn hoofd? Nou, eigenlijk dacht ik helemaal nergens aan, behalve aan het fietsen. Het was anders als bij hardlopen, waar je in een soort trance kon raken en lekker kon wegdromen in fantasieën. Het bergop fietsen bracht me vooral in het hier en nu. Ik tuurde op het metertje voor me om te zien welke afstand ik al had afgelegd. Dat werkte beter dan kijken hoe ver het nog was, had ik gemerkt. Ik keek hoe hard ik fietste en luisterde of mijn hartslagmeter begon te piepen. Ik voelde of mijn hamstrings pijn gingen doen of dat ik de zeurende pijn in de knieschijven begon te voelen. Ik focuste op een rustige ademhaling. Ik bedacht wanneer het weer tijd werd om een slokje water of siroop te nemen. Ik was alert op het verkeer dat achter me omhoog kwam. Ik hoorde de vogels fluiten, ik keek naar de nevel die in het dal hing, ik snoof de geur op van wilde kamperfoelie, ik genoot van het frisse groen van de bloeiende kastanje bomen, ik probeerde de kruipende insecten op het wegdek te omzeilen, ik zag een grote slak met een huisje en overwoog om af te stappen en hem in veiligheid te brengen, ik besloot al fietsend een banaan te eten, ik genoot van de cadans van mijn benen. Dat waren de dingen waar ik mee bezig was toen ik twee dagen geleden de berg op fietste. Nu was het een ander verhaal. Ik vroeg me knorrig af hoever het nog was, bedacht dat ik er geen zin in had vandaag, dat mijn benen van pap waren, dat het koud was, dat ik slaap had, dat ik er niet voor in de wieg was gelegd om zo vroeg op te staan en nog veel meer negatieve dingen, die ervoor zorgden dat het voelde als afzien om de berg op te fietsen in plaats van een leuke, sportieve uitdaging. Kortom ik ervaarde wat mindset kan doen. De juiste mindset maakt alles tot een mooie ervaring.

Boven op de col aangekomen, dirigeerde Frans me de camper in, negeerde mijn gemopper en reed me linea recta naar beneden. Ik had me vast voorgenomen om ermee te stoppen, maar beneden aangekomen, stapte ik toch weer gewoon op de fiets. Dat wil zeggen, Frans zette de fiets weer klaar en zei: en nu fietsen! Wat een slavendrijver dacht ik nog voor ik weer weg fietste.
De tweede ronde ging beter. Ik was opgewarmd, het zonnetje scheen, ik kreeg er weer zin in. Alleen was het ineens heel druk op de weg. De auto’s raasden voorbij en ik ademde de vieze uitlaatgassen in. Ik begon de route te herkennen; het huis met de paarse luiken, het bord van welkom in de Cevennen, het stuk met de steile bochten, de stenen bruggetjes, toch bleef de route me ook verrassen. De derde etappe ging soepel en ik besloot snel door te gaan voor de laatste acht kilometer naar de top.
Ik kwam langs een huis waar drie wielrenners zich klaar stonden te maken voor een tocht, ze zwaaiden naar me en riepen ‘courageux’, wat ik interpreteerde als dapper. Het bracht een glimlach op mijn gezicht en vervulde me met nieuw elan.
Niet veel later kreeg ik een vreemd gevoel in mijn benen. Gek genoeg wist ik direct wat het was: zout tekort. Ik parkeerde mijn fiets tegen een stenen muurtje en belde Frans dat ik zout nodig had. Even later kwam de camper eraan gescheurd om mij van zout te voorzien. Ik voelde me als een deelnemer aan de Tour de France, wat een service. Ik strooide een beetje zout op mijn hand, likte het op en vervolgde mijn klim naar de top. De laatste kilometers gingen tergend langzaam, ik voelde de kracht uit mijn benen vloeien. Wat kan honderd meter eindeloos ver lijken, dacht ik verwonderd. Eindelijk, eindelijk dan, bereikte ik die dag voor de tweede keer de top van de col du Mas. Het was gelukt. Op weg naar beneden barstte de regen los. Precies goed getimed. Mijn nieuwe bergrecord staat nu op achtentwintig kilometer klimmen!

 

Mijn eerste bergbeklimming

Enkele dagen geleden zijn we aangekomen op camping Lou Rouchetou in de Ardèche. Een rustige camping gelegen aan een rivier met uitzicht op wijnvelden en rotsige wanden.

Vooraf waren we met onze Belgische vrienden een paar dagen naar Willemeux, aan de Noordwest kust van Frankrijk geweest. Het stormde heftig aan de Franse kust. De zee was veranderd in een kolkende witte massa en de wind blies grote schuimbellen over het strand. De kitesurfers vlogen door de lucht en maakten adembenemende sprongen, terwijl wij moeite hadden om overeind te blijven staan en ons moeizaam voortbewogen over het strand. ’s Nachts beukte de wind met een kracht van 9 op de schaal van Beaufort op ons huisje, ramen en deuren sprongen open en ik had moeite om in slaap te komen door het geloei van de storm. Het samenzijn met onze vrienden was desondanks gezellig.

De Ardèche was een aanrader van fietsvakantieminnende vrienden van ons; gelijkmatige, lange klimmen met een laag stijgingspercentage. Ideaal voor een beginnende bergfietser zoals ik.
Opgewonden als een klein kind prepareerde ik me op mijn allereerste bergklim. Het doel was de Col de Mas de L’Arye te bereiken, een klim van 14 kilometer naar de top met een stijgingspercentage van 4%. Ik had geen idee hoe zwaar mij dit zou vallen, of ik het aan zou kunnen. Maar ik had zin om de uitdaging aan te gaan. Om eindelijk te fietsen in de bergen.
En zo bracht Frans me op een kille, regenachtige ochtend naar het centrum van Les Vans aan het begin van de klim. Ik fietste weg in het één na lichtste verzet en nam me voor zo licht en soepel mogelijk te trappen. Langzaam, zo hield ik mezelf voor. Mijn krachten sparen. Ik moest het lang zien vol te houden.
Al snel moest ik overschakelen op het lichtste verzet om mijn hartslag op peil te houden. Maar het viel niet tegen. Langzaam en gestaag kroop ik als een slak de helling op. Ik merkte dat iedere verstoring van de cadans kracht kostte. Het liefst fietste ik in één tempo door. De bidon pakken en een slok nemen, deed mijn hartslag direct met tien slagen toe nemen. Ik had twee bidons: een met water en een met siroop en zout. Vooral het pakken van de verticale bidon kostte veel kracht, omdat ik zo langzaam fietste dat ik bijna omviel als ik stopte met trappen om de bidon te kunnen pakken. Ik kiende het daarom zo uit dat ik op de iets vlakkere stukken waar ik iets meer snelheid had, ging drinken.
Eten op de fiets lukte echt helemaal niet. Ten eerste kreeg ik tijdens het fietsen met geen mogelijkheid de verpakking van de reepjes open. Een banaan lostrekken lukte nog net, maar eten tijdens de inspanning ging echt niet. Ik hijgde en pufte als een oude stoomwals als ik ging eten tijdens het fietsen. Dus dan stapte ik maar even af om een banaan naar binnen te proppen. Daarna had ik moeite om weer op gang te komen.
Eten en drinken tijdens de klim was belangrijk zo werd me door diverse fietsvrienden verzekerd. Niet alleen water, maar ook isotone dranken om de mineralen aan te vullen en de spieren te voorzien van brandstof. We hadden de Franse supermarkten al afgespeurd naar isotone dranken of poeders maar die nog niet kunnen vinden. Daarom vulde ik één bidon met siroop voor de suikers en een snufje zeezout. Ook experimenteerde ik met een favoriet drankje onder paragliders: water gemengd met appelsap. De biologische appelsap die we hadden gekocht rook echter nogal muf en ging me al snel tegenstaan.
Op de helft van de klim stond mijn foerage auto met Frans die zich volledig in dienst had gesteld van mijn fietsavontuur. Hij klokte mijn tijd op 45 minuten. Snel gooide ik mijn lange broek en regenjasje uit. Ondanks de schamele dertien graden en lichte regen, was ik veel te warm gekleed. Snel dronk ik wat karnemelk en at een boterham met kaas die Frans al voor me had klaargezet. Nog wat zoute chips er achteraan voor de zouten en klaar was ik voor deel twee van de klim. Mijn allereerste klim, ik voelde mijn trots groeien, want het leek erop dat mijn lichaam het aankon. Het voelde fijn om langzaam en gestaag omhoog te klimmen. Heel rustig en gelijkmatig fietsend. Ik zorgde ervoor dat mijn hartslag niet boven de 150 slagen per minuut uitkwam. Als de hartslagmeter begon te piepen, ademde ik rustig en lang uit en nam iets gas terug met trappen. En zo bereikte ik na weer vijftig minuten fietsen de top van de Mas de L’Ayre. Moe maar voldaan sloeg ik een glas karnemelk achterover en nam een bakje kwark om de eiwitten aan te vullen. Yes, mijn eerste klim was een feit. En het allerbelangrijkste: ik vond het super leuk om te doen.

 

Fietsmaatjes

Mijn oncoloog zei het eens terloops tegen mij, bijna aan het einde van mijn behandeling: ‘mensen die kanker hebben gehad, voelen vaak de behoefte hun reis nog eens over te doen. Dan gaan ze de Alpe d’Huez beklimmen of trainen voor een marathon.’ Ik dacht toen dat ik wel genoeg had aan mijn expeditie borstkanker, maar nu ik zo intensief aan het trainen ben voor de beklimming van de Col d’Aubisque vraag ik me af of ik inderdaad mijn reis met borstkanker op sportief gebied aan het herbeleven ben. Toen ik afgelopen weekend op de bank lag met overbelaste kniepezen en een zeurende pijn onder mijn knieschijven, barstte ik in tranen uit bij de gedachte dat ik misschien wel niet in staat zou zijn om de berg te beklimmen. Want ik wil de top bereiken. Ik wil zo graag de top bereiken, dat het voelt alsof mijn leven ervan af hangt.
Bij het overwinnen van de borstkanker moest ik afdalen naar het dal van de canyon, toestaan dat ik steeds minder en minder kon. Het was een uitputtingsslag en ik moest proberen overeind te blijven tot het eind van de behandeling in zicht was. Afdalen tot de bodem bereikt was.
Nu onderneem ik de reis in tegenover gestelde richting; ik ben onderaan de berg begonnen en klim langzaam naar de top. Het is een lange klim en net als de expeditie vraagt het voorbereiding, commitment en geduld. En vertrouwen op een goede afloop.
Dat vertrouwen is er niet altijd. Ook de reis naar de top gaat niet in één rechte, stijgende lijn omhoog, maar kent pieken en dalen, momenten van tegenslag, wanhoop en het verliezen van de moed. Gelukkig hoef ik de reis niet alleen te maken. Net als tijdens mijn expeditie borstkanker heb ik vele fietsmaatjes die me op mijn reis vergezellen en ondersteunen. Allereerst natuurlijk familie, vrienden en bekenden die vertrouwen in me hebben uitgesproken door me te sponsoren, daarnaast zijn er mijn fietsvrienden en mededeelnemers aan de challenge, die me – elk op hun eigen unieke manier – begeleiden tijdens het fietsen. De één heeft me enthousiast gemaakt voor het fietsen en me gestimuleerd om de uitdaging aan te gaan. Ze heeft me ingewijd in de wereld van het wielrennen en op haar fiets kreeg ik les in het vast- en losklikken van de pedalen. Samen met haar maakte ik de eerste tochtjes op mijn racefiets.
Ik kwam tot de ontdekking dat veel van mijn vrienden zich ontpopten tot wielrenmaatjes; de één nam me mee voor een trainingstocht door het glooiende landschap van Berg en Dal, de ander nam me op een gure vrijdagochtend mee de Holterberg op en met weer een ander ploeterde ik met windkracht zes door het kale weidelandschap van de uiterwaarden tussen Doesburg en Bronckhorst. Zonder morren stelden ze zich op als meesterknechten in dienst van mij; ze pasten hun tempo aan , zetten de koers uit, hielden me uit de wind, trakteerden me op thee of soep, leidden mijn gedachten af als ik het moeilijk had en boden een luisterend oor.
Anderen verrijkten me met tips en adviezen, leerden me behendigheid op de fiets, gaven me hun hartslagmeter, maakten een trainingsschema voor me, hielpen me bij de afstelling van de fiets, gaven instructies voor klimmen en dalen, hielpen bij het opbouwen van de conditie en lieten me kennismaken met hun favoriete Montferland trainingsrondje, terwijl we samen trainden voor hetzelfde doel.
En dan is er nog de support groep; echtgenoot en vrienden die meegaan om mij de berg op te schreeuwen, die me gaan voorzien van voedsel tijdens de klim, de camper ergens parkeren zodat ik tussentijds even kan uitrusten of iets van kleding kan aan- of uittrekken en er is zelfs een ultieme bondgenoot die me al fietsend naar de top wil begeleiden.

Met zoveel hulp en ondersteuning kan ik gewoon niet falen. Kanjers zijn het. Stuk voor stuk. Allemaal. Al die fietsmaatjes. Bedankt Kanjers! Samen zijn we sterk.

Ik wil heel graag de top van de Aubisque bereiken. Dat is mijn ultieme doel. Het voelt zo sterk dat het is alsof mijn leven ervan afhangt. Desondanks is het belangrijk mij te realiseren dat het om de reis zelf gaat. Dat het gaat om de beklimming, de deelname, de ervaring, het aangaan van de uitdaging, het genieten van mijn lichaam en de fysieke beproeving, het landschap, het gezelschap, de steun en de vriendschap. Het behalen van de top is slechts de kers op de taart.

Ook al zou ik de top niet halen, ik heb nu al volop genoten van de reis er naar toe. Ik heb nieuwe werelden ontdekt, vrienden gemaakt en intense ervaringen beleefd.
Niettemin kan ik, als ik mij voorstel hoe ik al fietsend aankom op de top, de mengeling van trots en vreugde, van ontroering en dankbaarheid, die als een orkaan door mijn aderen raast, al voelen. Ik zie mezelf al huilend in de armen van Frans vallen die op de top op mij staat te wachten. Een emotionele ontlading, die als een fontein naar buiten spuit.

Het bereiken van de top, ik had me dat tot op heden niet zo gerealiseerd, staat symbool voor het  einde van mijn expeditie borstkanker. Precies vijf jaar na dato!

Fietstraining

Na de informatieavond over de Tristan Hoffman Challenge 2019, waarbij de honderdtachtig deelnemers en hun aanhang uitleg kregen over de gang van zaken rond de beklimming op 28 juni en we het profiel van de beklimming te zien kregen, schoot ik in de stress. Nog maar vijftien weken, dacht ik verschrikt. Dat haal ik nooit. Dus stelde ik de volgende dag een strikt trainingsschema op. Het schema liet weinig ruimte over voor andere zaken dan fietsen. In het weekend stond steevast een lange rit gepland om de duur te trainen, donderdags zou ik een heuveltraining doen en de dinsdag werd gereserveerd voor intervaltraining, zou had ik bedacht. Maandag kon ik dan yoga doen om de spieren soepel te houden en de woensdag stond een zwemsessie op het programma om mijn arm te helpen het lymfevocht af te voeren. Vrijdag werd een rustdag, waarbij ik wat zou wandelen.

Ik kwam er al snel achter dat ik – zoals wel vaker in mijn leven – veel te hard van stapel was gelopen. Ik was voortdurend moe en hing na een fietstraining als een zombie op de bank, tot niets meer in staat. Bovendien gingen mijn knieën weer pijn doen. In plaats van vooruitgang te boeken, had ik het idee dat ik steeds minder aankon. Intussen naderde de eerste groepstraining van de Tristan Hoffman Challenge met rasse schreden. Ik voelde de spanning in mijn lijf opbouwen. Ik was bang dat het te zwaar zou zijn voor me, dat ik het tempo niet zou kunnen bijbenen en dat ik weer eens over mijn grens zou gaan. Ik wilde vooral goed naar mijn lichaam luisteren en in een groep is dat gewoon lastig. Bovendien was ik bang om te vallen. Ik was nog niet zo behendig met de fiets en valpartijen uit de Tour en de Giro waarbij de wielrenners als een grote kluwen op de grond lagen, brandden op mijn netvlies. Ik meldde me na lang twijfelen af voor de groepstraining. Het voelde een beetje als een gemiste kans. Alsof ik de aansluiting met de rest was verloren. De groepstraining was een mooie gelegenheid geweest om de andere deelnemers te leren kennen en om tips te krijgen voor het fietsen.

Gelukkig waren er ervaren wielrenners die mij onder hun hoede namen. Van de één kreeg ik een hartslagmeter, zodat ik gerichter kon gaan trainen. Een ander attendeerde me op het aantal ‘rounds per minute’ en adviseerde me om vooral licht en soepel te fietsen om mijn knieën te ontzien. De fysio van de Tristan Hoffman Challenge waar ik contact mee had gezocht, ontfermde zich over mij en bood aan samen een stukje te fietsen, zodat ze mij wat gerichte tips kon geven. Tijdens de eerste fietstocht samen viel het haar op dat ik hijgend naast haar fietste, een teken dat mijn hartslag te hoog was. Ik moest vooral rustiger gaan fietsen. Lang en langzaam fietsen. Dat voelde letterlijk en figuurlijk als een verademing. Er viel een last van me af. Ik ging nu op hartslag trainen in plaats van op snelheid en op souplesse in plaats van op kracht. Ook mocht ik even geen heuvels meer fietsen. Eerst een basisconditie opbouwen en dan pas de hellingen op, hoe verleidelijk dat laatste ook was.

Tweede paasdag deed ik samen met drie andere deelneemsters en de fysio van de Tristan Hoffman Challenge mee aan de Achterhoekse Molentocht. Het was mijn eerste wielrentocht en ik had geen idee wat ik kon verwachten. Ik had het idee van een grote drukte in mijn hoofd, zoiets als de avondvierdaagse waarbij je in een grote file naar de finish loopt, maar toen wij om half negen startten waren er in de verste verte geen andere wielrenners te zien. Het leek alsof het parcours speciaal voor ons was uitgezet. Af en toe werden we ingehaald door een klein groepje renners dat ons voorbij zoefde, maar dat gebeurde maar sporadisch. Ondertussen peddelden we rustig voort met zijn viertjes, waarbij ik leerde om in het wiel te rijden en zo mezelf te ontzien. Het was een heerlijk gevoel om mee gezogen te worden door mijn voorganger. We wisselden regelmatig van koppositie en de snelsten van ons pasten het tempo aan, zodat iedereen gemakkelijk mee kon komen. Af en toe begon mijn hartslagmeter te piepen ten teken dat ik het iets rustiger aan moest doen.
Fietsend in het kleine groepje leerde ik de tekens die wielrenners elkaar geven; hand op de rug ten teken dat er een obstakel als een geparkeerde auto of een voetganger met hond nadert en hand omhoog om te stoppen.
Bij de molen in Zeddam kregen we ons eerste klimmetje. De ervaren dames instrueerden me de fiets in de lichtste versnelling te zetten en om vooral rustig naar boven te fietsen. Straks bij de Aubisque zou dat de tactiek zijn: langzaam en geduldig naar boven klimmen. Als je direct in het begin al je energie verspilt met een sprint bergopwaarts dan red je het niet. Het is een kwestie van geduld en lange adem. Energie sparen. Je benen het werk laten doen. Licht en soepel fietsen.
Ik vond het verrassend gemakkelijk op deze manier en ik kreeg er echt lol in. Toen we even later de Peeskesbult beklommen groeide mijn zelfvertrouwen. Dit kon ik dus gewoon.

De tweede groepstraining van de Tristan Hoffman Challenge was een behendigheidstraining op een wielrenbaan in Eibergen. Hier wilde ik graag aan meedoen, want mijn behendigheid op de fiets kon nog wel wat verbetering gebruiken. Helaas werd deze training door te slechte weersomstandigheden afgezegd. De fysio nam mij en een ander fietsmaatje echter mee naar de Posbank voor een behendigheids- alias bergtraining. Zo leerde ik om in de bochten altijd het buitenbeen omlaag te drukken, waardoor je gemakkelijk de bocht door stuurt. En om net als bij het autorijden door de bocht heen te kijken en niet naar het asfalt op de weg. Een goede tip voor mij is om ook in de bochten door te blijven trappen. Hierdoor ga ik veel sneller en soepeler door de bocht.
Mijn behendigheid is flink gegroeid. Ik stop niet meer standaard bij elke kruising, maar kijk van tevoren of ik door mijn snelheid aan te passen op de fiets kan blijven zitten. Het losklikken gaat nu ook heel snel, terwijl ik daar eerst veel tijd voor nodig had en het me dan niet lukte om ook nog op het verkeer te letten. Ik ben nog aan het oefenen om zonder te kijken mijn bidon te pakken, er een paar slokken uit te drinken en dan wederom zonder te kijken de bidon terug te plaatsen en ondertussen gewoon door te fietsen.
Bergopwaarts gaat het erom de juiste cadans te vinden. Bergafwaarts heb ik geleerd om mijn remmen af en toe in te knijpen en dan weer los te laten. Eerst de achterrem inknijpen, dan de voorrem erbij en dan weer loslaten. Pompend remmen noemen ze dat. En ja, wat ik nooit had gedacht: ik vind afdalen echt superleuk. Het heerlijke gevoel naar beneden te suizen, de wind die door je haren waait, het zoeven van de banden op het asfalt. Een magistrale ervaring.

Ik bewaar goede herinneringen aan die eerste bergtraining op de Posbank, waarbij we drie hellingen bedwongen en ik leerde klimmen en dalen. Sinds die tijd heb ik diverse ‘bergen’ beklommen, waaronder de Eltense berg, de Holterberg en de Amerongse berg. Natuurlijk zijn dit dwergen van bergen in vergelijking met de toppers uit de Pyreneeën en de reusachtige col d’Aubisque. Maar vele kleine klimmetjes maken samen één grote. Het motto wordt: de benen laten draaien dan kom je vanzelf een keer boven.

 

Slaapdronken

Ik ben iemand die slecht tegen alcohol kan. Zo kan ik soms al na één glaasje wijn een draaierig hoofd en slappe, elastieken benen ervaren. Het is dan net of de wereld om me heen verdwijnt in een bubbel, de geluiden worden minder hard, ik zie wat wazig en er stromen vreemde zinnen uit mijn mond waar ik geen controle over lijk te hebben. Meestal voel ik me op zo’n moment vrolijk en ongeremd.
Hetzelfde gevoel kan me echter overvallen als ik erg moe ben. Ook dan voel ik me vreemd zweverig in mijn hoofd en is mijn waarneming minder scherp. Mijn coördinatie en reactievermogen zijn beduidend minder als ik overmand ben door vermoeidheid. Slaapdronken is dan ook een begrip dat ik duidelijk herken. Het is letterlijk: dronken zijn van de slaap. Een relaxte staat van zijn waarbij ik niet meer goed op mijn benen kan staan en niet meer helder kan denken.
Laatst reed ik na een gezellige dag samen met familie alleen in het donker naar huis. Het was nog niet eens zo laat, maar ik voelde me plotseling draaierig van de slaap. Ik concentreerde me op de weg. Zolang ik mijn hoofd stil hield ging het goed, maar wanneer ik mijn hoofd over mijn schouder draaide duurde het even voor ik de wereld om me heen weer helder zag. Ik draaide het raampje een stukje open voor wat frisse lucht en zette een pittig muziekje op om mijn brein wat te activeren. De koude lucht bracht me weer wat bij mijn positieven.
Net toen ik Doetinchem wilde binnenrijden, zag ik een politieagent op de weg staan zwaaien met een rood stop bord. Voorzichtig remde ik af. Aan de zijkant van de weg stond nog een agent. Ik draaide het raampje open en hij gebaarde dat ik iets verder door moest rijden. Alcoholcontrole schoot het door mijn hoofd.
En inderdaad. Een vriendelijke agent zei tegen me: ‘wilt u even blazen?’ en hield een soort glas voor mijn mond. Ik verwachtte een pijpje om op te blazen en wilde mijn mond al om de uiteinden klemmen, maar had net op tijd in de gaten dat dat niet de bedoeling was. Ik hoefde alleen van een afstandje in het glas te blazen.
Ik inhaleerde en ademde uit in het glas dat de agent voor mijn mond hield. Althans dat dacht ik. Maar volgens de agent blies ik ernaast. Vol goede moed probeerde ik het nog een keer, maar nu blies ik niet hard genoeg. Bij de derde poging blies ik zo hard als ik kon, maar nu moest ik volgens de agent langer uitblazen.
Inmiddels had zich een kleine file achter mij gevormd. De agent werd een beetje ongeduldig. Hij zei: ‘u draait uw hoofd telkens weg, zo kan ik er niet goed bij.’ Ik was me daar helemaal niet van bewust en bedacht wat voor indruk ik nu op de agent maakte. Hij dacht vast dat ik dronken was. Althans ik kon me goed voorstellen dat hij dat dacht. En dat idee vond ik hilarisch. Ik kreeg de slappe lach en hikte tegen de agent dat ik het echt niet wist hoe ik moest blazen. Ik probeerde nogmaals in het glas te blazen, maar het leek wel of ik helemaal geen controle meer over mijn adem had. Ik kreeg het niet voor elkaar om hard en lang in het glas te blazen. Dat ik de slappe lach had, maakte het alleen maar erger.
Tenslotte kwam er een tweede agent bij, een forse, potige man, die me een ouderwets blaaspijpje onder de neus hield. Ik omklemde het pijpje met mijn lippen en blies zo hard ik kon. Ik zag de agent verbaasd en langdurig naar het schermpje staren en was bang dat het weer niet goed was gegaan met blazen, maar tot mijn verrassing zei hij: ‘het is goed, rijdt u maar door.’
Omdat ik vergeten was de auto in de vrij te zetten, had ik al die tijd met blazen krampachtig de koppeling ingetrapt gehouden. Ik voelde een lichte kramp in mijn voet opkomen en reed ongecontroleerd en met piepende banden weg. Ik schoot weer in de lach. Shit, wat voor belabberde indruk zou ik nu maken. De agenten hadden gedacht dat ik dronken was, en daar hadden ze wel een klein beetje gelijk in. Ik was slaapdronken.

Mochten jullie nu denken dat ik een gevaar op de weg ben en dat je beter niet bij mij in de auto kan stappen, dan kan ik jullie verzekeren dat ik meestal rustig en veilig rijd. Alleen als ik slaapdronken ben, dan zou ik het stuur van mij over nemen als ik jullie was.

Lente in Drenthe

‘Welkom op camping Molenzicht’, grapt een goede vliegvriend van Frans, als we ons camperbusje in zijn achtertuin parkeren. De oude molen grenst aan zijn tuin en torent hoog boven ons uit. Liggend op bed zie ik de enorme wieken, die vanavond gelukkig stil staan.
We maken kennis met zijn vrouw en wandelen dan met zijn viertjes het centrum van Coevorden in waar we druk kletsend en etend de avond doorbrengen in een Japans restaurant. Het is super gezellig en de tijd vliegt voorbij.
De volgende ochtend heeft de gastvrouw een heerlijk ontbijt voor ons gemaakt. We genieten van warme broodjes en verse jus alvorens we naar Borger rijden waar Frans aan de slag gaat bij een klant van hem.
Ik heb de dag voor mezelf. Mijn voornemen is om vandaag tachtig kilometer te fietsen door het Drentse landschap. Ik rijd de camper naar een parkeerplaats in het bos, zodat ik in alle rust en ongezien mijn fietskleding aan kan trekken. Dat voelt toch iets relaxter dan op de krappe parkeerplaats voor het bedrijf waar ik Frans heb afgezet.
Ik start met de band van de hartslagmeter die ik sinds kort heb, daarna volgen de sport bh, de steunkous voor mijn arm, het shirt en natuurlijk de fietsbroek. Het is nog fris zo ’s ochtends vroeg en ik besluit mijn beenstukken aan te doen. Na een tijdje passen en prutsen kom ik erachter dat de stukken die ik heb meegenomen voor de armen bedoeld zijn en bij lange na niet over mijn dikke dijen passen. Dan maar met blote benen vandaag. Het is niet anders.
Op een paar reepjes en een banaan na heb ik vandaag geen proviand bij me, maar ik ga ervan uit dat ik onderweg wel iets eetbaars tegen zal komen. Nog even mijn windstopper aan en dan ben ik klaar voor de tocht. Ik heb de route niet voorbereid, maar besluit gewoon maar wat op gevoel te gaan rondfietsen. Ik ben benieuwd waar mijn benen me brengen.

De fietspaden liggen bezaaid met takken en dennenappels, het asfalt bolt op door onderliggende boomstronken. Behoedzaam fiets ik over het kronkelende fietspad tussen bomen met sprankelend, fris groen. Mijn benen voelen stijf aan van de kou.
Na een kilometer of zes verlaat ik het bos en fiets door de open velden naar het mooie plaatsje Rolde waar ik mijn ogen uitkijk naar de grote, oude landhuizen en de vrolijke bollenvelden met tulpen. 
Het fietsen gaat bijna vanzelf en dat doet me realiseren dat ik alsmaar omlaag ga en ook nog eens de wind in de rug heb. Geen verstandige combinatie om mee te starten, dat snap ik ook wel, maar de keuze is al gemaakt.
Al snel fiets ik door de buitenwijken van Assen. Wanneer ik bordjes met ‘ TT Racecircuit Assen’ zie, besluit ik een bezoek te brengen aan dit vermaarde racecircuit. Misschien kan ik wel een rondje over het circuit fietsen, schiet het door me heen, net zoals ik dat samen met Margo bij het Varseller ring circuit in de Achterhoek heb gedaan. Deze gedachte brengt een lichte opwinding bij me teweeg en ik ga als vanzelf een beetje harder fietsen. In eerste instantie lijkt het terrein niet toegankelijk. De tribunes met lichtblauwe stoeltjes en de torens met wapperende vlaggen liggen achter grote afgesloten hekken. Maar dan zie ik een doorgang.

 

 

 

 

 

 

Wat onhandig manoeuvreer ik mijn fiets over het terrein dat duidelijk niet bedoeld is voor fietsers. Overal zijn hoge stoepranden en blokkades aangelegd om een soepele doorgang te verhinderen. Ik nader een groepje jongeren dat hier onder leiding van een coach aan het baseballen is. Als ik mijn fiets weer eens stuntelig over een blokkade probeer te tillen, roept één van de jongens uit de grond van zijn hart: ‘wat doet die kutfietser hier eigenlijk?!!’. Ik schiet in de lach, want ik stel me voor hoe misplaatst ik hier als wielrenner over moet komen en na een voorzichtige blik op de VIP tribune, houd ik het voor gezien. ‘De kutfietser’ passeert nog eenmaal de jongeren en maakt zich dan snel uit de voeten.

Een prachtig fietspad brengt me naar het Hijkerveld, een heide- en vennengebied waar een grote schaapskudde mijn pad doorkruist.

 

 

 

 

 

 

Het loopt tegen de middag en ik begin trek te krijgen. Een banaan en een reepje zijn niet voldoende om mijn honger te stillen. In de verre omtrek is niets van bewoning, laat staan horeca te vinden. Ik tuur op het knooppuntenbord en kies op goed geluk een plaats uit voor mijn eerste break. Mijn oog is gevallen op Hoogersmilde, de enige wat grotere plaats in de omgeving. Ik fiets nu langs het kaarsrechte Oranje kanaal met de wind in de rug. De wind is sinds vanochtend flink toegenomen. Met meer dan dertig kilometer per uur zoef ik voort en ik probeer er niet aan te denken dat ik dat hele stuk straks weer terug moet ploeterend tegen de wind in. Eten is nu mijn hoogste prioriteit.
Hoogersmilde ligt uitgestrekt langs een grote weg en de Drentse Hoofdvaart. Aan de overkant van het water zie ik iets dat op een café lijkt. Ik moet nog een stukje verder fietsen voor er een mogelijkheid is om het kanaal over te steken.  Over een gebogen wit bruggetje bereik ik de overkant en fiets weer terug, richting het café dat ik meende te hebben gezien. Nu maar duimen dat ze iets te eten hebben. Een beetje wankel van de honger parkeer ik mijn fiets tegen de muur van het verwaarloosde pand en loop naar binnen. Het is donker en het ruikt bedompt en zurig. Aan de bar zitten twee mannen aan een grote pul bier. Een derde staat aan een grote fruitautomaat. Niet kieskeurig zijn nu, houd ik mezelf voor, als je maar iets te eten hebt. Neem genoegen met frites of desnoods een frikandel. Ik groet de mannen aan het bier en wacht tot er iemand komt. Een Aziatische vrouw steekt verbaasd haar hoofd om de deur en kijkt me vragend aan. Ik vraag of ze misschien iets te eten heeft. Ik krijg een menukaart toegeschoven en zie tot mijn verrassing dat ze soep hebben.  Ik bestel champignonsoep en een cola. Om niet bij de mannen te hoeven zitten, wandel ik naar buiten en neem plaats aan één van de twee tafeltjes die daar wat verloren staan. De wind waait met heftige stoten midden in mijn gezicht. Het wachten op de soep duurt lang. En ik vraag me af waarom ze er zolang over doen om een soep uit blik op te warmen. Maar dan wordt toch eindelijk mijn maaltijd geserveerd: een heerlijke versbereide champignonsoep met bieslook. Dat was wel het laatste dat ik hier had verwacht.
Gesterkt stap ik weer op de fiets. Er staat negenenveertig kilometer op de teller en ik besef dat het tijd is om de terugtocht te aanvaarden. De harde wind langs het kanaal is niet aanlokkelijk, dus besluit ik toch nog een stukje om te fietsen met de hoop in het bos minder last van de wind te hebben.
Ik kom langs een zandwinningsgebied met een voor Nederlandse begrippen onnatuurlijk blauwe kleur. Op het water drijven talloze watervogels. Daarna fiets ik over een onverhard bospad verder. Het rulle zand trapt zwaar met mijn dunne racefietsbanden, maar ik heb nauwelijks last van de wind. Als ik uit het bos kom, zijn er alleen maar rechte, vlakke akkers zover als ik zien kan en een onmetelijk harde wind die me bijna omver blaast. Langzaam ploeter ik voort. Lage versnelling, rustig fietsen, verstand op nul.

 

 

 

 

 

 

Gevoelsmatig probeer ik de juiste richting te vinden, want mijn mobiel is bijna leeg en daarom durf ik niet te vaak op google maps te kijken. In geval van nood wil ik nog wel kunnen bellen.
Het lijkt alsof de verlaten wegen me niet dichterbij brengen. In mijn hoofd hoor ik een nummer van Blof:
Vreemde wegen, brachten me tot hier,
en nog verder en verder, en verder van huis,
Zou je me vinden?,
Het antwoord is ja, jij zou me vinden.

Ja, Frans zou me wel weten te vinden. Hij kan me volgen op Google maps. Alleen heeft hij geen auto, die heb ik ergens in een bos geparkeerd en de sleutels zitten in mijn fietsshirt. Dus ik zal het echt alleen moeten zien te rooien.
Via de Dwingeloose Heide, een prachtig gebied waar ik toch nog wel van kan genieten, koers ik richting Westerbork. Ik ben de afgelopen anderhalf uur niets en niemand tegen gekomen en ik ben weer toe aan een rustplek. Ik heb mijn kaarten gezet op Westerbork.

 

 

 

 

 

Ik plof neer bij het eerste het beste terrasje en bestel een thee en een broodje kroket om weer op krachten te komen. Ik heb ineens heel erg veel zin in chips. Het vriendelijke meisje van de snackbar verwijst me door naar de supermarkt waar ze zeker kleine zakjes chips hebben, zo verzekert ze mij. In de supermarkt kijk ik zoekend om me heen. In mijn fietstenue en zonder mandje val ik blijkbaar wel op, want een medewerker vraagt of hij iets voor me kan betekenen. En zo sjouwt hij met mij in zijn kielzog de hele winkel door op zoek naar chips. ‘Zeker voor het zout hé?,’ vraagt hij belangstellend. ‘Ja,’ antwoord ik dankbaar, als hij me een klein zakje naturel chips overhandigt. Op het terras van de snackbar neem ik nog een kopje thee en peuzel mijn zakje chips leeg. Met het laatste restje energie uit mijn mobiel stuur ik Frans een appje dat ik nog twintig kilometer voor de boeg heb en de afgesproken tijd van half vijf niet ga halen…

Frans reageert, zoals ik van hem gewend ben, genereus en begripvol. ‘Doe rustig aan, ik vermaak me wel op het terras,’ appt hij terug.
De laatste twintig kilometer zijn taai. Het landschap interesseert me niet meer. Ik wil alleen nog maar de kortste route naar de camper. Maar tot mijn teleurstelling loopt er langs de grote weg geen fietspad en is deze route verboden terrein voor mij. De alternatieve route slingert door het Drentse landschap. Telkens wanneer ik de wind in de rug heb, weet ik dat ik de verkeerde kant op fiets, maar soms gaat het niet anders. Eindelijk zie ik dan het bordje met ‘Boomkroonpad’ waar ik de auto heb geparkeerd. De laatste twee kilometer lijken eindeloos te duren. Als ik moe maar voldaan bij de camper aankom staan er 101 kilometers op de teller.
Als een volleerde wielrenner haal ik het voorwiel uit de fiets en leg al mijn attributen in de camper. Mijn racefiets is gelukkig zo licht dat ik deze gemakkelijk met één arm kan optillen. Ik leg de fiets voorzichtig op het grondzeil dat ik op het bed van de camper heb gespreid. Bosgrond verspreidt zich in ons bed, maar daar kan ik me echt niet druk over maken. Ik doe snel mijn gympen aan en rijd dan richting de met Frans afgesproken plaats.

Frans zit met een drankje en zijn laptop op het terras en maakt het zich gezellig. Ik ben slechts anderhalf uur te laat. Andersom zou ik denk ik behoorlijk knorrig zijn geweest, maar daar is bij mijn liefje geen sprake van. Ik word met een brede lach ontvangen en de woorden ‘ik ben zo trots op jou’ zingen nog na in mijn oren.

Afzien

Wielrennen is een harde sport kreeg ik te horen. Fietsen is afzien. ‘Soms ben je uren de berg op aan het stoempen en vraag je jezelf af: Waar ben ik in godsnaam mee bezig?’, vertelde een fanatieke duursporter mij in vertrouwen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik dan al snel denk: waarom doe je jezelf dat aan? Waarom iets doen wat je niet leuk vindt?

Onder mijn vrienden is de mening of ik kan afzien verdeeld. Een aanzienlijk deel van mijn vrienden denkt dat afzien en ik geen gelukkig koppel vormen. Dat ik er gemakkelijk de brui aan geef als ik het niet leuk meer vind om te doen of als het te moeilijk wordt. Mijn coachcliënten adviseer ik immers ook regelmatig om vooral lief te zijn voor zichzelf en de makkelijkste weg te kiezen.
Een ander deel van mijn vrienden is ervan overtuigd dat ik juist wel kan afzien en dat maakt hen bezorgd. Ze zijn bang dat ik te ver ga in het afzien en daarbij de grenzen die mijn lichaam aangeeft overschrijd. Of dat ik bezwijk aan de groepsdruk om vooral diep te gaan en door te zetten. Ze zijn oprecht bezorgd dat het beklimmen van de Col d’Aubisque een te zware beproeving is voor mijn door kanker en chemotherapieën geteisterde lichaam.

Ze hebben beiden wel een punt. Als ik niet intrinsiek gemotiveerd ben om iets te doen, vind ik het  lastig om vol te houden. Het voelt voor mij dan al snel zinloos en waarom zou ik me inspannen voor iets dat zinloos en onprettig voelt? Ik kan me maar moeilijk committeren aan van buitenaf opgelegde doelen.
Als ik echter zelf iets wil, dan wordt het een andere zaak. Wanneer ik vanbinnen voel dat ik iets wil bereiken, dan ga ik er 100% voor. Sterker nog: dan moet en zal het gebeuren. Dan heb ik de neiging om met mijn wilskracht mijn lichaam te overrulen. Om pijntjes en signalen van mijn lichaam te negeren en over mijn grenzen te gaan, omdat mijn geest meer wil dan mijn lichaam aankan.

Ik raak het meest gemotiveerd van uitdagingen waarvan het de vraag is of ik ze kan halen. Van grootse en meeslepende doelen die inspanning, doorzettingsvermogen en toewijding vragen. Mijn drive om door te gaan met wielrennen en deel te nemen aan de Tristan Hoffman Challenge groeit als mensen in mijn omgeving eraan twijfelen of ik de top wel ga halen. Op een bepaalde manier houd ik er wel van als het moeilijk is, dat heb ik gemerkt toen ik de borstkanker wilde overwinnen. Dus zelf weet ik dat ik kan afzien.

Ik moet denken aan het woord afzien, als ik op een koude, miezerige zaterdag in maart kleumend op mijn fiets zit, terwijl de lucht steeds grauwer en grauwer wordt. Voor me valt een gordijn van regen op het fietspad. Ik ben net in het midden van mijn training. Nog maar dertig kilometer te gaan. Volhouden nu. Nog een tandje erbij om weer warm te worden. Mijn rug doet zeer. Ik probeer te ontspannen en een andere houding aan te nemen. Een pijntje in mijn knie speelt op. Ik schakel terug naar een lichter verzet. De pijn verdwijnt weer.
Na een tijdje stevig doortrappen weet ik niet meer of ik nat ben van het zweet, de regen of de modder die van mijn banden omhoog spettert. Ik merk dat ik ervan geniet. Afzien. Heerlijk!

Bloesemtocht

Ik parkeer de auto in een rustige woonwijk in Geldermalsen. Niet zo’n handige plaats bedenk ik als ik even later de fiets uit de auto probeer te tillen. Er is niemand op straat die ik kan aanschieten met de vraag om mij even te helpen. Eruit zal nog wel gaan, maar om de fiets er straks in mijn eentje weer in te krijgen zal nog een hele toer worden.
Even later leunt mijn fiets tegen een boom. Trots dat het me gelukt is trek ik mijn wielrenschoenen aan, prop wat proviand in mijn fietsshirt en kijk op de kaart waar ik de route langs de Linge zal oppakken.
Ik heb een klein briefje met de nummers van knooppunten die de route markeren. Het is niet handig om het blaadje telkens uit mijn fietsshirt te moeten vissen. Ik zoek naar een manier om het op mijn stuur of fietsframe te kunnen bevestigen. Even later heb ik de oplossing gevonden. Ik pak een stukje kauwgom, begin flink te kauwen en verdeel het in vieren. Ik pak het blaadje met de knooppunten en plak het op vier punten vast met een stukje kauwgom op het frame van mijn fiets. Ik ben heel benieuwd of het de tocht zal doorstaan.


Ik klik mijn pedalen vast en ga op weg. Op zoek naar het eerste knooppunt. Direct na de start heb ik al last van mijn knieën. Lichte versnelling, rustig losfietsen, genieten van het landschap, houd ik mezelf voor. Dat laatste lukt heel goed. Al snel ben ik mijn knieën vergeten en geniet met volle teugen van de tocht.
De Linge slingert aan mijn rechterzijde tussen riet en wilgenbomen, ik fiets over een smal dijkje met witte dijkhuisjes en grazige, groene weilanden die vol zijn met dartelende lammetjes en hun kalm grazende moeders. Af en toe passeer ik een fruitboom die voorzichtig zijn eerste bloesems toont.
De lucht is grauw en de temperatuur haalt bij lange na niet de voorspelde waarde. Ik ben blij dat ik nog een extra jasje heb aangetrokken.
Ik fiets als een toerist en stap regelmatig af om foto’s te maken en naar het landschap te kijken. Ik zie grote roofvogels boven mijn hoofd cirkelen, ik zie ganzen in grote getale grazen in de weilanden, ik zie twee hazen langs de kant van de weg zitten en ik zie kleine vogeltjes die kwetterend in de nog kale struiken zitten. Op een nest hoog in de lucht zie ik twee parende ooievaars.


Mijn tempo ligt dan ook laag. Maar dat is niet erg. Het doel van vandaag is niet om snel te fietsen, maar om lang te fietsen. Voor het eerst ga ik een tocht maken die langer is dan 70 kilometer. Ik heb er zin in.
De bermen zijn bedekt met gele koolzaadbloemen die heerlijk geuren. Ik heb de smalle dijkjes bijna  voor mezelf. Af en toe word ik ingehaald door een verdwaalde auto. Ik knik vriendelijk naar de bewoners die hun gras maaien of hun tuin staan te harken.
Het enige knelpunt is dat ik al sinds ik uit de auto ben gestapt moet plassen. Nergens vind ik echter een geschikte gelegenheid. Bij elk nieuw plaatsje dat ik aandoe verwacht ik wel ergens een café of restaurant te vinden, waar ik mijn nood kan ledigen, maar dat gebeurt niet. En het is net te druk en te gecultiveerd om gewoon ergens in de berm te gaan zitten.
In Asperen zie ik dan eindelijk een bordje met een horecagelegenheid. Ik moet er een stukje voor omfietsten, maar dat heb ik er graag voor over. Ik zoek een plekje om mijn fiets te stallen en frummel het slot uit mijn zadeltasje. Ik kan bijna niet meer gewoon staan van de hoge nood en wiebel van mijn ene been op het andere, terwijl ik het cijferslot in de juiste combinatie probeer te krijgen. Dat kost enige moeite, omdat ik de cijfers zonder bril niet goed kan lezen. Eindelijk kan ik dan met mijn wielrenschoenen de steile trap aflopen op weg naar het toilet. Zo dat is een opluchting.

Als een echte wielrenner eet ik mijn boterhammen al fietsend op en lurk ik zo nu en dan aan de bidon, die al aardig leeg begint te raken. Ik kom door plaatsjes en buurtschappen met voor mij onbekende namen als Gellicum, Vogelwerf, Heukelum en Kedichem, die allemaal aan de slingerende Linge liggen.

Op Google maps zie ik dat ik nog zeventien kilometer verwijderd ben van Frans, die op het veld in Ameide staat met zijn paragliding club. Ik overweeg om hem te verrassen met een bezoek van mij. Het betekent een aantal kilometers extra op de teller, maar als ik een flinke pauze houd, moet dat wel lukken, maak ik de afweging. Om bij Frans te komen moet ik wel de rivier oversteken via één van de vele pontjes die hier speciaal voor voetgangers en fietsers varen. Als ik bij de oever van de rivier sta, merk ik al snel dat de pont nog niet in de vaart is. Dus besluit ik mijn oorspronkelijke route te vervolgen en Frans een andere keer met mijn gezelschap te verblijden.
Een lichte hoofdpijn steekt de kop op. Ik bedenk dat ik wellicht te weinig heb gedronken en neem de laatste slokken water uit mijn bidon. Ik moet nu echt snel een pauze plek vinden om bij te tanken. Ik merk dat ik slap word. Er staan veertig kilometer op de teller en ik heb nog niet echt gepauzeerd, behalve een korte sanitaire stop en wat fotomomenten. Het natuurgebied is prachtig, maar verlaten. Het lijkt er niet op dat ik hier iets van horeca ga tegenkomen.
Maar uit het niets doemt een bruin bordje op met een mes en vork. Ik fiets de dijk af en kom uit bij een schattig terrasje aan het water en twee woonboten. Ik parkeer mijn fiets in de heg en even later zit ik in het zonnetje aan de zelfgemaakte tomatengroentesoep en een pot verse muntthee. De thee en de soep worden geserveerd in chic gebloemd servies. Voor het toilet word ik verwezen naar de ark, zoals de vriendelijke vrouw met buitenlands accent de woonboot noemt. Ik kom terecht in haar roze gebloemde badkamer met dito toilet. Het voelt alsof ik word teruggeworpen naar de hippietijd uit de jaren zeventig. Ik vul mijn bidon bij met water en dan trap ik de pedalen weer aan.


Het is inmiddels half vijf, windstil en uitgestorven. Met een zacht zonnetje in de rug fiets ik langs kleine dorpjes en weidse vergezichten. Leerdam is de enige grotere plaats die ik passeer. De dijk slingert voort. Af en toe gaat de route van de dijk af en fiets ik door een dorpje. Om de steile dijk weer op te komen moet ik flink vaart maken. Dat lukt wel. Maar bovenaan gekomen wordt het gevaarlijk. Ik moet vaart houden, want mijn voet zit nog vastgeklikt aan het pedaal. Als ik stop zal ik omvallen, maar als ik doorfiets moet ik op goed geluk de dijk op fietsen en hopen dat er geen auto aan komt. Dit gaat een paar keer net goed. Uit voorzorg draai ik altijd naar rechts de dijk op om dan later als ik zeker weet dat er geen verkeer is om te keren.
Eenmaal vergeet ik om tijdig terug te schakelen en fiets ik in een veel te zware versnelling de dijk op. Ik besef dat ik door moet blijven trappen. Stoppen betekent omvallen. Als ik boven aankom voel ik een stekende pijn in mijn rechter knie. De volgende kilometers fiets ik in een extra licht verzet om de knie te ontzien. De pijn ebt weg en ik kan mijn fietstocht ongestoord voortzetten.

De laatste vijftien kilometer gaan over onverharde wegen door landgoed Mariënwaerdt en over een dijkje met appelbomen die nog net niet in bloei staan. Het is de kers op de taart van een prachtige fietstocht. Ik ben zo blij dat ik dit kan en mag meemaken.
Moe maar voldaan kom ik weer aan bij de auto in de rustige woonwijk. Ik eet een banaan, verwissel mijn wielrenschoenen voor gympen en kijk ondertussen of ik ergens een sterke, behulpzame man kan ontdekken. Helaas.
Met mijn linkerarm til ik de fiets op en leg hem voorzichtig in de kofferbak. Via de achterdeuren sjor ik aan het wiel om de fiets iets verder de auto in te krijgen. Het achterwiel steekt nog ongeveer tien centimeter uit. Stukje bij beetje krijg ik de fiets steeds verder de auto in, totdat uiteindelijk de achterklep dicht kan. Het geeft een goed gevoel dat ik dit zelfstandig voor elkaar heb gekregen zonder mijn rechterarm te forceren.

Met een glimlach om mijn mond rijd ik richting Doetinchem. Vandaag heb ik 73 kilometer gefietst en ik ben niet eens gesloopt van vermoeidheid.

Stramme knieën

Voor het eerst in mijn leven heb ik last gekregen van mijn knieën. Dat komt waarschijnlijk door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Om mijn beenspieren te versterken doe ik al een tijdje oefeningen die ik van de sportarts van Papendal heb gekregen. Tijdens het oefenen hoorde ik mijn rechterknie steeds vaker een knakkend geluid maken, totdat ik er op een dag doorheen zakte. Volgens mijn lymfetherapeut, die ook fysio is, heb ik de oefeningen niet goed uitgevoerd, waardoor er teveel druk op de knieën is gekomen.
Daarnaast ben ik natuurlijk bij de bikefitter geweest, die mijn fiets flink heeft aangepast. Het viel de bikefitter op dat ik met mijn hakken omhoog fietste en hij adviseerde me om te proberen de hakken te laten zakken. Dus toen ik thuiskwam ging ik dat direct enthousiast uitproberen op de taxtrainer. Een half uur lang fietste ik met mijn hakken stevig omlaag geduwd. Het resultaat was een zeurende pijn aan de binnenkant van mijn rechterknie en problemen bij het lopen, die ik het best kan omschrijven als ‘op slot springen’ of ‘verkeerd schieten’. Ik was bang voor een kapotte meniscus of overbelaste kruisbanden, maar de fysio dacht eerder aan een overbelaste scheenbeenpees.

Toen ik de bikefitter vertelde dat ik zijn advies had opgevolgd en voordeed hoe ik had gefietst, schudde hij vertwijfeld zijn hoofd. Zoals wel vaker bij lichamelijke bewegingen, had ik de gewenste verandering veel te ver doorgevoerd. Een kleine subtiele verandering had volstaan; ik had het trappen met mijn hakken veel te extreem uitgevoerd en daar ondervond ik nu de gevolgen van.
De bikefitter verstelde mijn fiets op nog een paar punten en adviseerde op maat gemaakte steunzolen om mijn voeten te stabiliseren. Volgens hem kwam het probleem met mijn knie voort uit mijn voeten en mijn geringe core stability.
Hoewel de bikefitter me op het hart drukte om alles goed uit te testen en terug te komen als ik niet tevreden was, lukte dat niet omdat ik niet durfde te fietsen omdat ik bang was een echte blessure te ontwikkelen. Ik nam noodgedwongen gas terug met sporten. De hele winter gaf ik mijn lichaam rust om te herstellen en zeurde het in mijn hoofd dat alles wat ik afgelopen maanden aan conditie had opgebouwd nu in rap tempo weer verdween.
Toen ik mijn steunzolen ging ophalen bij de bikefitter was er een wielrenner uit Vlaanderen. Hij was helemaal uit België gekomen om speciaal hier in Doetinchem zijn fiets te laten finetunen. We raakten aan de praat en ik vertelde hem trots over mijn voornemen om de Col d’Aubisque te bedwingen voor het goede doel.
‘Wel dertig kilometer klimmen’, zo verzekerde ik hem.
‘Ik houd niet zo van die korte afstanden’, antwoordde hij. ‘Ik fiets graag zo’n driehonderd kilometer op een dag.’
‘Ja, ik ook’, zei de bikefitter. ‘Ik ben vorig jaar van Slovenië naar huis gefietst en dan fiets ik het liefst een paar honderd kilometer per dag.’
‘Pfff, ik ben al blij als ik de zestig haal op een dag’, zei ik verbluft.
De Vlaming keek me doordringend aan en zei: ‘maar fietsen is wel heel verslavend hoor.’
‘Ik weet het’, antwoordde ik lachend. ‘Ik kan al weken niet fietsen door een blessure en ik word er stik chagrijnig van.’
De twee mannen lachten een lach van herkenning en begrip. En zo voelde ik me toch nog een beetje ondersteund door deze twee wielrenpatsers.

Ik besloot mijn blessureleed te bestempelen als een leerzame ervaring die elke sporter wel een keer meemaakt. Een worsteling die je moet zien door te komen. Een vertwijfeld zoeken naar de juiste aanpak en de juiste therapeut of behandelaar.
Ik bleef zitten met de vraag of de knieproblemen door de nieuwe afstelling van de fiets waren ontstaan. Ik had de neiging om de fiets weer terug te laten zetten in zijn oude stand. Maar was dat wel verstandig? Misschien was de nieuwe afstelling op de lange termijn wel beter voor mijn lichaam, en moest ik gewoon wennen aan de belasting en de nieuwe stand van mijn voeten door de steunzolen.

Het is een vraag waar ik het antwoord nog niet op heb gevonden. Het gaat langzaam aan weer beter met mijn knieën. Heel voorzichtig ben ik op de taks begonnen met trainingen van tien minuten die ik heb uitgebouwd tot een uur en een kwartier. Buiten heb ik de eerste tochten van vijftig kilometer alweer gemaakt. Na afloop heb ik pijnlijke, stramme knieën. De ene keer meer dan de andere keer. Soms is het direct ook weer over, maar soms houdt het zeurende pijntje een aantal dagen aan.

Horen deze pijntjes bij een normale training of balanceer ik op het randje van overbelasting? Betekent pijn in de knieën dat mijn fiets toch niet goed is afgesteld of is het een kwestie van wennen? Allemaal vragen waar ik van medewielrenners zeer diverse antwoorden op krijg en waar de meningen over verdeeld zijn. Het enige wat ik kan doen is luisteren naar mijn lichaam.

Wordt vervolgd.

Kanjers voor Kanjers

Woensdagavond zitten Frans en ik in een zaal vol enthousiaste, sportieve Achterhoekers die zich net als wij met hart en ziel willen inzetten om geld in te zamelen voor de Stichting Kanjers voor Kanjers.
De kanjers waar wij ons hard voor maken zijn kinderen uit de Achterhoek met een fysieke, geestelijke of financiële beperking.
Kinderen dicht bij huis blij maken door sport en spel mogelijk te maken, dat is het doel van Kanjers voor Kanjers. Het kan gaan om kinderen die langdurig ziek zijn of niet lang meer te leven hebben, kinderen met een beperking, kinderen die om wat voor reden dan ook niet thuis kunnen wonen, kinderen waarbij er thuis geen geld is om iets extra’s te doen, kinderen die geen kind kunnen zijn.

Door het organiseren van sportieve evenementen, en donaties van particulieren en het bedrijfsleven, maakt Kanjers voor Kanjers dromen van kinderen waar. Het geld dat wordt ingezameld komt volledig ten goede aan projecten voor sport en spel voor kinderen in de buurt. Iedereen met een wens voor het welzijn van kinderen kan bij Kanjers voor Kanjers terecht. Dat kunnen zowel aanvragen zijn voor groepen als voor een individueel kind.

Iemand van de projectgroep vertelde aan de hand van foto’s welke wensen van kinderen ze afgelopen jaar hadden gerealiseerd. En nog belangrijker: voor welke specifieke doelen wij, als deelnemers aan de Tristan Hoffman Challenge de Col d’Aubisque op gaan knallen.
Met het geld dat wij inzamelen zal voor de Manage zonder Drempels een paardenkoets voor rolstoelers worden aangeschaft. Voor een school waar kinderen met een geestelijke beperking les krijgen zal een speelveldje worden gerealiseerd. Voor kinderen die zich niet of nauwelijks kunnen bewegen zal een tocht met een ‘huifbed’ mogelijk worden gemaakt. Hierbij liggen de kinderen op een bed dat op twee paardenruggen is bevestigd. Door de beweging van de paarden wordt het lichaam van het kind zachtjes gestimuleerd en gemasseerd wat zorgt voor een heerlijke ontspanning. In Schouwburg Amphion kunnen kinderen deelnemen aan het  ‘meedoen muziekfestijn’.

Afgelopen jaren is onder andere een speciale fiets aangeschaft voor de gehandicapte Rolf, zodat hij zelfstandig naar school kan fietsen. Heeft Lisa een verrijdbaar ligbed gekregen voor in de klas, zodat ze toch naar school kan. En is de droom van de zieke Stijn uitgekomen met een ballonvaart. De blinde en slechtziende kinderen van de Bartolomeüs school in Lochem hebben een klimclinic gehad in het klimbos. Een muziektherapeut kwam aan huis bij zieke kinderen om samen muziek te maken. En de chronisch zieke kinderen uit het Slingeland ziekenhuis kregen een verwenmiddag waar ze nog lang met plezier op terug kunnen kijken.

Ik kreeg een brok in mijn keel bij al deze persoonlijke verhalen en gerealiseerde wensen. Ik voelde me ontroerd door de inzet en de warme betrokkenheid van de vrijwilligers van Kanjers voor Kanjers. En ik realiseerde me dat ik samen met de mensen in de zaal ook bij de Kanjers behoor. De kanjers die zich inzetten voor de kanjers die het nodig hebben. Fijn om hier onderdeel van uit te mogen maken.

Het stimuleert nu ik weet waarvoor ik de komende maanden zo hard ga trainen. Om mee te mogen doen met de Challenge moet ik € 500,- aan sponsorgeld binnen halen. Ik sta op dit moment op € 255,. Dus mocht je net als ik geraakt zijn door de mooie dingen die Stichting Kanjers voor Kanjers voor kinderen realiseert en mij willen ondersteunen, doneer dan een bedrag dat voor jou goed voelt. Ga naar https://deelnemers.tristanhoffmanchallenge.com en klik op de doneerbutton achter mijn naam.

Hartelijk bedankt!  Ook namens de kanjers waar we het voor doen.

 

Bikefitter

Mijn fietsmaatje die me op het spoor van Kanjers voor Kanjers heeft gezet, vertelde tijdens het fietsen eens enthousiast over haar ‘bikefitter’, die haar racefiets minutieus op haar lichaam had afgesteld. Nu had ze nooit meer ergens last van; geen zadelpijn, geen pijn aan haar voet en ook geen pijn aan rug of nek. Hoelang ze ook op haar fiets zat.
Mijn interesse was gewekt. Alleen had ik niet direct een aanleiding om naar een bikefitter te gaan.
Toen ik een paar maanden later contact opnam met de desbetreffende bikefitter was dat dan ook meer uit nieuwsgierigheid en de behoefte alles van de wielerwereld te doorgronden en mee te maken, dan uit pure noodzaak. Ik verwachtte dan ook geen noemenswaardige aanpassingen aan mijn fiets. Ik kwam er al snel achter dat de bikefitter hier heel anders over dacht.

De bikefitter was gehuisvest in een kleine ruimte bij een sportcentrum op het industrieterrein. Op zijn website had ik gelezen dat hij van huis uit orthopedisch technicus was en jarenlang mensen had geholpen door het aanmeten van hulpmiddelen en protheses. Door zijn oorspronkelijke beroep had hij zowel kennis van de anatomie van het menselijk lichaam als van de toepassingsmogelijkheden van materialen en technieken. Daarnaast was hij zelf een fervent fietser en had hij in het beroep van bikefitter al deze componenten weten te verenigen. Ik hield in mijn achterhoofd dat hij misschien iets zou kunnen maken om mijn arm te ontlasten met fietsen.

Aan de telefoon had de bikefitter met zijn Achterhoekse ‘kaken op elkaar accent’ kortaf en weinig inspirerend geklonken, maar nu ik zijn vrolijke gezicht bij dit accent zag, kreeg ik direct al een andere indruk. ‘Zo’, zei hij voortvarend, ‘dat stuur lijkt me te breed voor jouw postuur.’ En hij hield een smal stuurtje voor mijn schouders. ‘Kijk, dat past al een stuk beter. Een stuur moet net zo breed zijn als je schouders, anders krijg je last van je nek.’ Het klopte inderdaad dat wanneer ik lang op de fiets zat, ik last van mijn nek kreeg. Soms zelfs zo erg dat ik er hoofdpijn van kreeg. Ik stapte dan ook vol vertrouwen op mijn racefiets, die de bikefitter in een rollerbank had vastgezet.

Pfff, dat viel tegen. Ik fietste me helemaal te pletter. Het was echt loeizwaar. Ik sputterde wel een beetje tegen de bikefitter dat ik het best zwaar vond en dat ik nu al moe was, maar hij reageerde hier niet op en ik dacht dat het mijn onervarenheid was die het zwaar maakte, dus fietste ik moeizaam door. De bikefitter had me gefilmd en schudde misprijzend zijn hoofd. ‘Kijk’, zei hij wijzend op het computerscherm dat voor me hing, ‘je drukverdeling op de pedalen is helemaal niet goed, je zet helemaal geen kracht met je voeten. Normaal moet hier een rondje verschijnen, dat betekent dat je de druk mooi gelijkmatig verdeelt, maar bij jou zie je een achtje. Onderaan verlies je alle druk.’
Ik keek hem wazig aan.
‘Kom maar eens naar jezelf kijken.’ En hij gebaarde dat ik van de fiets af kon komen. Moeizaam klikte ik mijn schoenen los van de pedalen en liep naar hem toe. Ik had gedacht toch wel recht en soepel op de fiets te zitten, daar had ik in ieder geval mijn best voor gedaan, in mijn achterhoofd houdend dat ‘de benen het werk moesten doen’ zoals mijn ervaren fietsvrienden me hadden geleerd, maar het filmpje toonde een ander beeld. Ik zag iemand die kromgebogen en met een woest bewegend bovenlijf te keer ging alsof haar leven er vanaf hing. Ik begreep direct wat de bikefitter bedoelde. Niets benen die het werk deden. Mijn hele lijf deed mee en dat schijnt met fietsen dus niet de bedoeling te zijn.
De bikefitter ging aan de slag om mij efficiënter te laten fietsen en om mijn fiets zo af te stellen dat ik mijn kracht beter kon overbrengen op de pedalen. Dan zou het vast makkelijker worden met fietsen, zo praatte hij me moed in. Ik nam weer plaats op mijn fiets, die ik moeizaam op gang kreeg. Het zadel werd telkens een millimeter lager gezet, waarop ik moest reageren wat en waar ik iets voelde. Ik voelde echter zoveel in mijn lijf dat ik geen idee had wat ik zou moeten zeggen. Bovendien was ik vooral uitgeput van al dat kracht zetten op de pedalen. Dus ik knikte maar wat.
Na de zadeldrukmeting gingen we door met het afstellen van de pedalen en het bevestigen van ‘kegjes’ – kleine, harde plaatjes, onder mijn schoenen. Ik was nu in het stadium dat ik door alle aanpassingen echt niet meer wist wat ik voelde. Laat staan dat ik kon antwoorden of iets wel of niet goed voelde. Ik had werkelijk geen idee.
Toen ik weer moest aanzetten voor een sprintje, zei de bikefitter ineens: ‘oh de rem staat er nog op.’ En hij haalde een palletje over waardoor de pedalen ineens als een dolle ronddraaiden. Na een tijdje zei hij: ‘je mag wel wat rustiger fietsen hoor.’ Maar nu de rem ervan af was, kon ik het gemakkelijk aan.
Toen de bikefitter klaar was met het optimaliseren van de fietsafstelling voelde ik vooral pijn in mijn knie en dat baarde me zorgen, want ik had nog niet eerder in mijn leven last van mijn knie gehad. Ook niet na een pittige fietstocht.
We spraken af dat ik de fiets en de meegekregen zooltjes voor een betere ondersteuning van mijn voeten zou uittesten en dat ik dan weer contact op zou nemen.
De hele afstelling had uren in beslag genomen en het was inmiddels donker geworden. De bikefitter ging er als een haas vandoor op zijn eigen fiets, want hij moest zijn kinderen van het kinderdagverblijf halen. En daar stond ik dan buiten gesloten en in het donker met een fiets zonder verlichting. Gelukkig kwam mijn redder in nood me na een appje ophalen bij het pand van de bikefitter waar ik verkleumd door de kou stond te wachten. Ik was weer een fietservaring rijker, al was ik er nog uit of ik daar blij mee was.

Fietstrainer

In het kader van ‘help Dorothé de Col d’Aubisque op’ worden alle mogelijke hulpmiddelen ingezet door mijn enthousiaste, ondersteunende man Frans. Alles wordt uit de kast gehaald om mij zo goed mogelijk voor te bereiden op mijn eerste bergbeklimming. Zo heb ik van Frans bijvoorbeeld een fietstrainer gekregen.
Nee, geen  fietstrainer in de vorm van een persoonlijke begeleider die me achter de broek zit om zoveel mogelijk te trainen, maar een apparaat waar ik mijn racefiets in kan klikken. Een moderne uitvoering van de hometrainer. Handig wanneer het lastig is om buiten te trainen door sneeuw en kou.
De fietstrainer, door ons ‘de Tacx’ genoemd, staat pontificaal in de woonkamer vlak voor de tafel met daarop een laptop en onze televisie. Het leukste element van de fietstrainer is namelijk dat je echte bergritten kunt fietsten. Op het scherm zie je bijvoorbeeld het berglandschap van de Alpen en volg je de beklimming van de Alpe d’Huez, de Col de la Madeleine of de Passo di Stelvio. Er zitten ontelbaar veel fietsroutes in, variërend van beroemde beklimmingen als de Mont Ventoux of de Col du Tourmalet tot avontuurlijke ritten door Yosemite National Park, de Spaanse Picos d’Europa of de Schotse hooglanden. Er staan ook vlakke trainingsroutes bij; zoals fietsen langs de Nederlandse en Vlaamse kust en een citytrip door Barcelona. Alleen wat er niet bij zit – je raadt het natuurlijk al – is de Col d’Aubisque. Erg jammer.

Met de wijze woorden van mijn fietsvrienden in mijn achterhoofd besluit ik niet als een dolle van start te gaan en direct voor de Mont Ventoux te kiezen (wat ik eigenlijk wel het liefst zou willen), maar het rustig op te bouwen. Dus begin ik met een fietstocht door het vlakke Vlaamse land.
En zo zit ik op een druilerige maandagochtend met mijn fietsoutfit op de Tacx en geniet van een groen en zonnig landschap met ondergaande zon. Hoewel ik de schuifpui wagenwijd heb opengezet (sorry, vandaag ben ik even niet milieubewust) loopt het zweet in straaltjes van mijn hoofd. Dat heb ik buiten, zelfs op een warme zomerdag, nog nooit gehad. Het is een lekker gevoel.
Het fietsen op de Tacx is statisch en zwaarder dan buiten fietsen. Maar het is erg stimulerend om je eigen verrichtingen te volgen op het scherm. Ik kan precies zien hoe hard ik fiets, hoeveel omwentelingen per minuut ik maak en welke afstand ik heb afgelegd. Ook wordt bijgehouden hoeveel kracht ik op de pedalen zet.
Licht en soepel fietsen heb ik geleerd van mijn ervaren fietscollega’s. De benen moeten het werk doen. Het aantal omwentelingen per minuut moet bij voorkeur liggen tussen de 80 en 100 RPM (Rounds Per Minute). Met een beetje moeite kom ik aan 85 RPM op een heel licht verzet en fiets ik stabiel zo’n 24 km per uur. Dat is meer dan ik buiten haal, maar dat komt omdat ik op de Tacx niet op het verkeer hoef te letten. De stoplichten op de film staan altijd op groen en voorbij komende auto’s of voetgangers kun je gewoon negeren.
Ik heb me voorgenomen om de dag te trainen en de training iedere keer met tien minuten te verlengen. Het doel is dat ik uiteindelijk vier uur op de fiets kan zitten.
De eerste trainingen gaan lekker en de vierde keer kan ik het toch niet laten om alvast een bergparcours uit te proberen. Ik kies de route in de Picos d’Europa naar de meren van Covadonga waar we afgelopen zomer zijn geweest. Ik vind het heel leuk om de route die ik fiets te herkennen, omdat ik er zelf geweest ben. Dat geeft een extra stimulans.
Niet overdrijven en niet over mijn grens gaan, zo heb ik mezelf voorgenomen. Dus stap ik na vier kilometer bergopwaarts netjes af. Tevreden noteer ik de trainingsgegevens in mijn fietsdagboek.

Lana

(dit blog hebben jullie al een keer ontvangen, dat komt omdat er iets mis is gegaan met de opslag van de berichten en ik dit bericht opnieuw moet uploaden. Over een half uur komt er een nieuw blogbericht aan…)

Drie jaar geleden kwam er een klein, wit konijn bij ons. Ze was zacht en pluizig als wol. Daarom noemden we haar Lana, wat wol in het Spaans betekent. De fokker noemde haar trots een ‘tri colore’ dat heel bijzonder schijnt te zijn voor een konijn, maar wij vonden haar vooral heel lief. Lana was niet alleen zacht aan de buitenkant, ze had een zachtaardig en vriendelijk karakter. Zeker, ze was eigenwijs en had een sterke wil, maar ze zou nooit bijten of krabben. Dat kwam waarschijnlijk omdat ze heel ontspannen was. Ze was het meest relaxte konijn dat we ooit hadden gezien. Als baby lag ze al languit naast de wasmachine en vertrok geen spier toen de centrifuge met luid geraas aan zijn werk begon. Mijn neef dacht zelfs dat ze doof was, omdat ze niet zichtbaar reageerde op geluid.

Een paar weken geleden hoorde ik het kattenluikje klepperen toen ik in bed lag. Dat was vreemd want we barricaderen het luikje ’s nachts altijd met een grote steen. Niet zozeer om onze konijnen binnen te houden, als wel om vreemde indringers buiten te sluiten. De steen vervult deze functie prima, sinds Lana de kunststof klep van het luikje met bruut geweld heeft vernield, omdat deze niet openging toen ze naar buiten wilde. (Zoals ik al zei: ze is zachtaardig van karakter, maar als ze iets wil dan gaat ze ervoor. Een eigenschap waar ik veel waardering voor heb.)
Ik liep naar beneden en merkte op dat Lana naar buiten was gegaan door het luikje. De steen stond stil in een hoekje. Ik was hem vergeten voor het luikje te plaatsen. Toen ik buiten kwam, zag ik dat Lana nauwelijks kon lopen. Ze sleepte zich moeizaam over de grond en probeerde weg te kruipen in de kleine ruimte tussen schutting en bloembak. Toen ik haar optilde hing ze met haar zes kilo zware lijf slap en willoos in mijn armen. Het was alsof alle kracht uit haar was verdwenen. Binnen, bij het licht van de lamp, ontdekte ik bij haar rechter voorpoot een gezwel van zo’n tien centimeter. Er zat een vieze, zwarte korst op en er kwam wat pus uit. Ik streelde even haar kopje. Ze keek me aan met een vermoeide blik. ‘Lana gaat dood,’ snikte ik in de armen van Frans, ‘ze heeft een gezwel van hier tot Tokio’.

De volgende dag ging ik met Lana naar de dierenarts, die mijn verhaal vol medeleven aanhoorde en de diagnose stelde waar ik al bang voor was: een kwaadaardig gezwel met uitzaaiingen. Het kon ook nog een ontsteking zijn, maar die kans achtte ze heel klein. Ik ging huiswaarts met pijnmedicatie en de afspraak om een paar dagen later terug te komen, waarschijnlijk om Lana dan in te laten slapen.

De pijnmedicatie bestond uit drie grote, bruine pillen, bedoeld voor honden, maar ook werkzaam bij konijnen. Ik moest de pillen fijn prakken en door het eten mengen of oplossen in vloeistof en via een spuitje in de bek toedienen. Ik pureerde de pil in de blender en mengde er appel – Lana’s lievelingskostje – doorheen. De pil rook sterk naar hondenvoer. Toch had ik goede hoop dat Lana het appelprakje zou opeten. Ik zette het schoteltje flemend voor haar neer. Lana keek er vol walging naar, wende haar hoofd af en sloeg het schoteltje met haar poot omver. Het schoteltje rolde over de vloer en het appelprakje mengde zich met stro en konijnenkeutels.
Snel stapte ik op de fiets naar de supermarkt waar ik olvarit wortel en appeldiksap kocht. De dierenarts had gezegd dat dat goede middelen waren om de pil mee te vermengen. Vol goede moed pureerde ik de tweede pil en mengde deze met het olvarit wortelpapje. Helaas. Lana wilde met geen mogelijkheid eten. Ik vroeg me af of ze nog wel kon eten. Het leek of ze moeilijk kon slikken. En volgens mij had ze sinds de avond tevoren niets meer gegeten of gedronken. Ik zag dat ze er slecht aan toe was. Ze had de pijnstilling echt nodig. En snel ook. Ik loste de derde pil op in warm water en zoog deze op in de spuit. ‘Lana doe alsjeblieft je bek open’, smeekte ik. Maar Lana hield haar kaken stijf op elkaar.
Een vriendin kwam om me te helpen bij het toedienen van de pijnstilling. Ze nam Lana op schoot en hield haar stevig vast, zodat ik het spuitje aan de zijkant van de kaak naar binnen kon duwen en langzaam leegspuiten. Een triomfantelijk gevoel maakte zich van me meester. Als Lana de pijnstilling binnen kreeg zou ze zich weldra beter voelen. Maar ik had te vroeg gejuicht. Ik zag de mouw van mijn vriendin langzaam bruin kleuren. Lana liet de vloeistof langzaam uit haar bek lopen.
Ik zag Lana met het uur achteruit gaan. Er moest nu snel iets gebeuren. Ik belde de dierenarts, maar die zat helemaal vol en ik kon pas tegen de avond terecht. Ik vond het vreselijk om Lana zo te zien lijden en rende van de stress rusteloos door het huis op en neer. Gelukkig belde de dierenarts terug om te zeggen dat ik direct kon komen.
Toen ik de dierenarts vertelde dat ik alle pillen had verbruikt zonder dat Lana er ook maar iets van binnen had gekregen, vroeg ze of ik kon spuiten. ‘Nee,’ zei ik, ‘maar ik wil het wel leren.’ En zo kreeg ik even later mijn eerste injectieles. Ik leerde hoe ik de plastichuls moest vasthouden, met mijn andere hand een huidplooi moest pakken en dan de naald evenwijdig aan het lichaam in de huid prikken. De eerste keer had ik een te kleine huidplooi gepakt, waardoor ik de knalgele vloeistof er aan de andere kant weer uitspoot. De tweede keer ging het beter. Eerst resoluut door de huid prikken en dan de spuit langzaam en gelijkmatig leegduwen.
Ik kreeg pijnstilling mee voor een paar dagen. Als Lana goed reageerde op de pijnstilling konden we het nog een tijdje aankijken en de natuur zijn gang laten gaan. Als ze nog verder achteruit zou gaan en benauwd zou worden, dan zouden we haar laten inslapen.

Lana reageerde goed op de pijnmedicatie. Toch hielden we er rekening mee dat we met een paar dagen afscheid van haar zouden moeten nemen. Dit had ook zijn mooie kanten. Ik bracht uren door aan haar zijde en genoot extra van haar. Ik knuffelde zoveel ik kon en spendeerde kapitalen aan lekkere hapjes. Lana oogde tevreden. Ze verorberde de potjes verse peterselie en tijm die ik voor haar kocht met een ongekende gretigheid en knorde intens gelukkig als ik haar wangen streelde. Alwin waste haar en lag dwars over haar heen om zijn genegenheid te tonen. Op een zonnige dag huppelde ze naar buiten en knabbelde van het gras.

Eind van de week gingen we met lood in de schoenen terug naar de dierenarts. Ik was bang dat deze zou zeggen dat het hopeloos was en dat we de knoop moesten doorhakken om haar te euthanaseren. Ik vertelde de dierenarts dat ik vond dat het beter ging met Lana en dat ik zelfs dacht dat het gezwel kleiner was geworden. Om uit te sluiten dat het misschien toch om een ontsteking ging, kregen we naast de pijnmedicatie ook een antibioticakuur mee.

Het spuiten ging steeds lastiger. In het begin liet Lana zich gemakkelijk prikken, maar ze ging zich steeds meer verzetten. Als ze ons aan zag komen, kroop ze al weg in het hok, zodat we er niet bij konden en als ik de naald in haar vel stak, maakte ze heftige bewegingen, zodat ik onmogelijk de vloeistof er rustig in kon spuiten. De eerste keer spoot ik de antibiotica er dan ook half naast. Dat ontdekte ik pas later op de ochtend aan haar natte, kleverige vacht. Ook ontdekte ik een bloederig spuitgat op de plek waar ik haar had geprikt. Mijn hart kromp ineen. Wat moest dat prikken haar zeer doen. De volgende dag nam Frans de ondankbare taak op zich om Lana de pijnstilling en de antibiotica in te spuiten.

Gedurende de week had ik contact opgenomen met een dierentolk. Deze jonge vrouw had via een foto contact gemaakt met Lana en schreef dat Lana al langere tijd pijn had en benauwd was, maar dat ze er nog niet aan toe was om te sterven. Lana zou zelf aangeven als ze zover was, dan zou ze stoppen met eten.
Op de dag dat we Lana de antibiotica hadden ingespoten werd ze steeds futlozer. Als een zielig hoopje lag ze in haar mand te hijgen. Ze at en dronk niets. Af en toe kauwde ze lusteloos op een takje peterselie dat ik voor haar neus hield. Ik bedacht dat dit waarschijnlijk haar laatste dag was. Dat het morgen zo ver was om haar in te laten slapen, als ze de nacht tenminste door zou komen.
De volgende ochtend was ik bang voor wat ik zou aantreffen. Gelukkig. Ze leefde nog. Als ze vandaag niets zou eten, dan was dit haar laatste dag. Als Lana dan toch dood zou gaan, dan hoefden we haar ook niet meer te kwellen met die vervelende antibiotica injectie, zo besloten we.
Tot mijn grote en blijde verrassing at Lana die dag. Ze at alsof ze wist dat haar leven ervan afhing. Ze at appel, wortel, brokjes, peterselie, witlof, andijvie, hooi, brood en nootjes. Ze at zoals je eet als je je voorraden moet aanvullen. Ze at drie keer zoveel als normaal en met een ongekende kracht en gretigheid.

Sinds die dag gaat het steeds beter met Lana. Het gezwel is op wonderbaarlijke wijze verdwenen. De dierenarts staat voor een raadsel, maar is samen met ons heel blij dat Lana er nog is. En vandaag heeft Lana heerlijk in de sneeuw gerend samen met Alwin. We hopen dat we nog lang van haar mogen genieten.

Gezond en sportief

Laat ik voorop stellen dat ik me fit en gezond voel. Mijn conditie is goed en mijn lichaam verlangt er gretig naar om te sporten, daarom is het zo frustrerend dat ik word geplaagd door gewrichtspijnen en blessures die me het sporten belemmeren.

Het begon met pijn in mijn handen als ik ’s ochtends wakker werd, daarna volgden mijn polsen. Ik hoefde maar een beetje zware pan op te pakken of mijn pols knakte om als een slappe bloemenstengel. Het polsgewricht voelde dan nog twee dagen beurs aan. Na het fietsen kreeg ik steeds vaker pijn in mijn rug en nek en de tenen van mijn rechtervoet stonden in een vreemd gekromde hoek. In de keuken en de supermarkt had ik het idee dat artikelen waar ik voorheen met gemak bij kon, ineens onbereikbaar voor me werden. Ik moest steeds vaker een beroep doen op een krukje of iemand vragen om het voor mij te pakken.
Zou ik dan nu al aan het krimpen zijn?, vroeg ik me vertwijfeld af. Zou de osteoporose dan nu al in gang gezet zijn? Om dit te controleren ging ik met mijn rug tegen een witte muur staan en zette met potlood een streepje vlak boven mijn hoofd. Shit. Zie je wel. Nog maar 1.58 meter, terwijl ik altijd 1.60 meter lang ben geweest. Kon ik in een paar maanden tijd twee centimeter gekrompen zijn? De volgende dagen deed ik verwoede pogingen om mezelf weer op te rekken tot 1.60 meter. Het gevolg was een verrekte schouder en een zere arm… (:

Ik deelde mijn twijfels met mijn schoonzus die als Cesar therapeut werkt. Ze suggereerde lachend dat het verval misschien al langer aan de gang was. ‘Nee, dat kan niet,’ zei ik, ‘want in augustus met de fietstest op Papendal ben ik nog opgemeten en toen was ik 1.62 meter. En zo lang ben ik mijn hele leven nog niet geweest.’
Mijn schoonzus en ik grapten dat wanneer ik in dit rappe tempo zou blijven krimpen, ik weldra zou veranderen in een dwerg. Tegen de tijd dat ik tachtig was zou ik niet groter zijn dan een peuter. Ik moest denken aan een film uit mijn kindertijd: ‘Het theelepelvrouwtje’. In deze film heeft een vrouw iets gegeten, waardoor ze enorm krimpt. Ze krimpt zover tot ze is gereduceerd tot de grootte van een bloembol.

Mijn baken in bange dagen, de oncologie verpleegkundige, wist me te verzekeren dat mijn botdichtheid prima was en dat osteoporose echt niet van de ene dag op de andere dag ontstaat. De pijn en stijfheid in de gewrichten gecombineerd met spierzwakte was een bekende bijwerking van mijn medicijn. ‘Meestal verdwijnen de klachten een tijdje na afronding van de behandeling’, zei ze troostend. ‘Gelukkig’, was mijn eerste reactie; het is iets tijdelijks dat weer over gaat. Alleen jammer dat tijdelijk nog ruim twee jaar duurt.

Ik had niet alleen het gevoel dat ik aan het krimpen was, maar ook dat ik scheef groeide. Alles aan mijn lichaam zag er scheef uit als ik voor de spiegel stond. In mijn zoektocht naar een geschikte therapeut om me hierbij te helpen, suggereerde mijn fietsmaatje een osteopaat waar ze goede ervaringen mee had. Nieuwsgierig geworden maakte ik een afspraak. De osteopaat zette mijn bekken recht, raadde vanwege een hoge spierspanning extra magnesium aan en adviseerde om naar een podotherapeut te gaan voor mijn voet. Bovendien kreeg ik oefeningen mee voor ’s ochtends en ’s avonds.

Het effect was dat ik meer pijn in mijn rug en bil kreeg en vreemde tintelingen in mijn been voelde. Maar het lopen voelde heel anders aan en het hardlopen ging veel gemakkelijker. Toen ik na een paar dagen onverwacht snel van mijn racefiets moest stappen en mijn been over de stang zwiepte, voelde ik het bekken terugschieten in zijn oude stand. De pijn in de rug was verdwenen, maar ik voelde me schever dan ooit en mijn rechtervoet deed zo zeer dat ik er nauwelijks op kon steunen.

De podotherapeut bracht me in verwarring door te zeggen dat ik heel gezonde voeten heb: geen eelt, geen likdoorns en een mooie, grote voetboog. Alleen de tenen staan wat vreemd, maar daar is niets aan te doen. Ze deed me voor hoe ik met een lintje thuis zelf een prothese voor mijn tenen kon maken. Zooltjes raadde ze af, want dat zou voor knieklachten gaan zorgen. Op mijn vraag of er geen kant-en-klare protheses zijn voor mijn probleem, antwoordde ze ontkennend. Met een mengeling van opluchting, verbazing en verwarring reed ik naar huis.

Opgetogen en vol goede moed ben ik aan de slag gegaan met het maken van een prothese voor mijn voet die ik ’s nachts in bed draag, doe ik trouw de oefeningen die de osteopaat me heeft voorgedaan en slik ik extra calcium, vitamine D en magnesium tegen de botontkalking. Col d’Aubisque; here we come! Nog zes maanden te gaan voor de beklimming begint. Ik hoop dat mijn gewrichten het houden en ik een manier vind om weer lekker te kunnen sporten.

Ik wens iedereen – inclusief mezelf – een gezond en sportief 2019!

 

 

Twaalf en een half

Twaalf en een half jaar geleden…. trouwden we in het bos achter ons huis.
Het was een supergave dag die we vierden met onze familie en dierbare vrienden en waar we met veel plezier aan terugdenken.

Het begon allemaal in Hawaii waar Frans me op het verlaten strand van Polihali beach ten huwelijk vroeg. Toen hij de grote pizzadozen in het zand legde en voor me neerknielde, terwijl de ondergaande zon de hemel uiterst romantisch roodkleurde, wist ik direct wat hij van plan was. Frans zag aan mijn gezicht dat ik wist wat hij wilde gaan vragen en werd daar emotioneel van. En dat ontroerde mij dan weer. Na tweeëntwintig jaar samen ken je elkaar door en door en dat is mooi. Ik beantwoordde zijn vraag al met een enthousiast ‘ja’, toen hij pas bij ‘wil je’ was.

De reden dat we na zo’n lange tijd toch nog wilden trouwen was dat we in het bijzijn van familie en vrienden wilden vieren dat we samen zo gelukkig zijn. We wilden een bruiloft op onze eigen manier vormgeven en dat is gelukt.

Al tijdens onze vakantie op Hawaii begonnen we met de voorbereidingen. We vroegen het meisje van ons guesthouse of ze een foto van ons wilde maken voor de uitnodiging van ons huwelijk. De foto’s zijn wat onscherp weet ik nog, omdat ons eigen toestel kapot was gegaan en zij alleen een eenvoudig klikklak toestel bezat dat geen zoomfunctie had. Ze deed erg haar best om er iets moois van te maken; ze liep zonder ook maar een moment te aarzelen met haar spijkerbroek de golven in om ons op het strand met de zee aan onze voeten te vereeuwigen.

Eenmaal in Nederland prikten we zaterdag 3 juni 2006 als datum voor ons feest. We ontwierpen onze trouwkaart, haalden herinneringen op, bedachten een mooie trouwceremonie, schreven teksten, gingen op zoek naar een geschikte locatie, vonden een trouwambtenaar waar het mee klikte en een cateraar die ons verraste met heerlijke gerechten. We hadden veel plezier met de voorbereidingen. En ik ging op mijn veertigste helemaal los met de trouwjurken. Eigenlijk was de eerste de beste jurk die ik aandeed meteen raak, maar ik liet me de kans niet ontnemen om nog allerlei andere trouwjurken te passen. Dit was tenslotte een ervaring van ‘once in a lifetime’.

De week voor onze bruiloft was het ongekend koud en nat voor de tijd van het jaar. We vroegen ons af of het wel verstandig was om met dit weer in het bos te trouwen, want we hadden geen alternatief achter de hand. We besloten dat iedereen bij slecht weer voor regenkleding of een paraplu moest zorgen. Het zou doorgaan zoals wij het hadden bedacht; weer of geen weer. De dag voor ons trouwen – precies op tijd – brak de zon door.

We ontvingen onze gasten met een ‘lei’, een Hawaiaanse bloemenslinger, die liefde en vriendschap symboliseert en verwelkomden hen met de ‘aloha-spirit’. Aloha staat voor samen delen in levensvreugde.

Via het ‘mijlpalen pad’ liepen we het bos in naar de ceremonieplek. Op het mijlpalen pad stonden of hingen voorwerpen die voor Frans en mij iets uit onze relatie symboliseerden, zoals een oude fiets, een hart van chocolade en een wereldbol. Bij elk voorwerp vertelden we een memorabele anekdote uit ons verleden. Er werd veel gelachen en er hing een ongedwongen sfeer. Op het eind van het mijlpalen pad hoorden we de tonen van een saxofoon die ons verder het bos in lokten.

We hielden een ceremonie met de vier elementen: aarde, water, vuur en lucht. De kinderen mochten twee bomen voor ons in de aarde zetten, ze voeden met water en hun wensen met een ballon de lucht in sturen. We bedankten onze ouders voor hun liefde en staken fakkels aan om de liefde brandend te houden. Naar elkaar toe spraken we een zelfgemaakte trouwbelofte uit. Tussen elk onderdeel van de ceremonie was er mooie muziek, waaronder ‘De engel van mijn hart’ van Marco Borsato, ‘You’ve got a friend’ van Carol King, dat live werd gezongen.

Om onze liefde te symboliseren hadden we een bronzen beeldje laten maken. We eindigden de ceremonie hand in hand staand in een kring; de kring van verbondenheid.

Daarna was het party time met lekker eten en natuurlijk dansen! Onze families hadden samen een video gemaakt met foto’s van Frans en mij van nul tot veertig en voorzien van humoristisch commentaar. Frans zong als verrassing voor mij het nummer ‘Zij’ van Marco Borsato, waardoor ik heftig ontroerd was. Hij wist echter niet dat ik met mijn zanglerares ook een nummer voor hem had ingestudeerd. Mijn zangtalent is niet zo goed ontwikkeld, dus ik had niemand verteld dat ik ook een nummer zou zingen, dan kon ik het gewoon achterwege laten als ik te zenuwachtig was. Maar nu Frans zo mooi voor mij had gezongen, wilde ik niet achterblijven. Dus gaf ik de band een seintje en vroeg de verbaasde ceremoniemeester om sterretjes uit te delen voor mijn romantische nummer ‘Lovin you’. Ergens halverwege mijn liedje dat ik nogal vals en geknepen ten gehore bracht, ging het brandalarm af.

Een aanzienlijk aantal vrienden en familieleden bleven bij ons thuis overnachten. Dat maakte dat het feestgevoel de volgende dag nog even doorging. We brunchten samen met champagne en daarna kletsten we nog wat na met iedereen, totdat de gasten één voor één vertrokken. Wat restte waren de prachtige herinneringen, de foto’s, de film van de ceremonie, de cadeaus en de gelukwensen die mensen voor ons hadden ingesproken in de ‘babbelbox’.

Niet te geloven dat het alweer twaalf en een half jaar geleden is, de hele trouwdag staat nog glashelder op mijn netvlies. We zijn nog steeds gelukkig samen en dat vieren we ook nog regelmatig, al zijn we wat ouder en grijzer geworden. Op naar de 25 jaar! Maar eerst samen uit eten om deze mijlpaal te vieren.

Robot Love

Enige tijd geleden ben ik met een vriendin naar de tentoonstelling Robot Love geweest. Robot Love is een interactieve tentoonstelling over de liefde tussen mens en robot. Robots zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven, denk aan je smartphone, de slimme meter van je cv-ketel of de interactieve cruisecontrole van je auto. Welke impact hebben robots en kunstmatige intelligentie op de maatschappij waarin we leven? Moeten we bang zijn dat robots intelligenter worden dan wijzelf en dat ze ons gaan controleren en besturen in plaats van wij hen? Of kunnen we hen zien als vrienden die ons leven kunnen veraangenamen? Meer dan vijftig kunstenaars zijn met dit thema aan de slag gegaan.

Alleen al het gebouw – de oude Campina melkfabriek – maakt indruk met zijn grote ruimtes waar de weeïge geur van melk nog een beetje in de lucht hangt. Je kunt het gebouw pas binnen gaan als de robotdeur zich langzaam en welvend voor je opent. De deur heeft iets weg van een gordijn dat wordt weggeschoven, maar anders dan ik verwacht voelt het materiaal hard en stevig aan.

Direct na de ingang maak ik kennis met de ‘depressieve robot Annelies’, ze zit in een hoekje stil te huilen, maar als je haar arm zachtjes aanraakt, kijkt ze je doordringend aan en stopt even met huilen. Annelies ziet er heel menselijk uit. Dat is anders voor Bob en Pip. Pip is een robot zoals je je een robot voorstelt, terwijl Bob eerder iets wegheeft van ET, het aandoenlijk, buitenaardse wezentje. Hij is gemaakt van warm, zacht materiaal, kijkt je met zijn ogen liefdevol aan en heeft handen die niet van echte mensenhanden te onderscheiden zijn, maar zijn lijf is niet meer dan een hoofd. Toch voel ik direct sympathie voor Bob. Het is net of je te maken hebt met een levend wezen. Dat is ook de vraag die de makers van de tentoonstelling heeft geïntrigeerd: kunnen mensen houden van robots?
In Japan worden robots in de vorm van poezelige huisdieren ingezet om ouderen in verzorgingshuizen troost te bieden. Ze aaien de robothuisdieren en praten ertegen. Dat kun je triest vinden, maar de ouderen genieten van deze robots, raken aan ze gehecht.

Een robot als je beste vriend; een robot is geduldig en oordeelt niet. Een robot wordt niet boos, zegt de woorden die jij graag wil horen, omdat hij dat heeft geleerd door naar je te luisteren. Een robot leert door interactie met jou. Hij kan leren om het gedrag te vertonen dat jij prettig vindt.
Zo spreek ik met Pip. Ik vind het fascinerend om Pip antwoord op mijn vragen te horen geven. Zijn stem klinkt nog een beetje vreemd. Waarschijnlijk door de intonatie die niet helemaal klopt. Op mijn vraag: ‘are you happy’, antwoordt hij: ‘this answer is not in my database’. Dat antwoord maakt me aan het lachen. Het toont aan dat Pip nog iets te leren heeft, maar het zal niet lang meer duren of Pip heeft ook hierop een passend antwoord.

In een afgeschermde ruimte die alleen door achttien plussers mag worden betreden, komen we in het gedeelte van de seksrobots. Er zijn robots in de vorm van een zacht kussen waar je op kan gaan liggen en die trillen en vibreren. Seksgodin Robin fluistert lieve woordjes in je oor en streelt je waar je maar wil. Ook zijn er chatrooms met robots. Er draait een video waarin een mens en een robot intiem samen zijn, maar het is moeilijk te zien welke van de twee de robot is. Zoveel lijken ze op elkaar. Kunnen robots de vervanging zijn voor een prostituee? Kun je als mens liefde ervaren van een robot?

Een aparte verdieping is gewijd aan games met robots. Ik neem plaats op een stoel en al snel zit ik midden in een interactief spel, waarbij robots me uitnodigen deel te nemen aan hun wereld. In een andere kamer hangen schilderijen waar je je I-phone op kunt richten. Als je dat doet kom je terecht in de wereld van virtual reality. Op het beeldscherm van de I-phone verschijnen dan mensfiguren die door de ruimte wandelen. Ze verdwijnen door balken in het plafond, smelten tot minuscule figuurtjes of worden juist opgeblazen tot immense proporties. Terwijl je naar de mensfiguren kijkt zie je ook gewoon de ruimte waar je bent met zijn tastbare elementen, zoals de echte mensen die er rondlopen. Ik raak er erg van in de war. Je vraagt je af: wat is nog echt?. Wat is de echte realiteit en wat is de virtuele realiteit?

Beduusd en een beetje in de war van alle indrukken verlaten we de oude Campina fabriek.
Robot Love -een tentoonstelling die onder je huid gaat zitten – is nog te zien tot 2 december in Eindhoven.

 

Vriendelijk

Op momenten in mijn werk of opleiding dat ik feedback of een beoordeling kreeg, werd vaak genoemd dat ik een vriendelijke uitstraling heb. Ik zag dat eigenlijk nooit als een positieve eigenschap. Ik had liever dat ze me deskundig, capabel of doortastend noemden in plaats van vriendelijk. Maar recentelijk ben ik anders tegen vriendelijkheid aan gaan kijken. Ik ga vriendelijke mensen steeds meer waarderen. Het is prettig toeven met hen. Ze maken de wereld een stukje aangenamer.

Vanavond heb ik voor het eerst in mijn leven gecollecteerd voor een goed doel en ik merkte dat het hierbij heel prettig was om vriendelijke mensen te treffen in de deuropening. Collecteren voor de Nationale Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK) heeft me een rijke ervaring aan menselijke reacties opgeleverd. Ik wist niet dat collecteren zo leerzaam was.

Rond half vijf hing ik mijn legitimatiepasje om mijn nek en ging wat onwennig met de lege collectebus op pad. De dove buurvrouw naast ons deed niet open, hoewel het overduidelijk was dat ze wel thuis was, want de televisie stond aan. Zou ze de bel niet gehoord hebben? Of had ze gewoon geen zin in een collecte? Ik drukte nogmaals op de bel. Maar de deur bleef dicht. Met lichte teleurstelling liep ik naar de volgende deur. Hier waren de ramen gebarricadeerd met rolluiken en ik wilde net rechtsomkeer maken, toen ik wat gestommel hoorde. Het duurde lang voor de bejaarde man alle sloten van de deur had gehaald en eindelijk opendeed. Op mijn vraag of hij iets over had voor het gehandicapte kind antwoordde hij: ‘tuurlijk’ en liep weg om zijn portemonnee te halen. Even later rinkelden de eerste muntjes in de collectebus.
Ik had mij altijd afgevraagd of degene die collecteert zou zien wat ik in de collectebus deed. Of een collectant in de gaten heeft welk bedrag je geeft. Ik kan nu uit ervaring vertellen dat dat inderdaad het geval is. Ik had precies in de gaten of iemand zijn laatste losse stuivers offerde of met een solide twee euro munt aankwam.
Sommige mensen kieperden verontschuldigend hun bijna lege beurs om of mopperden dat ze geen contant geld hadden, anderen waren meer voorbereid en hadden een potje met euro’s voor  collectanten klaarstaan. Nieuw was dat mensen ook met hun mobiel-bankieren app een storting konden doen. Dat was een mooi argument als ze zeiden geen cash geld in huis te hebben. De meesten vonden dit echter te ingewikkeld of zeiden zo’n app niet te hebben. Slechts één echtpaar gaf de voorkeur aan het scannen van de QR-code via de app op de mobiel. Na lang gepruts bleek het toch niet te werken en werden uiteindelijk toch nog ergens in huis muntjes gevonden. Het viel me op dat mensen op de meest vreemde plaatsen in hun huis munten tegen kwamen. ‘Ik vond nog een euro in de badkamer,’ zei een vriendelijk man. Een vlotte mevrouw trof wat verdwaalde munten aan tussen het speelgoed van haar kinderen.

De meeste mensen waren bereid om iets te geven voor het goede doel. Af en toe deed er een puber open, die dan zonder iets te zeggen de deur weer dichtdeed of onhandig zei dat hij niets kon geven, omdat zijn ouders niet thuis waren. Nee, dan het kleine jongetje dat alleen thuis was en belangstellend vroeg voor welke kindjes het geld dan bedoeld was. Toen ik dit had uitgelegd, pakte hij een bakje met munten, koos met precisie een aantal munten uit en doneerde deze in mijn bus, die al aardig zwaar begon te worden. Na anderhalf uur langs de huizen gaan, was ik behoorlijk verkleumd en had ik een lamme arm van de collectebus vasthouden.

Door te collecteren kreeg ik een inkijkje in de inrichting en vormgeving van de verschillende huizen. Ik gluurde overal naar binnen om een indruk te krijgen van de stijl van de bewoners. Ik zag tientallen deurbellen, voordeuren en naambordjes. Ik merkte dat de entree tot de woningen heel divers was. Soms open en uitnodigend, soms verstopt achter een heg of ronduit vijandig door een afgesloten hekwerk. Als de bewoners naar hun geld zochten en mij buiten voor de deur lieten wachten, kreeg ik een goede indruk van de hal. Er waren huizen die een rommelige indruk maakten, met sleetse meubels en afgetrapte plinten. Andere huizen toonden een ruime hal met stijlvolle trap. Telkens weer was ik benieuwd welk gezicht ik zou treffen en hoe de bewoner zou reageren op mijn verzoek voor een donatie. Ik geef je hieronder een korte bloemlezing van de bewoners die me het meest zijn bijgebleven.

Het was donker toen ik aanbelde en ik ging er eigenlijk vanuit dat er niemand thuis was. Plotseling ging het licht aan en zag ik een man met een mobiel aan zijn oor die de hal instormde, daarbij een kastje omver stootte en er met kletterend lawaai een vaas aan diggelen viel. De man deed alsof hij van dit alles niets had gemerkt, opende rustig de deur en zei: ‘even geduld, ik ga voor je op zoek. Terwijl hij zich omdraaide zei hij nog: ‘de hond is lief hoor.’ Op dat moment stormde Guus, een witbruin gevlekte jachthond luid blaffend op me af. In gedachte houdend dat hij een lieve hond was, bleef ik rustig staan. Toen zijn baasje terugkwam, liet hij het geld per ongeluk uit zijn handen vallen. De twee euro’s rolden onbereikbaar door het rooster waar ik op stond. Ik stond even beteuterd te kijken en besloot toen maar om te vertrekken. Guus wilde me echter niet laten gaan en versperde luid blaffend mijn ontsnappingsroute. Toen ik een pas zijn richting uitkwam sprong hij tegen me op en bevuilde mijn spijkerbroek. Het baasje moest alle zeilen bijzetten om Guus te bewegen om me te laten gaan.

Ik had al op de bel gedrukt toen ik het bordje zag met ‘collectanten zijn niet welkom’. Ik maakte me snel uit de voeten. Toen ik bij de overburen aanbelde, hoorde ik een man schreeuwen ‘Belletje trekken hé. Ik krijg je wel hoor.’ Hij bleef nog even door tieren, tegen niemand in het bijzonder. Ik geloof dat hij dacht dat de buurjongen bij hem op de bel had gedrukt. Ik liet hem wijselijk in die waan. En ik bedacht hoe ontzettend onvriendelijk en onaangenaam het bordje en het gedrag van de man op mij overkwamen.

Toen ik de woonkamer in gluurde op weg naar de voordeur, zag ik een oudere man met een jongetje op de bank liggen. Het duurde even voor de voordeur openging. Voor mijn neus stond een vrolijke blonde vrouw met een schort aan. Bijna uitbundig begroette ze mij. ‘Ja, natuurlijk geef ik iets voor het gehandicapte kind’ zei ze blij. ‘Graag zelfs.’ Terwijl ze me het geld overhandigde, keek ze me diep in de ogen en zei: ‘bedankt dat u dit doet. Dank u wel.’

Er staat een gevulde collectebus in onze hal. De helft van de opbrengst is voor Kanjers voor Kanjers, het goede doel waar ik in het voorjaar voor ga fietsen.

Ik heb me voorgenomen collectanten vanaf heden hartelijk te verwelkomen en om gul te geven. Gulheid en vriendelijkheid maken het leven zoveel aangenamer. En dat geldt niet alleen voor collectanten, maar voor iedereen.

Lek

Nee, gelukkig heb ik nog niet lek gereden, zoals ze dat in de wielerwereld noemen. Lek, slaat in dit geval op de rivier de Lek waarlangs ik een mooie tocht heb gemaakt op mijn trekkingbike.

Op een zonnige zaterdag stap ik met Frans om acht uur ’s ochtends in de camper op weg naar Ameide. We genieten van een prachtige zonsopgang en rond half tien arriveren we op het veld waar vandaag wordt geparapent. De lier staat al op zijn plaats en de zeilen waar vanaf wordt gestart liggen ook al klaar. We zijn net op tijd voor de briefing. Frans zal vandaag fungeren als startleider en een paar tandems vliegen, waaronder een tandem met een oudere man met een beperking die in een rolstoel zit en niet kan lopen of staan. Het hele team is paraat als Frans met deze man gaat vliegen. Twee mensen tillen de man op voor de start en zijn er ook weer om hem op te vangen bij de landing. De overige teamleden helpen Frans om het scherm op een veilige manier omhoog te krijgen. Ontroerend om te zien hoe blij en dankbaar de man en zijn dochter, die dit alles heeft georganiseerd, zijn.

Hierna stap ik op mijn trekkingbike en fiets over een kaarsrechte weg langs strakke weilanden met slootjes naar het plaatsje Tienhoven aan de Lek. Over de dijk fiets ik richting Ameide waar ik het voetpontje neem richting Lopik. Ik laat me verrassen, want de Alblasserwaard is een gebied waar ik nog niet eerder ben geweest. De rivier ligt blauw te schitteren in het zonlicht. De strandjes zijn begroeid met struiken die vol zitten met rode bessen. De kolken en wielen zitten vol tjilpende vogels, in de weilanden rennen paarden wild heen en weer en liggen koeien hun maaltijd te herkauwen.

Met enige spijt bedenk ik dat de dijk uitermate geschikt zou zijn geweest voor mijn racefiets. Een heerlijk parcours om flink hard te fietsen. Maar ik heb vandaag voor mijn trekkingbike gekozen. Ik fiets zo’n vijftien kilometer over de dijk en sla dan impulsief rechtsaf om in het schattige plaatsje Willige Langerak te komen. Het langgerekte dorpje ligt aan een smalle straat die is ingesloten tussen twee sloten. Op de oevers staan wilgen en oude boerderijtjes met bomen vol appels, peren en walnoten. Elk huis is omgeven door water. Er zwemmen eendjes in de sloten en overal drijven kleine roeibootjes.
Na een tijdje kom ik aan in Schoonhoven waar ik de pont naar de overkant neem. Via een lelijk industriegebied fiets ik richting Groot-Ammers en Liesveld, dat bekend staat als het ooievaarsdorp. Ik volg de ooievaarsroute maar hoe ik ook zoek en kijk, ik zie geen enkele ooievaar. Alleen vele witte reigers en een enkele roofvogel. In een boomgaard zie ik opvallende, grote witte en bruine bollen. Het lijken een soort super champignons. Ik vraag me af of dit spontaan opgekomen paddenstoelen zijn of gekweekte reuzenchampignons.

Ik heb het zo uitgekiend dat ik ben begonnen met tegenwind en voor de terugweg de wind in de rug heb. Ik heb behoorlijk trek gekregen als ik rond één uur in Nieuwpoort arriveer. De slag om Nieuwpoort herinner ik me van een geschiedenisles op de middelbare school. Nieuwpoort is een vestigingsplaatsje dat deel uitmaakt van de Hollandse Waterlinie. Om Den Haag en Amsterdam te beschermen tegen de Spanjaarden, werd een deel van Nederland onderwater gezet. Deze waterlinie moest het Spaanse leger tegen houden. Het water was te ondiep voor schepen om er overheen te varen, maar juist diep genoeg zodat voetvolk en soldaten te paard er niet doorheen konden waden. De vestingswerken, daterend uit 1672, zijn nog goed te zien.

Ik strijk neer op een zonnig terras met uitzicht op de gracht en mooie oude panden. Na een kom pompoensoep en een kop  thee vervolg ik mijn tocht richting het dorpje Waal. Rond twee uur ben ik weer terug in Tienhoven. Aangezien ik nog wel wat energie over heb, besluit ik naar de theetuin in Lexmond te fietsen. Het is een beetje een saai stukje en als ik na zeven kilometer aankom bij de theetuin blijkt deze gesloten te zijn. Het is druk op dit stuk van de dijk. Dat komt omdat er in het achterland geen wegen zijn. Zelfs voor de fiets is het achterland niet ontsloten, dus moet ik dezelfde weg terug en nu met de wind voor. Bij Sluis kan ik van de dijk af en fiets ik het binnenland in, vlak langs een natuurgebied met riet en veel water. Via kleine slingerweggetjes kom ik uit bij de A27. Ik fiets een stukje langs de snelweg en kruis dan het binnenland in waar ik paragliders in de lucht zie. Ik fiets in de richting van de paragliders, maar als ik arriveer bemerk ik tot mijn verbazing dat het een andere vliegclub is die daar actief is.

Niet veel later kom ik terecht in een wielerwedstrijd. Aan alle kanten word ik voorbij gereden door tweetallen. Vaak zijn het vader en zoon of vader en dochter. De kinderen hard vooruit fietsend met vader in het kielzog, die het maar net kan bijhouden of juist vaders die hun kleine wielrenfanaat in de nek pakken en vooruit duwen. Soms grote kerels op strakke fietsen met zwarte, dichte wielen. Ze zijn allemaal even fanatiek.

Rond drie uur ben ik weer terug bij het paragliding veld. Nog ruim op tijd om de laatste tandems en cursisten de lucht in te zien gaan. Nog even van het zonnetje genieten en dan mee helpen de spullen inpakken en met z’n allen afsluiten bij de plaatselijke snackbar. Weer een leuke fietservaring rijker.

Leeftijd

Je bent zo oud als je je voelt, is een gevleugelde uitspraak. Momenteel voel ik me tachtig plus. Tenminste mijn lichaam voelt zo. In mijn hoofd voel ik me nog jong en dartel, maar mijn lijf vertelt een heel ander verhaal. Met moeite ben ik vanochtend mijn bed uit geklauterd, stram en stijf heb ik mijn dagelijkse rek en strek oefeningen gedaan. Gisteravond met tennis merkte ik het ook; ik bewoog als een oude bejaarde over de baan. Mijn souplesse is verdwenen. Hoe ik ook probeer om lichtvoetig en met kleine pasjes over het tenniscourt te bewegen, het lukt me niet.

Enige weken geleden ben ik met nieuwe medicijnen begonnen. Aromatase remmers die ervoor zorgen dat mijn lichaam geen vrouwelijke hormonen meer aanmaakt of opslaat. Dit medicijn moet ervoor zorgen dat de kankercellen die misschien nog ergens in mijn lichaam rondzwerven geen kans krijgen om zich te vermenigvuldigen en hopelijk een snelle en stille dood zullen sterven. Het medicijn heeft echter effect op de botten. Het tast de botdichtheid aan en je kunt er stramme en pijnlijke gewrichten van krijgen. Om te kijken of mijn lichaam het nieuwe medicijn aankan, heb ik een scan gekregen om mijn botdichtheid te meten. Mijn botten zijn gelukkig nog stevig genoeg om de osteoporose die het medicijn veroorzaakt op te vangen. ‘Je hebt alleen wat slijtage aan je ruggenwervels, maar die is passend bij je leeftijd,’ kreeg ik te horen van de oncologie verpleegkundige. Ik kreeg wel het advies om extra calcium en vitamine D te slikken, maar daar was ik uit voorzorg al mee begonnen. Verder zijn alle sporten met zwaartekracht goed om de botten sterk te houden, zoals wandelen, hardlopen en tennissen. Fietsen hoort daar helaas niet bij en zwemmen ook niet. Om de wintermaanden goed door te komen, wil ik een minitrampoline kopen, want ook springen is goed voor de botten. En misschien helpt het vrolijke gespring wel om in ieder geval mijn mentale leeftijd wat omlaag te brengen.

Ik kon me nooit zo goed een voorstelling maken van stijve en stramme gewrichten, maar nu weet ik dus wat het is. Mijn handen, mijn rug, mijn nek, mijn voeten; alles doet zeer. Mijn rechtervoet heeft een hamerteen ontwikkeld, het gewrichtje van mijn tweede teen staat vast en steekt omhoog. Toen ik het voorzichtig probeerde te buigen, trok er een flinke pijnscheut door mijn teen en werd deze dik en blauw. Ik heb nu twee keer een migraine aanval gehad na het fietsen. Ik ben nog aan het uitzoeken of het door de inspanning kwam of door de houding op de racefiets. Ik denk zelf het laatste. Mijn nek en schouders verkrampen nogal van het lang in één houding op de racefiets zitten.

Leeftijd is een vreemd fenomeen. Als ik in de spiegel kijk zie ik een vrouw met grijs haar, een gezicht met flink wat rimpels en hangende huidplooien. Duidelijk een vijftig plusser. Ik realiseer me dat anderen mij waarschijnlijk ook zo zien en mij van die leeftijd inschatten. Vanbinnen voel ik mij echter helemaal geen vijftig plus. Ik heb nog altijd het gevoel dat ik bij de jongeren hoor, al begin ik steeds meer te beseffen dat dat niet zo is. Dat de buitenwereld mij gewoon inschaalt als een oudere vrouw. En nu geeft mijn lichaam ook aan dat het niet meer de jongste is.

Gelukkig is het herfstvakantie en komt mijn nichtje van tien logeren om me jong te houden. We gaan samen naar het zwembad; ik vergeet even mijn leeftijd en spring van de duikplank, ga samen met haar van ‘de rainbow ride’ waterglijbaan en we doen wedstrijdje wie het hardst ‘bommetje’ kan. Ik voel me weer even kind. En dat is genieten.

Wibi Soerjadi

Wanneer ik de oprijlaan van villa Peckedam oprijd, staat de dalmatiër van Wibi Soerjadi in de deuropening. De zwart-wit gevlekte hond lijkt zo te zijn weggelopen uit een Disneyfilm. Uit zijn keel komt een voorzichtig blafje, dat mij de indruk geeft dat hij me eigenlijk enthousiast welkom wil heten, maar zich net op tijd realiseert dat het zijn taak is om het landgoed van zijn baasje te verdedigen.

Ik ben een half uur te vroeg. Voorzichtig schiet ik wat plaatjes van de buitenlands aandoende villa. Op het gras voor het huis staan een oude Mercedes Benz, een lichtblauwe Jaguar en een schattig wit autootje, waarvan ik het merk niet ken. Naast muziek heeft Wibi een liefde voor oude auto’s. Ik wandel wat door de parkachtige tuin en ga dan op het trapje voor de voordeur zitten met mijn gezicht in de zon.
Precies op tijd arriveert mijn vriend Huub. We zijn de eerste gasten voor het concert ‘Wibi at the movies’, dat Wibi Soerjadi vandaag geeft in de salon van zijn landhuis. We zijn extra vroeg gekomen.  Allebei willen we graag vooraan zitten, zodat we goed zicht hebben op de handen van Wibi als hij piano speelt. Dus posteer ik me voor de deuren van de salon. Naast me staat een meisje met een goudkleurig jurkje aan enthousiast te vertellen over alle concerten van Wibi die ze al heeft bezocht.
Wanneer de deuren van de salon worden geopend stap ik als eerste naar binnen en wandel resoluut naar de eerste rij. Ik kies de plaats uit die het beste zicht geeft op de toetsen. Het meisje in het gouden jurkje komt naast me zitten. Aan de andere kant van mij zijn nog twee stoelen vrij, waarvan ik er één vrijhoud voor Huub, zodat hij ook een goede plaats heeft.
Even later komt er een dame met een rood jasje aan, die voor ons blijft rond drentelen. Het is duidelijk dat ze ook graag op de eerste rij wil zitten. Zuchtend en steunend blijft ze voor ons staan om dan uiteindelijk in het hoekje naast Huub plaats te nemen. Ze zegt iets tegen Huub,  maar ik zit net te ver weg om het echt te kunnen verstaan. Uit haar lichaamstaal denk ik echter op te maken dat ze van plaats wil ruilen. Ik kijk weg en doe net of ik niets in de gaten heb. Dan hoor ik haar met een buitenlands accent  pruilend zeggen: ‘ik zit hier in de hoek en dat vind ik niet fijn.’ Waarom zou ik met haar willen ruilen, ik zit ook liever niet in de hoek, denk ik enigszins verontwaardigd. Bovendien hoeft ze niet in de hoek te gaan zitten, er zijn nog genoeg andere plaatsen vrij. Ik vraag me af of ze een speciale relatie heeft met Wibi. Zou het misschien zijn moeder zijn? Maar dan zouden er toch wel plaatsen zijn gereserveerd? Ik heb nergens bordjes met ‘gereserveerd’ gezien.
De gastvrouw komt naar ons toe en vraagt iedereen op de eerste rij een stukje op te schuiven. Ze organiseert het zo dat de dame in het rode jasje tussen mij en het meisje met het gouden jurkje in komt te zitten. Waarom deze hooghartige dame zo’n voorkeursbehandeling krijgt is mij een raadsel.

Dan komt Wibi de salon binnen. Hij draagt een donkere blouse die nonchalant over zijn zwarte spijkerbroek hangt. Ik vind hem er anders uitzien dan twee weken geleden. Volwassener. Meer ontspannen ook. Of zou dat komen, omdat ik hem nu al enigszins ken?
Twee weken geleden zaten Huub en ik ook in deze salon. Alleen was het toen donker, droeg Wibi een chique kostuum en speelde hij een concert van Franz Liszt. Hij maakte toen op mij een zenuwachtige indruk, gebaarde druk met zijn armen, depte voortdurend zijn gezicht met een papieren zakdoekje en liet in iedere zin wel een aantal maal het woordje ‘uhm’ horen. Ik vond hem er toen ook zo jongensachtig uitzien. Hij had iets vertederends, een kinderlijke onbevangenheid die me ontroerde. Ik weet nog dat hij plaatsnam op het fluwelen krukje achter de vleugel en zijn ogen sloot. Op het moment dat hij ging zitten, leek hij in een soort trance te komen. Een diepe rust daalde over hem neer. Een moment zweefden zijn handen in de lucht, zijn polsen hoog gebogen, toen gleden zijn vingers uiterst sierlijk, maar trefzeker over de toetsen. Hij had grote handen, zag ik. Met lange, witte vingers. Door zijn handen, meer nog dan door de klanken, kwam de muziek voor mij tot leven.

Een aantal dagen tevoren was ik gebeld door zijn assistente met de mededeling dat het programma van het concert waarvoor ik kaartjes had gekocht was veranderd. In plaats van het toegankelijke concert met filmmuziek zou Wibi een concert van Franz Liszt spelen. Maar omdat ze wel begreep dat dat waarschijnlijk niet was wat ik wilde horen, kreeg ik de mogelijkheid om beide concerten bij te wonen. Het tweede concert was uiteraard gratis.
Cultuurbarbaar als ik ben, had ik geen idee hoe een concert van Franz Liszt zou klinken. Het leek me hoe dan ook een leuke ervaring, ook al zou de muziek me misschien niet kunnen bekoren.

Verwachtingsvol betraden Huub en ik voor de eerste keer villa Peckedam waar we werden uitgenodigd om vooral overal rond te kijken. Het eerste dat ons opviel waren de vele Disneyfiguren die in het hele huis aanwezig waren: een grote, groene Kermit de kikker achter een piano, Tinkebel hangend aan een kroonluchter, een levensgrote Darth Father op de trap. De inrichting was een vreemde mengeling tussen oud en nieuw, tussen stijlvol en kitsch, tussen serieus en speels. We dronken een drankje in de kamer die als bar was ingericht en waar een echte oude jukebox stond. We liepen naar boven over de machtige houten trap en kwamen via kroonluchters bij de ‘game-sectie’ van het huis. Enthousiast nam ik plaats op een levensechte motor, ik trok de gashandel open en knalde direct tegen een muur aan. De motor schokte en trilde toen ik vervolgens door een bak grint reed. Ik ontdekte dat ik, net als op een echte motor kon sturen door met mijn hele gewicht naar links of naar rechts te hellen. Huub probeerde ondertussen een raceauto uit. Ik voelde me weer even kind worden. Speels en rebels. Misschien kwam het daardoor dat ik Wibi die avond vooral als een speels jongetje zag.

Franz Liszt was een revolutionaire componist uit de negentiende eeuw, die bewust regels uit de klassieke muziek overtrad. Wibi vertelde dat Liszt hoogst complexe stukken heeft gecomponeerd, waardoor het klinkt alsof er met ‘drie handen tegelijk’ gespeeld wordt door de pianist. ‘De muziek ligt niet gemakkelijk in het gehoor,’ zo waarschuwde Wibi ons. ‘Toen ik veertien was moesten alle leerlingen van school een voorstelling geven. Ik heb toen een concert van Franz Liszt gespeeld. Het viel niet in de smaak. Niemand begreep er iets van,’ zei hij lachend.
‘Maar ik houd van Franz Liszt. Het blijft een uitdaging voor mij om zijn stukken eigen te maken en goed te spelen, want zijn composities bestaan uit meerdere lagen. Franz Liszt hield van uitersten; hij heeft hemelse stukken geschreven, maar ook de donkere, demonische kant vond hij aantrekkelijk. Vanavond speel ik iets hemels en iets demonisch voor u.’

De stukken van Franz Liszt kwamen voor mij vooral tot leven door naar de handen van Wibi te kijken. Bij de demonische stukken bewoog zijn hele lichaam mee op de muziek, terwijl zijn vingers op de toetsen ramden. Bij de hemelse stukken speelde hij met zijn ogen dicht en bewogen zijn vingers uiterst licht over de toetsen. Soms was er in het stuk een stilte, dan zweefden zijn vingers even werkeloos in de lucht. Af en toe speelde hij met gekruiste handen. Ik vroeg me af of dat dan de ‘drie handen techniek’ was die hij had genoemd als kenmerk van Liszt. Hoewel ik niet veel verstand heb van pianomuziek en de muziek ook niet altijd mooi vond, kon ik wel herkennen en waarderen dat de muziek complex in elkaar zat en dat Wibi virtuoos speelde. Hij speelde alles uit zijn hoofd. Zou hij hoogbegaafd zijn, vroeg ik me af. Waarschijnlijk wel. Als je op je elfde al een klassiek concert geeft, dan ben je wel een soort wonderkind.

En nu zitten we weer in de salon van villa Peckedam. Ditmaal voor het concert ‘Wibi at the movies’. Mijn buurvrouw met het rode jasje ruikt naar een goedkoop parfum. De geur irriteert me. Verder ruik ik zweetvoeten, meen ik een spoortje hond te ruiken en hangt er de lucht van verbrand hout. Ik heb een hele scherpe neus en dat is niet altijd handig. Geuren kunnen me soms zo irriteren dat ik er hoofdpijn van krijg en moeilijk ergens de aandacht bij kan houden.
Terwijl Wibi een stuk speelt uit ‘Game of Thrones’, zit mijn buurvrouw met handen en voeten mee te tikken op de maat. Ik probeer me er niet aan te storen. Concentreer me zo goed mogelijk op de muziek, die prachtig klinkt. Ik ben niet van plan het concert door haar te laten verpesten. Maar dan begint ze ook nog mee te neuriën en te hummen. Ik kijk haar vernietigend aan. Nog bijna voordat Wibi is uitgespeeld klapt ze overdreven hard in haar handen, terwijl ze half gaat staan en ‘bravo, bravo’, roept.
De meeste muziekstukken die Wibi speelt klinken ergens wel bekend, maar ik kan niet benoemen waar ik ze van ken. Maar dan speelt Wibi één van mijn lievelingsnummers. Na afloop vraagt hij aan het publiek of iemand weet uit welke film dit stuk afkomstig is. ‘Intouchable’, roep ik spontaan. Wibi knikt goedkeurend. ‘Weet je misschien ook de componist?’ ‘Ludovico Einaudi’, antwoord ik. ‘En weet je dan misschien ook de naam van het stuk?’, vraagt Wibi enigszins verrast.  ‘Una Mattina’, zeg ik iets aarzelend. Dit levert me een stralende lach van Wibi op. Ik voel dat de vrouw naast me, me ineens met andere ogen bekijkt. Bij het volgende nummer dat Wibi het publiek laat raden, vraagt de vrouw met het rode jasje aan mij uit welke film ik denk dat het afkomstig is. Ik heb geen idee. ‘Ik denk Zorro,’ fluistert ze me toe. Huub denkt dat het uit Cheers komt, maar zegt niets. Dus flap ik er, overmoedig geworden door mijn vorige succes, ‘Cheers’, uit. ‘Nee, het is geen Cheers,’ zegt Wibi, ‘want Cheers klinkt zo’. En hij speelt de tune van Cheers voor op de piano. ‘Deze melodie gaat zo,’ en hij herhaalt het stuk uit de film dat hij net heeft gespeeld. Het blijkt van de serie Family Ties te zijn.

Allerlei bekende films passeren de revue; van Harry Potter tot Once upon a time in de West en van Pirates of the Caribbean tot Star Wars en James Bond. Wibi legt uit dat hij van de filmmuziek, die voor een heel orkest is geschreven, een transscriptie maakt. Dat betekent dat hij alle instrumenten uit het orkest laat terugkomen in de piano, zodat het net lijkt alsof er toch een heel orkest speelt. En inderdaad, het klinkt alsof er een heel orkest speelt. Dat vind ik echt meesterlijk knap.

Na afloop is er een ‘meet and greet’ met Wibi en ga ik met hem op de foto.
‘Mag ik misschien iets vragen? Heb ik goed gezien dat je de melodie met de linkerhand speelt en de begeleiding met rechts? Normaal is dat toch andersom?’, vraagt Huub bescheiden.
Het gezicht van Wibi licht op. Na alle vrouwen die met hem op de foto willen, is er nu eindelijk iemand die een vraag heeft over zijn vakgebied. Hij vertelt enthousiast dat Huub dat goed heeft gezien en legt uit waarom hij hiervoor heeft gekozen.
Ik vertel dat we twee weken geleden hier waren voor het concert van Franz Liszt. Weer lichten de ogen van Wibi op. ‘Waren jullie daarbij? Wat leuk dat jullie beide concerten hebben meegemaakt. Hoe vonden jullie het?’
‘De twee concerten zijn niet te vergelijken, zo verschillend, de muziek van vandaag vind ik mooi en toegankelijk, de muziek van Liszt kan ik waarderen door zijn complexiteit en gelaagdheid,’ geef ik Wibi mijn feedback.

We zijn bijna de laatsten die de villa verlaten. Alleen de mevrouw met het rode jasje is er nog. Als ik wegrijd, loopt ze net het stenentrapje van de voordeur af. Ik zwaai naar haar. Ze staart me niet begrijpend aan.

Het was een heerlijke middag. Genietend van bomen met herfstkleuren rijd ik terug naar Doetinchem.

Alle wegen leiden naar Kranenburg

De lymfetherapie, twee maal per week zwemmen, het fietsen op de trekkingbike, dagelijks voldoende rekken en strekken van de arm en vooral ook meer rust pakken, hebben ervoor gezorgd dat mijn arm weer is terug gebracht tot normale proporties. Ik heb zelfs alweer voorzichtig getraind op de racefiets en dat ging goed. Dus de eerste hindernis lijkt overwonnen.

Het enige kleine obstakel dat mijn fietsplezier enigszins vergalt zijn mijn fietsschoenen. Ik blijf moeite houden met het losklikken. Al honderd meter voor een kruising begin ik paniekerig mijn linkervoet te bewegen. Meestal heb ik minstens vier pogingen nodig om los te komen. Hoewel het kliksysteem al op de meest lichte stand staat afgesteld, kost het me heel veel kracht. Het zorgt er ook voor dat ik minder relaxed op de fiets zit. Altijd bang om niet op tijd los te kunnen komen. Ik heb al verschillende manieren uitgeprobeerd, maar het blijft een probleem. Dus ga ik naar de Pedaleur en leg mijn probleem voor. Als de monteur de schoen op de trapper klikt, merkt hij op dat het plaatsje te diep in de schoen zit, waardoor het rubber vacuüm trekt op het pedaal en bijna niet los te krijgen is. De monteur schroeit een stukje van het rubber af, waardoor de hele werkplaats naar verschroeid rubber stinkt. Hoopvol stap ik op mijn fiets. En ja hoor, een soepele beweging met mijn hak volstaat nu om de schoen los te klikken. Gelukkig. Ik dacht echt dat ik niet voldoende kracht in mijn benen had. Dit obstakel is dus inmiddels ook opgelost.

Mijn racefiets heeft intussen zijn eerste beurt gehad. Ik heb bijna vijfhonderd kilometers gefietst en dan heb ik de kilometers op de trekkingbike niet meegeteld, want daarop zit geen tellertje. Mijn Assos fietsbroek voelt nog steeds aan alsof ik met een volle poepbroek rondloop, maar vervult zijn taak uitstekend. Ik heb nog niet een keer last gehad van zadelpijn.

Ik profiteer volop van het lekkere herfstweer en maak vele leuke tochtjes. De ene keer fiets ik ’s ochtends met Frans mee naar ‘s-Heerenberg en via een grote omweg weer terug naar huis. Ik passeer onbekende buurtschappen als Warm, Ziek en Wal die tot mijn verbazing slechts een paar kilometer van ons huis afliggen. De andere keer fiets ik met Margo naar Varssel om de Varsseler ring te bedwingen en geeft Margo me les in het juist nemen van een bocht. De afstanden die ik afleg worden langzaamaan langer. Voor vijftig kilometer draai ik mijn hand nu niet meer om.
Ik fiets met stormachtig weer, waarbij ik zwaar voorovergebogen tegen de wind in ploeter en moet tegensturen om niet met fiets en al omver geblazen te worden als de wind van opzij komt. Ik verken alle windrichtingen rondom Doetinchem; van Zutphen tot Ruurlo in het noorden, van Varsseveld tot Gendringen in het oosten, van ’s-Heerenberg tot Milsbeek in het zuiden en van Millingen aan de Rijn tot Schaarsbergen in het westen. En ik beklim zelfs met mijn vriend Huub de Holterberg.

Ik vind het leuk om tochtjes te maken en avonturen op de fiets te beleven. Het geeft me een gevoel van vrijheid.

Op de laatste zomerse dag van het jaar fiets ik naar mijn broer en schoonzus in Milsbeek. Ik vertrek rond half elf wanneer de zon al stralend aan de hemel staat. Het is een onverwacht en spontaan genomen besluit. Ik overleg met mijn schoonzus over mijn komst, app Frans met de vraag of hij me aan het eind van de dag wil ophalen in Milsbeek en prop wat proviand voor onderweg in de zakken van mijn fietsshirt. En dan spring ik op mijn racefiets en ben weg.
Op de inmiddels vertrouwde route naar Zeddam heb ik een straffe wind tegen. In het centrum van Zeddam ga ik via een pittig klimmetje langs de molen omhoog richting Montferland waar ik een prachtig fietspad door het bos vind. Ik passeer de A12 en fiets bijna ongemerkt de grens over richting Elten. Hier kies ik een fietspad met fijne kiezelsteentjes, die aan mijn banden blijven plakken en ik kruis mijn vingers en bid in stilte dat mijn banden het alsjeblieft mogen houden. Het is een prachtige route langs de uitlopers van de oude Rijn. Aan het eind van het fietspad stop ik en wrijf met mijn handen alle steentjes van de banden af. En hup daar ga ik weer verder. Via het kleine dorp Herwen fiets ik tussen de Byland en de Eendenkolk door naar het pontje dat me over de rivier naar Millingen aan de Rijn brengt.

Het waait stevig en de Rijn is vol grote schepen. Het kleine fietspontje slalomt tussen de grote schepen door en heeft moeite om tegen de wind in te komen. Op het pontje raak ik in gesprek met een andere fietser en wisselen we wielrenverhalen uit terwijl ik mijn energievoorraad aanvul met een banaan. Aan de andere kant van het water fiets ik richting Kleef. Ik heb de wind nu in de rug maar de hobbelige keien remmen de snelheid behoorlijk af.
Ik heb me voorgenomen om via het Reichswald richting Milsbeek te fietsen. Dat is echter nog niet zo gemakkelijk. Ik weet welke richting ik op moet, alleen lukt het niet om wegen te vinden die in de juiste richting gaan. In het niemandsland tussen Kranenburg en Kleef zoek ik mijn weg richting het zuiden, maar hoe ik ook fiets, telkens kom ik weer uit op een weg die me naar Kranenburg brengt waar ik helemaal niet naar toe wil. Het lijkt wel of alle wegen naar Kranenburg leiden. Het geeft me het vervelende gevoel dat ik voor geen meter vooruit kom en zinloos aan het heen en weer fietsen ben. Ik zigzag heen en weer tussen Kleef en Kranenburg, kom door gehuchtjes als Dúffelward, Rindern, Donsbrüggen, Nütterden, Schotheide en Frasselt. En in al die gehuchtjes staat aangegeven hoe ver het nog is naar Kranenburg.

In Nederland fiets ik meestal van knooppunt naar knooppunt, maar in Duitsland is de bewegwijzering voor fietsers een stuk onduidelijker. Soms zijn er bordjes, maar heel vaak ook niet. Na een eind tegen de wind in ploeteren, buigt de weg bijna honderdtachtig graden en kom ik in een steeds verlatener landschap. Het asfalt gaat over in zand met grote, scherpe keien. Ik fiets nog een tijdje door over dit uitdagende pad en stap dan af om verder te lopen, want ik ben bang voor een lekke band. Hoewel iedereen mij verzekert dat geen enkele man een vrouw met een lekke band langs de kant van de weg laat staan, bedenk ik dat het dan wel nodig is dát er een man langs komt en die kans acht ik hier bijzonder klein. Als ik me via Google maps probeer te oriënteren, zie ik tot mijn schrik dat mijn telefoon nog maar 28% aangeeft. Shit, denk ik, straks kan ik niet eens meer bellen als ik ergens vast kom te zitten. Misschien is het voor een volgende keer slim om mijn route wat meer voor te bereiden.

Maar alles pakt goed uit. Het pad vol keien komt uit op de weg naar – je raadt het al – Kranenburg. Dezelfde weg als waar ik een half uur geleden ook fietste. Ik besluit nu maar gewoon even de grote weg te volgen richting Kranenburg.
Ik heb de moed om door het Reichswald te fietsen net opgegeven, als ik een bordje met de plaatsen Grafwegen en Groesbeek zie. Snel sla ik het bospad in en volg de bordjes met de fietsroute. Ik fiets over een geasfalteerd pad met grote kuilen en gaten dat steil omhoog loopt. Zo aan het eind van de dag ben ik behoorlijk moe en de klim trekt het laatste restje kracht uit mijn benen. Naar beneden knijp ik de remmen flink in en stuur zo goed en zo kwaad als het gaat om de kuilen, kastanjes, eikels en beukennootjes heen. Af en toe springt mijn wiel opzij als ik toch over een kastanje of eikel heenrijd. Het half geasfalteerde pad verandert in een soort mountainbike trail, dat totaal ongeschikt is voor mijn racefiets, maar ik heb geen zin om om te keren. Dus fiets ik stug door. Gelukkig kom ik heelhuids aan bij het eind van deze bostrail waar ik met fiets en al door een poort moet en dan ben ik in Grafwegen, een plaatsje op de grens tussen Duitsland en Nederland. Tot slot nog even de Sint Jansberg over en dan arriveer ik rond vier uur in Milsbeek, waar ik hartelijk word ontvangen door mijn neefje, die me een lekker glas fris aanbiedt. Tevreden plof ik neer aan de keukentafel. Op de teller staan 62 kilometer.

De eerste hindernis

Op weg naar mijn einddoel, de beklimming van de col d’Aubisque, ben ik een eerste hindernis tegengekomen. In mijn enthousiasme heb ik iets teveel gedaan en nu heb ik last van mijn arm. De arm is sinds tijden, ondanks het dragen van mijn steunkous, dik en zwaar. De vraag is of het van het fietsen op de racefiets komt of dat het een algehele overbelasting is. Op de racefiets zit ik in een positie die een statische belasting voor de arm geeft en dat is niet goed voor mijn door de bestraling beschadigde borstspier. Een andere optie is dat ik gewoon teveel heb gedaan; twee keer per week fietsen, twee maal per week tennissen en nog een keer hardlopen en liefs ook nog wat wandelen en in de tuin werken is misschien wat teveel van het goede. Mijn lijf is ook gewoon moe.

Als eerste actie neem ik contact op met de lymfetherapeut in de hoop dat zij mijn arm weer slank en soepel kan krijgen. Ik krijg heerlijke massages om de verkrampte borstspier los te krijgen en om de tere lymfevaatjes weer te openen, zodat het vocht afgevoerd kan worden. De lymfetherapeut beveelt me aan om te gaan zwemmen. Water geeft precies de goede tegendruk voor de arm en ontspant de borstspier. Ik probeer nu ook nog tweemaal per week te gaan zwemmen. Door al dat sporten heb ik bijna geen tijd meer voor het opzetten van mijn praktijk Sensitief HB.

Als ik in het zwembad lig, voel ik me bijna een triatleet. Zwemmen, fietsen en hardlopen. Respect voor de echte triatleten die hun vele trainingsuren combineren met een baan.
Mijn arm en borst doen eerst behoorlijk pijn als ik voor het eerst sinds maanden weer eens in het zwembad lig. Voorzichtig zwem ik een paar baantjes. Langzaam voel ik dat het weefsel iets soepeler wordt. Ik probeer een stukje borstcrawl en merk dat mijn borstspier hierdoor heerlijk wordt opgerekt. De borstcrawl put me echter direct uit. Ik beheers de techniek niet, krijg na een half baantje al kramp in mijn kuit en worstel met de ademhaling. Geradbraakt kom ik het zwembad uit en lig vervolgens de hele middag op de bank TV te kijken. Ik houd mezelf voor dat niet de inspanning, maar juist het rusten en de ontspanning zorgen voor een betere conditie.
De tweede keer dat ik ga zwemmen, koop ik bij de kassa een zwembrilletje en dat zwemt al direct een stuk prettiger. Nu kan ik tenminste met mijn hoofd onder water, zonder dat mijn ogen pijn gaan doen. Alleen jammer dat ik zo slecht zie met het brilletje. Alles om me heen is in een waas gehuld. Ik neem mijn medezwemmers slechts waar  als vage contouren. Bij het aankleden zie ik dat het brilletje is afgeplakt met een beschermfolie met daarop een reclametekst. Heb ik even lekker voor … in het zwembad gelegen.

De tweede verandering die ik doorvoer om mijn arm te ontlasten is weer gaan fietsen op de trekkingbike. Het fietst iets zwaarder dan op de racefiets, maar een voordeel is dan weer dat ik veel meer mee kan nemen voor onderweg. Zoals een jasje en reservekleding die ik aan kan doen als ik mijn doel heb bereikt. Als ik te maken krijg met een klim, zoals bijvoorbeeld bij de Posbank of de Peeskesbult, dan strek ik mijn rechterarm in de lucht en fiets met één hand aan het stuur naar boven. Dit om te voorkomen dat ik teveel kracht op mijn armen zet. Verder doe ik ieder half uur op de fiets wat rek en strek oefeningen met de arm. Dus als je iemand ziet fietsen die met zijn arm in de lucht heen en weer zwaait, dan ben ik dat.

Mochten deze maatregelen niet genoeg blijken te zijn om mijn arm te laten herstellen of als de klachten telkens terugkomen, dan heb ik nog een ijzer in het vuur. Margo heeft me geattendeerd op iemand die mijn fiets helemaal op mijn persoonlijke voorkeuren kan afstellen. Op zijn website lees ik dat hij orthopedisch technicus is. Hij kan hulpmiddelen ontwerpen waardoor iemand met een blessure of beperking weer kan fietsen. Fietsen is zijn passie en hij gaat samen met je op zoek naar mogelijkheden.

Ik heb er het volste vertrouwen in dat ik de eerste hindernis op mijn weg naar de top ga overwinnen.

Fietsen

Ik krijg veel reacties op mijn fietsavonturen. Vaak zijn mensen een beetje verbaasd over mijn fietsenthousiasme en dat verbaasd mij dan weer, want behalve in mijn middelbare schooltijd toen ik dagelijks naar school fietste en fietsen gewoon stom vond, omdat je áltijd wind tegen lijkt te hebben, heb ik eigenlijk altijd wel een passie voor fietsen gehad. Misschien komt het omdat ik fietsen nooit heb gezien als een sport maar als een recreatief tijdverdrijf om mooie landschappen te zien. Mijn eerste vakantie met Frans, zo’n 32 jaar geleden, was een fietsvakantie naar Zuid-Engeland. We fietsten totaal onvoorbereid, met zware bepakking op een fiets met drie versnellingen over de Engelse heuvels en langs de winderige kust. Ik moet eerlijk bekennen dat ik mijn fiets toen wel eens in de berm heb gesmeten, omdat ik het écht niet meer leuk vond.
Ook de meer recente fietsvakanties langs de Donau en de Adige in Noord-Italië waren mijn initiatief. Ik heb Frans over moeten halen om een fiets te kopen en nu gaat hij het ook steeds leuker vinden. Met de fiets kun je grotere afstanden afleggen dan te voet. Je ziet meer van het landschap en je kunt mooie tochten maken. Kortom, ik ben tegenwoordig een blije fietser.
Jaren geleden had ik al eens een racefiets, maar fietsen in de bergen dat is echt nieuw. Ik heb nog nooit in mijn leven een col beklommen of afgedaald. Nieuw is ook dat ik een duidelijk doel voor ogen heb en dat er getraind moet worden. Voor het eerst is fietsen gekoppeld aan een prestatie neerzetten. Mijn persoonlijke doel en mijn persoonlijke prestatie. Dat laatste is belangrijk voor mij om voor ogen te houden, anders ga ik mezelf vergelijken met andere wielrenners, die stuk voor stuk langer en sneller kunnen fietsen dan ik. En daar gaat het niet om. Het gaat erom dat ik plezier beleef aan het bereiken van mijn eigen doel, om te voelen hoe mijn lichaam steeds sterker wordt en ik meer uithoudingsvermogen krijg en natuurlijk dat ik met mijn fietsen bijdraag aan het goede doel: kinderen met een beperking iets extra’s bieden.

Wil je mij of het goede doel ondersteunen? Dat kan via sponsor Dorothé
Alvast bedankt. Elke bijdrage, hoe klein ook, is welkom.

Inspanningstest

Op aanraden van een aantal ervaren sporters en ook omdat alle behandelingen van de borstkanker een zware aanslag op mijn lichaam zijn geweest, besluit ik om een inspanningstest te doen. Hiermee wordt gekeken of het verantwoord is om een zware inspanning als de beklimming van de col d’Aubisque te ondernemen.
Het Sport Medisch Centrum Papendal adviseert me om een inspanningstest met ademgasanalyse te doen. Hiermee worden eventuele problemen met hart of longen zichtbaar. Bovendien kan ik op basis van de gegevens die uit de test komen een goed trainingsschema maken.

Opgewonden en enigszins nerveus meld ik me bij de balie van het Sport Medisch Centrum Papendal. Aan de muur hangen metersgrote foto’s van sporters in actie, variërend van zwemmers, hordelopers, motorcrossers, schaatsers tot waterpoloërs en wielrenners.
Ik word opgehaald door een tenger meisje dat zich voorstelt als de arts die mij gaat begeleiden. Eerst hebben we een gesprek over mijn doelen en medische geschiedenis, daarna word ik gewogen en opgemeten. Op basis van deze gegevens word mijn BMI berekend, dat nog net binnen de marge zit. Aan de hand van een huidplooimeting berekent de arts mijn vetpercentage. En wat ik al had voorvoeld en gezien aan mijn spekbuikje: mijn vetpercentage is te hoog. Ik krijg het advies om twee tot drie kilo af te vallen en ervoor te zorgen dat mijn vet wordt omgezet in spiermassa. Frans ligt dubbel van het lachen als ik het hem vertel en noemt me nu plagend ‘Obesithé’, een samentrekking van obesitas en Dorothé.

Voor de inspanningstest word ik naar een andere ruimte gebracht. Ik zie een hometrainer staan en een computer met drie schermen. Een vrolijke, jonge meid stelt zich aan me voor en plakt mijn ontblootte bovenlijf vol met elektronica die met draden aan de computer zijn verbonden. Eerst wordt een hartfilmpje in rust gemaakt. Dan krijg ik een masker op en wordt getest of er nergens lucht kan ontsnappen. Ik denk terug aan het masker in de zuurstoftank tijdens de hyperbare zuurstoftherapie. Dat vond ik toen heel vervelend ademen, omdat het zwaar ging door de luchtdruk. En ik zie er nu dan ook tegenop om door het masker te moeten ademen.

Lydia, mijn vrolijke begeleider, verstelt het stuur en het zadel van de hometrainer en dan kan de test beginnen. Eerst vier minuten rustig trappen op een frequentie tussen de 80 en 90 omwentelingen per minuut. Lydia heeft me net uitgelegd wat er allemaal te zien is op de drie grote computerschermen die naast me staan, maar ik besluit me volledig te concentreren op het fietsen. Mijn blik is gericht op het kleine metertje voor me dat ik constant op 84 omwentelingen per minuut probeer te houden. Iedere halve minuut komt er gewicht bij en moet ik meer inspanning leveren om de trappers rond te krijgen. Het gaat goed. Ik begin flink te zweten, maar mijn benen draaien nog lekker rond. Ik merk nauwelijks dat ik door een masker adem. Ik ben volledig gefocust op het fietsen en wil het zolang mogelijk volhouden. Dat is ook de bedoeling. Het doel is om je maximale inspanning te meten. De test is het meest betrouwbaar als je tot het uiterste gaat.
Lydia volgt op de computer mijn hartslag en analyseert de ademgassen. Aan de hand hiervan ziet ze dat de verzuring begint en dat ik het moeilijker krijg. Ze legt me uit wat ze op het computerscherm ziet, maar ik ben zo moe dat ik met mijn ogen dicht aan het fietsen ben en echt geen energie meer heb om naar haar te luisteren en op te nemen wat ze zegt. Ik merk wel dat ik, precies zoals ze vooraf heeft uitgelegd, veel langer en meer uitadem in plaats van inadem. In het begin ga je dieper inademen had ze gezegd en ligt de nadruk op maximale zuurstofopname, maar als de verzuring eenmaal begint wil je lichaam alleen nog maar zoveel mogelijk afvalstoffen kwijt en dan ga je dus dieper uitademen.
Er komt nog een verzwaring bij en Lydia begint me luidkeels aan te moedigen om vol te houden. Ik trap me een slag in de rondte. Het enige wat ik nog kan is uitademen. En dan ineens lukt het niet meer. Ik krijg de trappers niet meer rond. Het lampje gaat letterlijk uit. Het is een bizarre ervaring. Het is geen beslissing om te stoppen, het gebeurt gewoon. Mijn maximale inspanningspunt is bereikt.
Ik moet door blijven fietsen van Lydia, omdat ik anders waarschijnlijk bewusteloos raak. Alle zuurstof gaat naar de spieren en mijn hoofd krijgt dan te weinig bloed. Gehoorzaam trap ik door op de fiets die nu geen tegendruk meer geeft. Lydia volgt op de computer mijn herstel. Na drie minuten fietsen ben ik nog steeds dizzy en zie vlekken voor mijn ogen dansen, dus moet ik nog een paar minuten door blijven fietsen. Hierna mag ik voorzichtig van de fiets stappen en word ik losgekoppeld van alle apparatuur. Het zit erop. Moe maar voldaan, stap ik onder de douche.

Even later zit ik weer tegenover de arts die mijn gegevens heeft geanalyseerd. Ze vraagt hoe ik me voel. Ik antwoord dat ik, zoals wel vaker na het sporten, een beetje hoofdpijn heb. Ze zegt dat de hoofdpijn kan komen door te weinig vochtinname, een te lage bloedsuikerspiegel of door mijn lage bloeddruk. Mijn bloeddruk is met 60 / 110 aan de lage kant. Dat kan klachten geven als duizeligheid en vlekken voor de ogen, maar is medisch gezien geen enkel probleem. Ik knoop het puntje vochtinname in mijn oren. Eten doe ik meestal wel, maar ik vergeet nog wel eens te drinken tijdens het sporten.

De arts zegt dat mijn hart en longen geen afwijkingen laten zien en dat ik zonder risico de col d’Aubisque kan beklimmen. Yes. Dat is het nieuws dat ik wil horen.
Verder leer ik dat mijn maximale hartslag 179 slagen per minuut is en dat mijn verzuringspunt ligt bij een hartslag van 168. Dit betekent dat ik bij trainingen bij voorkeur onder de 168 slagen per minuut moet blijven, omdat ik daarboven verzuur. Mijn VO2max – een graadmeter voor de conditie – is op dit moment 35. Tot mijn blijde verrassing betitelde de arts mijn basisconditie als ‘zeer goed’. Dat geeft me wel een oppepper om vooral door te gaan met lekker sporten.
De adviezen die ik meekrijg zijn: interval training, leren om lange tijd op de fiets door te brengen, spieropbouw door dagelijks de ‘seven minutes workout’ te doen, fietsen in een licht verzet en voldoende eten en drinken tijdens het sporten.

Verder berekent de arts aan de hand van mijn gegevens de trainingszones. Voor een rustige duurtraining, een zogenaamde zone één training, houd ik mijn hartslag tussen de 126 en 143 slagen per minuut. Een zone twee training ligt bij mij tussen de 143 en 160. En als ik met intervaltraining aan de gang ga mag mijn hartslag stijgen tot 168.

Tot nu toe fietste en liep ik altijd op gevoel. Eigenlijk deed ik maar wat. En blijkbaar heb ik dat goed gedaan, want mijn conditie is in vergelijking met leeftijdsgenoten zeer goed. Nu ik mijn hartslagzones weet kan ik meer gericht gaan trainen. Het gebruik van een hartslagmeter komt dan in beeld. Ik weet nog niet of ik het prettig vind om mijn lichaamsfuncties zo te monitoren.

Met een trots gevoel loop ik naar buiten. YES. Ik ben helemaal gezond.
In de bomenlaan kom ik iemand tegen die me bekend voorkomt. Het duurt even voor ik op de naam kom, maar dan ineens weet ik het. Het is Daphne Schippers. Zo’n goede prestatie als zij zal ik niet gaan neerzetten, maar toch. Col d’Aubisque here we come!

Knobbeltje

Ik had het rode vlekje aan de bovenkant van mijn borst al eerder zien zitten, maar had er verder geen aandacht aan geschonken. Nu viel mijn oog er weer op en instinctief legde ik mijn wijsvinger erop. Ik voelde een ronde, harde knobbel. Het riep herinneringen op aan vier jaar geleden. Net zo’n knobbeltje. Alleen was dit knobbeltje pijnlijker. Ik dacht in eerste instantie aan een kleine spierblessure of een opgezette lymfeklier.
We zouden een weekendje naar zee gaan en ik ging boodschappen doen en de spullen inpakken. Maar het knobbeltje bleef in mijn hoofd rondzeuren. Moest ik actie ondernemen en zo ja, welke actie dan? Ik had pas nog een mammografie gehad en die was goed. Maar ik wist ook dat mijn vorige tumor niet op de mammografie te zien was geweest.

Ik keek maar weer eens in de spiegel naar het vreemde, iets dikke, rode vlekje. Ja, de knobbel zat er nog. Hard en pijnlijk. Ineens zat het woord imflammatoire borstkanker in mijn hoofd. Ik had er wel eens iets over gelezen. Het is een soort borstkanker die pijnlijk is en vaak over het hoofd wordt gezien, omdat in eerste instantie aan een ontsteking wordt gedacht. Op de site van de borstkankervereniging zocht ik naar informatie die mijn angst zou kunnen ontkrachten. Het werkte averechts. Mijn angstige gedachten werden er alleen door gevoed. Imflammatoire borstkanker is een zeldzaam agressieve kanker die in enkele weken tijd kan ontstaan. Het wordt vaak pas ontdekt als het is uitgezaaid naar de lymfeklieren en er rode, harde plekken ontstaan, doordat de kankercellen de lymfeklieren blokkeren. De prognose is slecht.
Het idee dat de knobbel die ik voelde imflammatoire borstkanker zou kunnen zijn, haakte zich vast in mijn hoofd en vrat zich een weg door mijn brein. In één klap kantelde mijn toekomstperspectief. Weg plannen om groepen voor hoogbegaafde kinderen te beginnen of om  weekenden voor jongeren te organiseren. De beklimming van de col d’Aubisque leek ineens onwerkelijk ver weg. Misschien ben ik dan al wel dood, mijmerde ik somber. Komt er vast boven de advertentie te staan: ‘ze had nog zoveel plannen, maar het mocht niet zo zijn’,  vervolgde ik mijn treurnis.

‘Jumping to conclusions’ noemen ze dat waar ik in mijn hoofd mee bezig was. Op basis van één vooronderstelling steeds verdere conclusies trekken en dan uitkomen op een eindpunt dat heel ver van de realiteit af kan staan. Dat was juist het punt. Ik vond het allemaal heel geloofwaardig en aannemelijk, het was een reële optie dat ik imflammatoire borstkanker had. En als dat zo was, dan wilde ik zo snel mogelijk in actie komen. Maar eigenlijk wilde ik zo snel mogelijk bevestigd hebben dat ik ongelijk had. Dat er absoluut niets aan de hand was met mijn lichaam. Ik begreep dat het kansloos was om in het weekend naar de oncologie verpleegkundige te bellen, naar de eerste hulp te snellen of om mijn borst er uit voorzorg zelf maar vast vanaf te snijden. Met mijn verstand begreep ik dat heus wel. Toch was dat wel wat ik het liefst had gedaan. Bizar dat gedachten zo hun eigen leven kunnen gaan leiden in je hoofd en een emotionele staat van aan paniek grenzende angst teweeg kunnen brengen.
Die nacht sliep ik slecht. Telkens schoot ik wakker. Even voelde ik me dan rustig, maar in een flits hing de donkere wolk van dreiging dan weer boven mijn hoofd. Een gevoel van naderend onheil. Met grote somberheid werd ik de volgende ochtend wakker. We zouden een weekendje naar zee gaan. Lekker een weekend er samen op uit. Het was wel heel jammer als ik dat zou verpesten met mijn gepieker over de knobbel in mijn borst. Een knobbeltje dat zeer waarschijnlijk gewoon een verdikte spier of lymfeknoopje was. Frans hielp me het probleem van het knobbeltje te parkeren. Om het een plekje te geven in mijn hoofd en er verder niet meer aan te denken. Tot mijn verrassing ging dat – toen ik eenmaal het juiste knopje in mijn hoofd had gevonden – verrassend gemakkelijk. Ineens was het knobbeltje geen item meer, maar kon ik me focussen op het inpakken van de spullen, de camping en de leuke activiteiten die we zouden gaan ondernemen.
Het werd een heerlijk weekend in Sint Maartenszee, waarbij we fietsten door de duinen en ik genoot van mijn toegenomen conditie, waarbij we speelden in de golven, lange strandwandelingen maakten en een bezoek brachten aan natuurgebied het Zwanenwater. Het riep jeugdherinneringen op aan toen ik hier lang geleden met mijn oom en tante naar toe ging om een weekend aan zee door te brengen. We zaten op terrasjes bij leuke strandtenten en genoten van hapjes en drankjes.

IMG_20180811_174515 IMG_20180812_191008

 

 

 

 

 

 

En de knobbel?  Die zat er nog wel, maar was een stuk kleiner geworden en het rode vlekje was bijna weg. Ik besloot het even aan te zien. Als het er over een tijdje nog zat, zou ik er naar laten kijken. Toch bleef het knobbeltje in mijn hoofd zitten. Ik dacht niet langer dat het echt iets ernstigs zou zijn, maar ik was ook niet helemaal zeker van mijn zaak. Mijn lymfetherapeut en een vriendin moedigden me aan om het toch even te laten onderzoeken.

En zo nam ik op een maandagochtend contact op met het geweldige Slingeland ziekenhuis, mijn baken in onzekere tijden. De oncologie verpleegkundige verwees me door naar de mamacare verpleegkundige, die contact opnam met mijn chirurg waar ik een half uur later al terecht kon. Er is over een half uur nog een gaatje vrij en ik zie dat je dichtbij woont, had de mamacare verpleegkundige gezegd. ‘Zal ik vragen of je dan mag komen, dan hoef je niet zo lang in onzekerheid te blijven,’ vroeg ze meelevend.
Mijn borst werd helemaal onderzocht. Het knobbeltje werd niet als iets alarmerends gezien, maar als ik dat graag wilde kon er een echo worden gemaakt. Op een echo kan een verdachte plek heel nauwkeurig en gedetailleerd worden bekeken.
Met mijn benen bungelend op de rand van de onderzoekstafel keek de chirurg me onderzoekend aan. Ik nam even de tijd om te voelen wat ik wilde. ‘Ja’, zei ik, ‘ik wil toch graag de echo.’ ‘Dat is goed,’ antwoordde de chirurg, ‘loop maar mee dan maken we direct een afspraak.’
En zo kon ik de volgende ochtend al terecht om een echo te laten maken van het knobbeltje in mijn borst. De blonde radiologe smeerde wat gel op mijn borst en bewoog de scanner over de dubieuze plek. Ik kon meekijken op het scherm. Er was helemaal niets verdachts te zien, stelde de radiologe me gerust.
Op het scherm zag ik twee ronde vlekken, die eruit zagen als knobbeltjes zeewier en ik vroeg of dat het knobbeltje was dat ik voelde. De radiologe antwoordde lachend dat dat mijn ribben waren. Het knobbeltje dat ik voelde was waarschijnlijk opgezet klierweefsel of littekenweefsel, misschien ontstaan als late reactie op de bestraling, die nog tot tien jaar tijd schade aan kan richten. Het was in ieder geval geen kanker. Opgelucht kleedde ik me weer aan. Blij met de voortreffelijke zorg in Nederland. De volgende ochtend belde de chirurg nog even voor de officiële uitslag en om te horen hoe het met me ging. Wat ben ik dankbaar voor deze zorgzame en betrokken mensen in de zorg. Blij dat mijn behoefte aan geruststelling zo serieus wordt genomen.

Onbekende wegen

Om mijn arm en knieën wat te ontlasten fiets ik nu weer tijdelijk op mijn trekking bike. Ik fiets dan in een irritant licht verzet, waardoor ik het idee heb nauwelijks vooruit te komen. Het doel is om mijn benen zo licht mogelijk en zonder kracht te bewegen, zodat ik de kniepezen zoveel mogelijk ontzie. Met Frans maak ik kleine fietstochtjes door de omgeving en ’s ochtends maak ik korte ritjes over onbekende wegen in de buurt. Dat vind ik altijd leuk: nieuwe wegen verkennen.
Vorige week maandag was ik al vroeg vertrokken, want het beloofde wederom een erg warme dag te worden. Mijn plan was om naar Borculo te fietsen (28 kilometer), daar te gaan zwemmen in de Hambroekse plas en dan weer rustig terug te fietsen. Ik koerste richting Ruurlo. Althans dat dacht ik. Ik had ergens bij Wolfersveen het fietspad naast de grote weg verruild voor een onbekende weg door het bos. Het zag er erg aantrekkelijk uit en ik was er nog nooit geweest. Ik dacht op gevoel wel de goede kant op te gaan, maar toen ik na een uurtje trappen op een knooppuntenbord keek, zag ik dat ik behoorlijk was afgedwaald. Ik besloot geheel tegen mijn principes in een stukje terug te fietsen, zodat ik weer meer in de richting van Ruurlo zou gaan. Ik volgde hiervoor de bordjes van de knooppuntenroute. Na omzwervingen langs kleine gehuchtjes als Halle-Heide, Mariënvelde en Heurne bereikte ik na ruim twee uur fietsen het kasteel van Ruurlo waar ik bij de Orangerie een versnapering wilde nuttigen. Helaas het was maandag en de Orangerie was gesloten. En ik kwam er al snel achter dat dat voor alle andere horecagelegenheden gold die ik passeerde op mijn tocht. Kwam ik een vrolijk wapperend vlaggetje tegen met een uitnodigend kopje koffie erop, fietste ik er hoopvol naartoe, kwam ik weer voor een gesloten deur en droop teleurgesteld af. Dan nam ik maar weer een slokje water uit mijn bidon of nam een hapje van mijn boterham met kaas.
Het was inmiddels flink boven de dertig graden en ik had wijselijk besloten niet helemaal naar Borculo te rijden, ik moest tenslotte ook nog terug zien te komen. Ik pauzeerde in de schaduw van een boom zittend op de grond en at mijn bakje met vers fruit leeg. Dat is het voordeel van de trekkingbike, je kunt gewoon van alles meenemen op je tocht.
Het Achterhoekse landschap lag er verdroogd bij. Het gras was dor, de mais hing slap, de bladeren aan de bomen waren bruin en de beken en poelen waren opgedroogd. Het stemde me mistroostig de natuur zo naar water te zien snakken. Een beetje triestig ploegde ik voort over het zandpad dat veranderd was in een soort crossbaan met los zand dat veel van mijn beenspieren vergde.
Waarschijnlijk had ik ergens een knooppuntenbordje gemist, want al snel had ik geen idee meer waar ik was en kwam ik erachter dat ik al heel lang geen bordje meer was tegengekomen. Ik fietste daarom maar op goed geluk wat rond. Natuurlijk kon ik op mijn telefoon kijken, maar google maps geeft lang niet alle afgelegen zandweggetjes in de Achterhoek goed aan en het is lastig om telkens op je telefoon te moeten kijken. Bovendien zie je nog eens iets nieuws als je zomaar een beetje rondfietst. Via Varssel reed ik naar Linde, wat erg uit de richting was, maar wel mooi en vervolgens naar het centrum van Hengelo, om dan via Keijenborg en Wittebrink weer huiswaarts te keren. Mijn trekkingbike heeft geen tellertje dus ik had geen idee hoeveel ik had gefietst. Duidelijk was wel dat ik er vierenhalf uur over had gedaan. Na een koude douche ging ik uitgeteld op een bedje op de veranda liggen. Eindelijk een terrasje dat open was.

Fietsvrienden

Nu ik zelf ben begonnen met fietsen valt me pas op hoeveel vrienden ik heb die ook van wielrennen houden en deze sport actief beoefenen. Bijna zonder uitzondering zijn ze enthousiast over mijn deelname aan de Tristan Hofman Challenge en bieden ze aan om hun kennis en ervaring met me te delen en om samen een rondje te fietsen. Zo heb ik al een heel scala aan leuke aanbiedingen binnen.

Op een warme zomerdag reed ik met de auto naar Deventer voor een fietstocht langs de IJssel met mijn vriend Huub. De eerste kilometers fietsten we kriskras langs beboste wegen richting Olst. Huub stuurde behendig over kruisingen en bochtige fietspaden, ik volgde hem behoedzaam en een stuk minder soepel. Na zo’n vijftien kilometer opperde ik voorzichtig dat ik honger kreeg. ‘Nou,’ zei Huub, ‘dat komt goed uit.’ En hij loodste me naar een gezellig terrasje waar ik trakteerde op koffie met appelgebak en slagroom.
Eén van de gevolgen van het fietsen is dat ik er zwaarder van word. En dan heb ik het niet over de toegenomen spiermassa van mijn benen, maar over het vetpercentage van mijn buik en middel. Om de hongerklop voor te blijven eet ik me ongans aan koolhydraatrijke producten als mueslireepjes, boterhammen, pastasalades en dus ook appeltaart. Waarschijnlijk eet ik iets téveel en bouwt mijn lichaam reserves op voor tijden van nood. Maar als ik niet eet of te weinig eet krijg ik last van duizelingen, vlekken voor mijn ogen en trillende armen en benen. Dan ben ik niet meer vooruit te branden. Bovendien smaakt alles zo lekker tijdens een fietstocht. Sinds ik fiets heb ik honger als een wolf en eet ik als een beer.

Na de appeltaart fietste ik weer een stuk lekkerder en al snel kwamen we bij Fortmond waar we het pontje over de IJssel naar Veessen pakten. Door de lage waterstand moesten we steil naar beneden afdalen en kon het pontje nog maar net in de vaart blijven. Het was druk met boten op de IJssel en we moesten even wachten voor we de overtocht konden maken.
In Veessen fietsten we via de dijk met de wind in de rug richting Welsum. We schakelden over op een groter verzet en stoven langs de uiterwaarden. We passeerden een gezellige uitspanning en Huub vroeg of ik alweer honger kreeg. Ik knikte bevestigend en we draaiden om voor een pauze aan het water. Huub trakteerde me op een maaltijdpasta. Zelf koos hij voor een clubsandwich. Na een lange pauze hervatten we onze fietstocht en reden via de IJssel terug richting Deventer.
Ik weet niet of het kwam door het zwaardere verzet dat ik gebruikte of doordat ik met enige bravoure de toch wel steile fietsbrug op reed, maar na afloop had ik voor het eerst in mijn leven last van mijn knieën. De aanhechtingen aan het bot lieten zich voelen door een zeurend pijntje. De waarschuwende woorden van een ervaren fietsvriendin dreunden na in mijn oren. Altijd rijden met een licht verzet, anders rijd je je knieën aan gort, had ze gezegd. Bah, moest ik rustig aan gaan doen, terwijl het net zo lekker ging.

De IJsseltocht had 47 kilometer aan mijn fietsteller toegevoegd, waardoor het totaal aantal gereden kilometers in twee weken tijd was opgelopen tot 159. Niet slecht voor een beginneling. Maar misschien moest ik toch wat rustiger aandoen. Ik besloot de fietstochtjes met mijn andere fietsvrienden nog even uit te stellen. Maar deze had ik op zak en ik had er onwijs van genoten.

 

pontje Deventer

 

Varsselring, Peeskesbult en Sint Jansberg

Ruim een week na de aankoop van mijn zwarte racefiets staat de teller op 111 kilometer. Ik ben direct enthousiast van start gegaan. De eerste dag besteeg ik in vol tenue de racefiets. Het was nog even wennen en zoeken om alle attributen die bij een racefietstochtje horen te verzamelen.

IMG_20180721_202333

Het doel van eerste tochtje was mijn racefiets te leren kennen en te oefenen met het vast- en weer losklikken van de schoenen op de pedalen. De eerste paar kilometer durfde ik mijn tweede schoen niet vast te maken, bang als ik was om onverwachts te moeten afstappen en dan – zoals alle wielrenners vroeg of laat een keer overkomt, zo werd mij verzekerd door ervaringsdeskundigen – om te vallen omdat ik er niet aan had gedacht de schoen tijdig los te maken. Pas op het lange rechte fietspad naar Zelhem klikte ik ook mijn tweede schoen vast. Om de paar honderd meter klikte ik de schoenen los en weer vast. Net zolang totdat ik het schuifje op het pedaal op gevoel en zonder te kijken kon vinden. Het vastklikken ging steeds meer vanzelf, maar het losklikken bleef lastig. Door het vele oefenen kreeg ik flink spierpijn in mijn linker kuit.

Het eerste tochtje was Frans mijn metgezel. We maakten een leuk rondje van 20 kilometer van Doetinchem naar Hengelo (gld) en weer terug. De volgende dag zocht ik het lange fietspad weer op en oefende nogmaals met het vast- en weer losmaken van de schoenen. Het was net als de eerste autorijles hield ik mezelf voor, toen dacht ik ook dat ik het nooit zou leren om tegelijkertijd in de spiegel te kijken, terug te schakelen en de richtingaanwijzer aan te zetten. Nu trainde ik mezelf met: kruising, remmen, terugschakelen, voet omlaag, schoen los. Gewoon vaak genoeg oefenen dan wordt het vanzelf routine en hoef je er niet meer over na te denken, net als bij het autorijden.

De derde dag ging ik op pad met Margo, die er direct flink het tempo inzette. Margo leerde me te schakelen en de juiste cadans te vinden. Niet te licht, maar zeker ook niet te zwaar. Zo’n 80 tot 100 omwentelingen per minuut zo doceerde ze mij. Ik merkte inderdaad dat ik makkelijker en harder kon fietsen als ik eenmaal de juiste versnelling had gevonden. Nu moest ik nog een tempo zien te vinden dat ik langdurig vol kon houden. Dat was zoeken, want ik ben van nature meer een sprinter, die van korte, speelse klimmetjes en versnellingen houdt. Ik ben niet gewend aan duursport en zal eerst moeten trainen om het duurvermogen op te bouwen. Mijn grootste uitdaging is om er niet als een dolle vandoor te gaan en dan na tien minuten uitgeblust in de berm te liggen.
Ik hield me aan een snelheid van zo’n twintig kilometer per uur. Dat was een tempo dat ik goed vol kon houden. Margo moest zich flink inhouden voor mij, maar hoewel ik dat vervelend vond, verzekerde ze me dat zij zich gemakkelijk kon aanpassen en het niet erg vond.
We fietsten over afgelegen landweggetjes in de Achterhoek. Ik merkte al snel dat de ondergrond heel bepalend was voor het fietscomfort. Trillende klinkerwegen, wegen met een rafelige grindlaag of stoeptegels met grote kieren maakten het fietsen oncomfortabel. Met de trekkingbike houd ik van rulle zandpaden en kronkelige routes, maar met de racefiets prefereer ik rechte wegen met perfect, glad asfalt heb ik inmiddels gemerkt.
Het was in de buurt van Hengelo toen we ineens op een super glad wegdek terechtkwamen. We gleden geruisloos voorwaarts. ‘Oh,’ zei Margo opgetogen, ‘dit is vast de Varsselring.’ De Varsselring is een racecircuit voor racewedstrijden van motoren en auto’s.
Het gladde wegdek nodigde uit voor een sprintje. Een testje om te zien hoe hard we konden fietsen. Ik schakelde net zolang totdat ik de zwaarste versnelling had bereikt en trapte zo hard ik kon en net zolang tot mijn benen waren verzuurd. Het was lekker om even voluit te gaan. Mijn topsnelheid lag op 34 kilometer per uur. Harder kon ik echt niet. Voor een ervaren wielrenner niet echt hard, maar voor mij voelde het als vliegen. Na een pauze op een bankje waarbij ik twee boterhammen met pindakaas naar binnen werkte en we een groepje verdwaalde padvinders ontmoetten, reden we rustig terug naar de Kruisbergseweg. Ik kon dertig kilometer bijschrijven op mijn fietsconto.

De volgende dag lastte ik een rustdag in, maar ’s avonds begon het alweer te kriebelen. Mijn lichaam had zin om te fietsen. In mijn hoofd ontvouwde zich een plannetje: ik zou de volgende ochtend met Frans mee naar zijn werk in ’s Heerenberg fietsen en dan via een ommetje weer terug naar huis.
We vertrokken om zeven uur ’s ochtends en fietsten langs goudgele velden en donkergroen bos. De zon stond te stralen in een strakblauwe lucht en zelfs op dit vroege tijdstip was het al warm. Frans nodigde me uit voor een kopje thee bij het bedrijf waar hij die dag werkte. Daarna reed ik via het industrieterrein door het centrum van ’s Heerenberg richting Stokkum. Ik genoot van het landschap en had geen speciaal plan. Ik fietste gewoon een beetje op goed geluk rond. Na een tijdje merkte ik dat de weg alsmaar bleef stijgen. Ik schakelde terug naar een lichtere versnelling. De weg werd nu een stuk steiler en ineens bedacht ik dat dit wel eens de beruchte Peeskesbult zou kunnen zijn. Dé oefenhelling voor bergbeklimmers uit de Achterhoek.

Ik stelde me in op een lange en zware klim. Mijn snelheid zakte terug naar negen kilometer per uur, maar ik vond het niet onoverkomelijk zwaar. Ik fietste in een licht verzet naar boven en dat was goed te doen. Het was ook niet zolang als ik had gevreesd. Enigszins verbaasd over mijn eigen prestatie bereikte ik de top. Toen ik uiterst voorzichtig en met flink ingeknepen remmen afdaalde, kwam me een bergop zwoegende wielrenner tegemoet. Ik kreeg van de wielrenner een knikje van verstandhouding. Zo van: wij wielrenners onder elkaar. Wij weten wat het is om de Peeskesbult te beklimmen. En ik voelde een golf van trots door me heenstromen. Het was alsof ik was toegetreden tot de wereld van het wielrennen. In mijn eerste fietsweek had ik – weliswaar per ongeluk – de Peeskesbult bedwongen.

Een paar dagen later, op de zondag, hadden we twee afspraken staan met familie en vrienden. Een afspraak in Milsbeek en een afspraak in Berg en Dal. Ik overwoog om van Doetinchem naar Milsbeek te fietsen, maar bedacht dat ik dan niet echt fit op de verjaardag zou zitten met vijftig kilometer in de benen. Maar van Milsbeek naar Berg en Dal fietsen kon natuurlijk wel. Dat was zo’n vijftien kilometer over een heuvelachtig parcours. Een leuke, kleine uitdaging.
Op de verjaardag verruilde ik mijn zomerjurk voor mijn fietstenue en vertrok – nadat ik uitgebreid had verteld over mijn nieuwe uitdaging en het goede doel waarvoor ik fiets – richting Berg en Dal. Mijn broer had me uitgelegd hoe ik moest fietsen om de Sint Jansberg te beklimmen. Een korte, pittige klim, die me direct al de adem benam. Daarna koerste ik door het centrum van Groesbeek met een losgeklikte schoen. Klaar om af te kunnen stappen, mocht dat nodig zijn.
Ik merkte dat ik stoppen met de racefiets heel vervelend vind, omdat stoppen de cadans waar je in zit verstoort. Stoppen onderbreekt het ritme. Met een gewone fiets heb ik daar veel minder last van. Dan pauzeer ik om de haverklap. Stap af om iets uit de fietstas te pakken of op de knooppuntenborden te kijken naar de route. Nu had ik echter geen zin om af te stappen. Ik wilde doorfietsen. Daardoor dacht ik op de Zevenheuvelenweg naar Berg en Dal te zitten. Pas later kwam ik er achter dat ik richting Malden aan het fietsen was. Frans had me via Google Maps getraceerd en was me achterna gereden met de auto. Enthousiast zwaaiend stond hij langs de weg. Dit vond ik wel waard om even af te stappen. Samen bekeken we de route en zo fietste ik via de Derde Baan alsnog naar de Zevenheuvelenweg waar ik nog twee flinke heuvels meepakte. Tussen de twee heuvels in liet ik de fiets in volle vaart naar beneden suizen, totdat ik op de teller zag dat ik bijna veertig kilometer per uur reed. Hier schrok ik zo van, dat ik direct weer de remmen inkneep. Door het krampachtig remmen had ik pijn in mijn hand gekregen en ook mijn arm deed een beetje zeer en werd dik van het vocht.
Onze vrienden waren wel verbaasd om mij op de racefiets te zien verschijnen. Ik werd hartelijk ontvangen en de racefiets mocht zonder problemen bij hen in de woonkamer staan. Ik kon hem naast één van hun racefietsen zetten.

Tijdens een lekkere maaltijd kreeg ik veel tips en adviezen over het fietsen. ’s Avonds legden we de racefiets voorzichtig in de auto. De eerste honderd kilometer waren een feit.

En zo zie ik eruit ná een fietstochtje: moe maar tevreden!

 

IMG_20180721_203355

Tour de France

Tot enkele jaren geleden heb ik me nooit geïnteresseerd voor de Tour de France. Sterker nog: ik begreep werkelijk niet wat er nou zou leuk was om naar een groepje fietsers te kijken. Pas toen ik gevloerd door de chemo op de bank hing keek ik af en toe naar een etappe en begon mijn interesse te groeien. Pas toen kreeg ik het spel van kopman en knechten, van dagzeges, sprints en eindklassement, van gele-, groene-, witte- en bolletjestrui een beetje door. Pas toen begreep ik dat het tactische spel van aanvallen en verdedigen ook spannend kon zijn. De interesse nam verder toe met de Nederlandse successen van Robert Geesink, Bauke Mollema, Steven Kruijswijk en natuurlijk Tom Dumoulin.

Met de Col d’Aubisque in het verschiet is mijn belangstelling voor de Tour groter dan ooit. Ik volgde bijna dagelijks de etappes en hield nauwlettend het eindklassement in de gaten. Ik wist welke teams er waren en welke renners bij welk team fietsten. Wie de kopmannen waren en wie de meesterknechten, al bleef dat bij team Sky lang onduidelijk. Ik bedacht dat als ik mee zou doen met een pubquiz ik zeker goed zou scoren bij de vragen over de Tour de France.

col d aubisque

Vrijdag 27 juli zat ik voor de buis gekluisterd om te zien hoe de renners over de col d’Aubisque omhoog zwoegden en daarna met een vaart van negentig kilometer per uur, voorovergebogen over hun stuur hangend in een strakke lijn naar beneden afdaalden. Ik zag het verschil in fietsstijlen, in souplesse en afdaaltechnieken. Vol bewondering keek ik naar de krachtige kuiten van de renners, hun aanvalstechnieken bij de beklimming en hun beheersing bij de afdaling. Maar bovenal keek ik naar de col d’Aubique zelf. Deze machtige berg met dertig kilometer omhoog slingerend asfalt.
Ik kan mij nog maar moeilijk voorstellen dat ik over een kleine elf maanden diezelfde col d’Aubisque ga beklimmen, laat staan afdalen. Ik ben benieuwd waar dit avontuur me brengt.

col d aubisque twee

 

Sponsoring voor het goede doel kan nog steeds via sponsor Dorothé
Reeds 165 euro van sponsoren ontvangen. HARTELIJK DANK hiervoor!

 

Er staat een fiets in de gang…

Wielrenvrienden vroegen wel vaker of ze hun kostbare bezit bij ons in de gang mochten stallen. Ik stemde hier altijd enigszins verbaasd mee in. Ik vond het prima, maar ook wel een tikkeltje overtrokken om zo bezorgd met je fiets om te gaan. En nu staat mijn fiets in de woonkamer te pronken. Omdat ik er (nog) geen betere plek voor heb weten te vinden en omdat ik er erg trots op ben.

‘Heb je een Dolce of een Ruby?,’ vroeg Margo, toen ik haar mailde dat ik mezelf had getrakteerd op een spiksplinternieuwe racefiets. Ik had geen idee waar ze het over had. Ik had blindelings het advies van Maik opgevolgd en geen enkele vraag gesteld over technische onderdelen, simpelweg omdat ik geen enkel idee heb welke onderdelen een fiets überhaupt heeft buiten trappers, een zadel en een stuur. Toen ik de factuur erbij pakte om mijn fiets te registreren voor de garantie, zag ik pas dat ik een Dolce Elite had gekocht van het merk Specialized. Er staat dus een Dolce Elite bij ons in de gang of woonkamer.

Een paar dagen na de toer op de geleende racefiets was ik teruggekeerd naar de Pedaleur en had Maik een hybride voor me in orde gemaakt. Ik mocht hem meenemen voor een rondje industrieterrein. Hoewel de fiets heel wendbaar was, ik veel gemakkelijker kon rondkijken en ik geen pijn in mijn nek en rug voelde, vond ik de fietskwaliteiten direct minder dan van de geleende racefiets. Het was net of ik minder kracht kon zetten. De benen gingen minder lekker rond. En ook het rechte stuur kon me niet bekoren. Al vrij snel was ik terug in de winkel. ‘Ik ga toch voor de racefiets’, zei ik tegen Maik.

‘Dan is dit hem’, zei Maik, ‘want de andere racefiets die geschikt was is gisteren verkocht.’ Het was een matzwarte fiets met een gebogen frame. Hij was niet verkrijgbaar in een vrolijk kleurtje. Zwart was de nieuwe kleur van het seizoen. Gelukkig stel ik functionaliteit boven het uiterlijk van een fiets. Een fiets moet doen waar hij voor bedoeld is en dat is LEKKER FIETSEN. En dat ik zwart niet lelijk vind, is dan mooi meegenomen.

Ik ging de Specialized, een speciaal damesmodel, uitproberen op het industrieterrein. Ik fietste wat onwennig rond, terwijl ik opschakelde naar een hogere versnelling en me afvroeg of dit mijn toekomstige fiets zou worden. Ik naderde de snelweg overgang en probeerde het palletje te vinden om terug te schakelen, zodat ik gemakkelijker de bult op kon fietsen. Maar hoe ik ook zocht, nergens vond ik een hendeltje of palletje om terug te schakelen naar een lichtere versnelling. Dus keerde ik om en fietste terug naar de winkel. Maar waar was die ook weer? Ik was zo druk met mijn fiets bezig geweest dat ik niet op de weg had gelet. Het duurde een tijdje voor ik me weer had georiënteerd en de Pedaleur terugvond. Hier legde een vriendelijke dame me enigszins verbaasd uit, dat de versnelling in de rem was geïntegreerd. Ik hoefde alleen maar de rem naar links te bewegen en als ik een grote slinger maakte kon ik met één beweging drie versnellingen lichter schakelen. Handig voor als je onverwacht een heuvel op moest fietsen.
Vol goede moed stapte ik weer op de fiets om de snelweg overgang te testen. Verbazingwekkend licht en makkelijk trapte ik naar boven. Heerlijk zo’n racefiets. Naar beneden probeerde ik uit tot hoever ik kon opschakelen naar een zwaardere versnelling. Beneden aangekomen moest ik afstappen om op een naderende auto te wachten, daarna stak ik de weg over en merkte direct dat ik vergeten was om terug te schakelen. Uiterst moeizaam kwam ik weer op gang.

‘En wat vind je ervan?,’ vroeg Maik. ‘Nou, hij fietst heerlijk, maar ik krijg wel pijn in mijn nek,’ antwoordde ik. ‘Dan gaan we nu de fiets voor jou op maat maken. Loop maar mee, dan doen we een fietsmeting.’ En voor ik het wist werden allerlei lichaamsdelen opgemeten; de lengte van de romp, de binnenbeenlengte, de lengte van mijn armen en nog een aantal maten die ik inmiddels weer vergeten ben. Alle gegevens werden ingevoerd in de computer en daarna ging Maik aan de fiets sleutelen. Het zadel werd iets lager gezet, de punt van het zadel iets rechter en de stuurpen werd omgedraaid. En daar ging ik weer voor een ronde over het industrieterrein. Ik trapte de bult van de overweg weer op, schakelde op tijd terug en fietste terug naar de Pedaleur.

‘De pijn in de nek is weg, maar nu zijn mijn benen verzuurd. Ik heb het idee dat het zadel nu te laag staat afgesteld,’ meldde ik mijn bevindingen aan Maik. Hierop schroefde Maik het zadel weer een klein beetje omhoog. Hij stelde voor om even te pauzeren, want door alle indrukken was ik niet meer in staat om goed te voelen wat nu wel en niet klopte aan de fiets. We namen plaats aan een houten tafel en namen samen alle noodzakelijke accessoires door. Allereerst waren daar de pedalen. (Ja, racefietsen worden standaard zonder trappers geleverd). Maik liet ze allemaal zien en besliste toen wat voor mij de meest geschikte optie was. Geen echte racefietspedalen, maar wel pedalen met een kliksysteem. Hier hoorden natuurlijk fietsschoenen bij. De fietsschoenen hebben een plaatje aan de onderkant, die je over het frame op de trapper schuift, waarna de schoen vastklikt.

Of ik had gedacht aan het verwisselen van een band, vroeg Maik. ‘Ik hoop dat niet mee te maken,’ antwoordde ik naïef. ‘Zijn er geen tubeless banden?,’ vroeg ik er hoopvol achteraan. Maar Maik schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat zou ik niet aanraden.’ ‘Hier heb je een reserveband, drie bandenlichters, een fietspompje en een zadeltasje om alles in op te bergen.’ Binnenkort een lesje banden verwisselen vragen aan een wielrenvriend, dacht ik, terwijl ik Maik advies vroeg voor een goede fietsbril. Het werd een bril met meekleurende glazen, die ik als blijk van waardering voor de fietsaankoop cadeau kreeg. Nu ik toch lekker bezig was met aankopen doen, besloot ik dan ook maar een fietsshirt aan te schaffen. Dan kon ik tenminste iets te eten mee nemen voor onderweg. Ik koos voor een shirt in mijn favoriete blauwe kleur. Tot slot nog een tellertje en toen was mijn fietsuitrusting helemaal compleet.

Maik zette alles in de computer en maakte de balans op. Ik was iets over mijn budget gegaan, maar ik had nu wel echt alles in huis voor een heerlijke fietstocht. Ik had verwacht mijn nieuwe aankoop direct mee te kunnen nemen. Maar dat had ik fout ingeschat. De fiets moest eerst rijklaar gemaakt worden. Ik vroeg mij af wat er dan nog moest gebeuren want de fiets reed immers prima en was al helemaal op mij afgestemd. Maar Maik was niet te vermurwen. Ik kon de fiets over een paar dagen ophalen. En dus keerde ik huiswaarts op een geleende stadsfiets met terugtraprem, waar ik vreselijk aan moest wennen en die ongelooflijk zwaar en lomp trapte.

Voor het eerst in mijn leven had ik een nieuwe fiets gekocht. En wat voor één. Ik was zo trots als een pauw. Een paar dagen later was het zover. Ik kon mijn nieuwe aanwinst gaan ophalen. In de winkel stond een bordje met welkom mevrouw Huijsmans bij mijn zwarte racemonster. Een montere, jonge meid demonstreerde me in rap tempo hoe ik het voorwiel uit de fiets kan halen en er weer inzetten. Daarna oefenden we met het in- en uitklikken van de schoenen en vonden ze me racefietswaardig om op pad te gaan. Ik voelde me echter nog niet zo zeker van mezelf. Dus was ik met de auto gekomen en vroeg ik of ze de fiets voor mij in de kofferbak wilde leggen waar ik uit voorzorg al een zacht dekentje had neergelegd.

Thuisgekomen zette ik de fiets in de gang. Later werd hij naar de woonkamer verplaatst. En daar staat hij nog, omdat ik tot op heden geen beter plekje heb weten te vinden.

IMG_20180721_122517

Geslaagd!

Door de vakantie en alle fietsperikelen zou ik bijna vergeten te vertellen dat ik ben geslaagd voor de opleiding Gelukkig HB begeleider.
uitreiking diploma gelukkig hb

Sinds september volgde ik de opleiding tot Gelukkig HB begeleider. HB staat voor hoogbegaafd. Over hoogbegaafdheid bestaan een aantal misverstanden en vooroordelen. Wat is nu precies hoogbegaafdheid? Wat betekent het om hoogbegaafd te zijn? Hoogbegaafdheid wordt nog vaak gelijkgesteld aan slimheid, intelligentie en goed kunnen leren. Maar de meeste wetenschappers zijn het er inmiddels over eens dat hoogbegaafdheid vooral te maken heeft met een aantal persoonskenmerken.

Hoogbegaafdheid raakt je hele persoon. Hoogbegaafden zijn autonoom, nieuwsgierig en gedreven van aard. Dit betekent dat ze een sterke drive hebben om dingen op hun eigen wijze en op hun eigen tijdstip te doen. Ze stellen veel vragen en hebben een grote leerhonger om onderwerpen die hun interesse hebben te doorgronden. Ze denken diep na over dingen en reflecteren graag op hun eigen gedachten en ideeën. Hun intelligentie komt onder andere tot uitdrukking in het bedenken van creatieve, originele en eigenzinnige oplossingen. Ze zien snel verbanden en kunnen goed associatief denken. Het zijn mensen die een rijk en intens gevoelsleven kennen. Hun zintuigen staan op scherp en alles komt tegelijk en in volle hevigheid binnen. Hoogbegaafden raken daardoor snel overprikkeld en hebben momenten van rust en alleen zijn nodig om al die prikkels te verwerken. Ze zijn sensitief en prikkelgevoelig.

Deze bijzondere mensen – slechts 2% van de bevolking is hoogbegaafd – hebben vaak moeite zich staande te houden in de maatschappij, omdat ze geen aansluiting vinden bij andere mensen. Omdat ze zich anders voelen en niet weten waar dit mee te maken heeft. Omdat ze worstelen tussen zichzelf zijn en zich aanpassen aan de omgeving. Als ze zichzelf met hun bijzondere gaven laten zien, vinden hun ideeën vaak geen klankbord bij anderen en leiden ze een eenzaam bestaan. Wanneer ze zich teveel aanpassen verliezen ze hun eigenheid en blijven hun speciale talenten verborgen. Dit gaat op den duur knagen aan hun eigenwaarde.

Via GelukkigHB groepen wil ik sensitieve, hoogbegaafde kinderen een plek bieden waar ze andere hoogbegaafden kunnen ontmoeten. Een plek waar ze zichzelf kunnen zijn. Ik wil hen leren om trouw te blijven aan zichzelf én een brug te slaan naar de wereld om hen heen.
Het is mijn droom dat sensitieve, hoogbegaafde kinderen hun bijzondere gaven delen met de wereld én dat ze gelukkig zijn met wie ze zijn.

Wil je weten wat ik precies doe met hoogbegaafde kinderen? Neem dan een kijkje op de site www.sensitiefHB.nl

Racefietsproof

Het eerste advies dat ik kreeg was dat een andere fiets mijn klim naar boven aanzienlijk zou vergemakkelijken. Het was niet onmogelijk met mijn huidige trekkingbike, maar een racefiets zou mijn kans op succes zeker vergroten.
Ooit had ik een racefiets, maar na jaren ongebruikt in het schuurtje te hebben gestaan, hadden we deze weggegeven aan een beginnende fietser. Toch denk ik met plezier terug aan mijn tochtjes op de racefiets, waarbij mijn benen zo gemakkelijk rondgingen en ik het gevoel had over het asfalt te vliegen. Waarom ik er dan zo weinig op fietste? Angst voor een lekke band, geen mogelijkheid om iets mee te nemen voor onderweg en pijn in mijn nek, waren de belangrijkste redenen.
Stap één was dus op zoek gaan naar een geschikte fiets.

Op marktplaats zocht ik naar tweedehands damesracefietsen. Maar wat was een juiste maat fiets voor mij? Met welke verhoudingen moest ik rekening houden? Om er achter te komen wat de meest geschikte framemaat voor mij zou zijn, verdiepte ik me in sites die hulp bieden bij het bepalen van de juiste maten en verhoudingen. Hiervoor moest ik diverse lichaamslengtes opmeten, waarvan de binnenlengte van mijn benen de belangrijkste was. Al snel verdwaalde ik in termen als cranklengte, zithoek, zadelpenlengte, balhoofdhoek en brackethoogte. Ik zag door de bomen het bos niet meer en besloot dat professionele hulp onontbeerlijk was.

Toen ik bij De Pedaleur naar binnen stapte, keek ik vol verwondering rond in dit fietswalhalla. Maik, de aardige fietsspecialist die zich over mij ontfermde, troonde me mee naar boven, toen ik hem had uitgelegd dat ik nul fietservaring had en volgend jaar juni de Col d’Aubisque in de Franse Pyreneeën wilde beklimmen. Gezien mijn budget, lengte en doel waren er eigenlijk maar twee fietsen mogelijk volgens Maik. Ik was blij met deze mededeling; het maakte de keuze lekker simpel.
Ik bracht nog wel een extra uitdaging voor hem in: ik had geen idee of mijn rechterarm, de arm met het lymfeoedeem, een racefiets aan zou kunnen. Misschien zou er teveel druk op de arm komen door de houding en het stuur van de racefiets, zo uitte ik mijn twijfels aan Maik. Hierop nam hij me mee naar een andere hoek van de winkel waar de ‘hybrides’ stonden. Zwaardere fietsen met een recht stuur en een iets andere fietshouding. Niet zo licht als de racefiets, maar toch ook een goede keuze om een col te beklimmen.
Mijn voorkeur ging toch uit naar een racefiets. Ook al had ik op de prijskaartjes gezien dat de hybrides een stuk gunstiger waren geprijsd. Ik wilde graag uittesten of mijn arm het zou uithouden op een racefiets en vroeg of er een optie was de racefiets uit te proberen. Het was niet mogelijk DE racefiets mee te krijgen op proef, maar voor dit doel was er wel een huurfiets die ik gratis mocht lenen. De huurfiets was eigenlijk een mannenfiets met een iets te groot frame en een hoge stang waar ik maar met moeite mijn been overheen kreeg. Maik stelde de fiets zo goed mogelijk af op mijn afmetingen en toen was ik bijna klaar om te gaan.
Ik besloot maar direct de twee noodzakelijkste fietsaccessoires aan te schaffen: een fietsbroek en een fietshelm. Maik showde de fietsbroeken en liet me de zeem zien die in het kruis verwerkt was. Voorzichtig opperde ik dat ik wellicht dacht aan een Assos. ‘Ok,’ zei hij, ‘dan betreden we een andere wereld. De Assos is van een ander kaliber, maar probeer ze allebei, dan kun je ze vergelijken.’
Eerlijk gezegd, vond ik beide fietsbroeken vreselijk zitten. Alsof je een grote, volgelopen luier tussen je benen hebt hangen. Dus ging ik af op het advies van Margo en Maik, dat de Assos echt een goede keuze zou zijn waar ik geen spijt van zou krijgen.
Het was lastig een passende helm te vinden voor mijn kleine hoofd. Ik kwam uit op een damesmodel met smalle leest en verstelbaar wieltje in de nek. In een kleedhokje verruilde ik mijn broek voor de fietsbroek (ja, de onderbroek ging ook uit, zoals ik al had geleerd van insiders). Ik propte mijn kleding in de fietstassen van de trekkingbike, die bij de Pedaleur in de winkel mocht staan. Aangezien ik nog geen fietsshirt had en daardoor geen rugzakken om iets in te stoppen, knoopte ik een lendetasje om mijn middel. Hierin gingen mijn mobieltje, mijn portemonnee, een mueslireepje en een tube zonnebrandcrème. Toen was ik klaar om op pad te gaan en te testen of mijn arm racefietsproof is. Godzijdank zag ik in een oogwenk dat de leenfiets gewone trappers had….

In een periode van wekenlange hitte en droogte had ik bij toeval een koelere, regenachtige dag uitgekozen. Het waaide stevig en ik had de wind pal voor toen ik over het fietspad langs de IJssel richting Doesburg koerste. De fiets was een beetje te groot voor mij. Als ik wilde remmen, moest ik eerst mijn handen overpakken en onder in de beugels gaan hangen. De iets te grote fiets voelde bovendien wiebelig aan. Ik had er geen volledige controle over en ik voelde me kwetsbaar op de smalle bandjes. Ik begrijp nu de angst van sommige wielrenners om te vallen.

Ik trapte er heerlijk op los, voorover gebogen liggend op het stuur. Je hebt op een racefiets zoveel minder last van de wind. Nou ja, dat is ook niet helemaal waar. Op een gegeven moment had ik de wind pal van opzij staan. Als er een harde rukwind kwam moest ik echt tegensturen, want ik had het gevoel dat ik anders met fiets en al zou worden opgetild en zomaar in de IJssel kon verdwijnen.
De wind en regen sloegen in mijn gezicht, het zeem van mijn fietsbroek boorde zich in mijn kruis, ik voelde alle spieren in mijn nek en rug trekken en ik genoot van dit spel met de elementen. IK VOND HET LEUK.

Met de Col d’Aubisque in het vooruitzicht was mijn competitieve ik weer tevoorschijn gekomen. Ik had mezelf als doel gesteld om de 22 kilometer naar Giesbeek in één keer en in ongeveer een uur te fietsen. Dat moest toch mogelijk zijn, hield ik mezelf voor. Vroeger in mijn studietijd fietste ik dit iedere dag en draaide ik er mijn hand niet voor om. En dat op een gewone drie versnellingen fiets.
Enigszins moe en licht in mijn hoofd, kwam ik aan bij mijn vriendin in Giesbeek. Bij een kopje thee kwam ik weer een beetje bij. We raakten in een boeiend gesprek en vergaten de tijd. Tot ik ineens zag dat ik hoognodig moest vertrekken om op tijd terug te zijn bij de Pedaleur. Gelukkig had ik grotendeels de wind achter en sjeesde ik over het fietspad huiswaarts. Ik koos een zware versnelling en voerde de snelheid op. Ik vergat telkens terug te schakelen bij een kruising, zodat het zwaar was om weer op gang te komen en na een tijdje kreeg ik pijn in mijn knieën. Dit herinnerde mij eraan om terug te schakelen naar een lichtere versnelling.
In de bochten en bij de kruisingen was ik heel voorzichtig. Toen er op het fietspad een wildrooster was, stapte ik voorzichtig af en liep over de metalen spijlen. Ik werd ingehaald door een bejaard echtpaar op een racefiets en een mountainbike. Ze leken zo gemakkelijk te fietsen, terwijl ik nu echt aan het ploeteren was en nauwelijks nog vooruit leek te komen. Helemaal ontmoedigend vond ik het om ingehaald te worden door een dikke jongen op een krakende fiets zonder versnellingen. Voor mijn gevoel ging ik best snel. Maar ja, mijn snelheidsgevoel is niet zo goed ontwikkeld. Ik heb dat ook wel eens met skiën. In mijn hoofd raas ik dan met een noodvaart de berg af, maar op het filmpje ziet het er een stuk minder dynamisch uit dan in mijn hoofd en als je goed kijkt zie je vooral een vijftig plusser die uiterst langzaam de berg af gaat. Dit lijkt met fietsen ook op te gaan. Voor mij voelt het al snel als een hoge snelheid, maar ik denk dat een beetje fietser dit een slakkengangetje vindt.

Heelhuids kom ik net voor sluitingstijd aan bij de Pedaleur, waar ik de racefiets inlever en omruil voor mijn vertrouwde trekkingbike, die nu ineens heel vreemd fietst. Het laatste stukje naar huis duurt eindeloos. Uitgeput stort ik me op de bank. Ik ben misselijk en draaierig in mijn hoofd. De fietsbroek ligt in een hoek, ik ben te moe om mijn nieuwe maatje de wasbeurt te geven die het verdiend. Ik ben waarschijnlijk toch over mijn grens gegaan, zo app ik naar Margo. Waarom ook direct helemaal naar Giesbeek fietsen Dorothé, krijg ik als vraag terug. ‘Ja, omdat ik gewoon vind dat ik dat moest kunnen…’
Dat wordt mijn uitdaging op weg naar de beklimming van de Col d’Aubisque: mijn eigen grenzen bewaken! Me niet laten meeslepen in wat anderen kunnen of wat ik van mezelf moet kunnen. Luisteren naar mijn lichaam, het langzaam opbouwen en vooral plezier houden in het fietsen.

Was ik bijna het belangrijkste vergeten. Hoe heeft mijn arm de fietstest doorstaan? Uitstekend! Geen extra vocht, niet extra dik en geen spierpijn. Wow, mijn arm is racefietsproof.

 

Mijn eerste fietsles

Margo (zonder t zoals ze me verzekert als ze mijn fietsblog heeft gelezen) is enthousiast over mijn inschrijving voor de Tristan Hofman Challenge en biedt spontaan aan dat ik haar racefiets een keer mag lenen. Maar eerst zal ze me introduceren in de geheimen van de wielrenwereld. Zo is daar de fietsbroek. Een broek met een zeemlerenkruis. Eerlijk gezegd beschouwde ik een fietsbroek tot nu toe eigenlijk als een overbodige en tegelijkertijd oncomfortabele luxe,  maar nu ik het keiharde zadel van een racefiets heb gevoeld snap ik het nut ervan. De broek is bedoeld om te voorkomen dat je kruis wordt opengereten en je te behoeden voor zadelpijn. Margo kon me het merk Assos aanbevelen; met stip de beste zeem en nooit meer een centje zadelpijn. Ik google op internet naar de mogelijkheden.
En dan zijn daar de fietsschoenen die je vastklikt aan je pedalen. Een echte aanrader als je in de bergen gaat fietsen, omdat je hierdoor meer kracht kunt zetten, je krachten bovendien beter verdeeld worden  en je jezelf ook omhoog kunt trekken aan de pedalen. ‘Het lijkt me doodeng om vast te zitten aan je pedalen en niet zomaar te kunnen stoppen’, zeg ik tegen Margo. ‘Dat komt helemaal goed Dorothé, we gaan samen oefenen op een rustig landweggetje,’ zegt Margo bemoedigend. En zo spreken we af op een zonnige ochtend en krijg ik mijn eerste fietsles. Margo houdt haar racefiets vast en ik probeer er op te klimmen. De geleende schoenen zitten onwennig en met moeite sla ik mijn been over de stang. Eerst moet ik aangeven welk been mijn standbeen wordt, want die voet ga ik als laatste inklikken en als eerste weer uitklikken. Voorzichtig schuif ik mijn voet over het pedaal en probeer het klipje te vinden waar de schoen in moet vastklikken. Als ik eindelijk met één voet ben ingeklikt, zegt Margo dat ik mijn hak naar buiten moet bewegen. Op die manier kan ik de schoen weer loskrijgen. Het is een onverwachte beweging voor mijn lichaam en mijn hele been beweegt mee. Ik blijk het heel lastig te vinden mijn hak naar buiten toe te bewegen en het kost me veel kracht hoewel Margo de pedalen al op de lichtste stand heeft afgesteld. Onder aanmoediging van Margo blijf ik doorgaan met het aan- en uitklikken van mijn rechterschoen. En langzaamaan gaat het steeds iets gemakkelijker. Nu komt de volgende uitdaging: twee schoenen vastklikken en weer losmaken. De tweede voet vind ik aanmerkelijk moeilijker dan de eerste voet, die al wat meer feeling krijgt met het kliksysteem. De oefening is als volgt: inklikken met rechts, inklikken met links, losklikken met links en losklikken met rechts. En weer van voor af aan. Ik ben geen snelle leerling, maar Margo is gelukkig een geduldige leraar en houdt de fiets stevig voor me vast.
De volgende stap is fietsend beide schoenen vastklikken, een stukje fietsen, links losklikken, een bochtje maken, de schoen weer vastklikken, terugfietsen en dan beide schoenen losklikken en afstappen. Dit herhalen we een stuk of tien keer.
Margo vraagt of ik klaar ben voor een lesje schakelen. Maar mijn hoofd is zo moe van alle opgedane indrukken, de onwennige bewegingen en de stress om te vallen, dat ik mijn hoofd schud. Nee, ik ben te moe. ‘Dan keren we huiswaarts’, zegt Margo monter. ‘En we gaan fietsend naar mijn huis’, roept ze er achteraan. Ik klik mijn rechterschoen vast, fiets een stukje, zit een tijd lang te prutsen om mijn linkerschoen vast te krijgen en dan roept Margo: ‘een kruising, losklikken’. Ik wroet enigszins paniekerig mijn net vastgemaakte schoen weer los en besluit hem maar gewoon even los op de trapper te laten staan. Een goed besluit want het spoor gaat net dicht en we moeten even wachten voor we weer verder kunnen. Opstappen, schoen weer inklikken en voorzichtig rijden, want we hebben hier te maken met wegen van rechts. Ik hoop echt dat er geen verkeer van rechts komt, want ik kan nooit op tijd die schoen loswrikken, denk ik enigszins angstig.
Waar ben ik aan begonnen? Gaat het ooit lukken? Maar dan rijden we het erf op bij de woning van Margo, is er een kopje thee met aardbeien en kijken we inspirerende filmpjes van de Tristan Hofman Challenge van afgelopen jaar. Ik ben moe, maar zeker ook voldaan. Mijn eerste fietsles zit er op.

fietser fietspedalen twee

Vakantie 2018: tour de France et Espana

Al lang van tevoren hadden we uitgekeken naar deze vier weken vakantie. Lekker samen op pad met de camper en de fietsen.
Aangezien ik net ben toegetreden tot de wondere wereld van het wielrenfietsen zal ik onze vakantie verslaan aan de hand van de etappes die we hebben afgelegd.

Etappe 1 – Parijs- Roland Garros
We slaan ons kamp op in Bois de Boulogne; een uitgestrekt stadspark in het centrum van Parijs. Het is een zwoele avond als we arriveren en overal in het park zitten mensen te picknicken, staan groepjes te swingen op muziek en spelen mensen met hun drone in de lucht. Ik moet wennen aan de hectiek van de stad, heb last van de warmte en de lawaaiige feestvierders die doorgaan tot diep in de nacht. Waarom is vakantie eigenlijk leuk zo vraag ik me knorrig en vermoeid af als ik om twee uur nog steeds niet in slaap ben gevallen.
De volgende ochtend ben ik dat al weer helemaal vergeten. Frans heeft kaartjes weten te scoren voor Roland Garros. We wandelen naar het tennispark waar het om tien uur ’s ochtends nog lekker rustig is en nestelen ons na een drankje op de tribune van het Suzanne Lenglen stadion. De eerste wedstrijd gaat tussen de boomlange reus Kevin Anderson uit Zuid-Afrika tegen de kleine Diego Schwarzman uit Argentinië, die door zijn vechtlust al snel de favoriet van het publiek is. Anderson wint de eerste twee sets gemakkelijk en we besluiten even ergens anders te gaan kijken. Met onze kaartjes hebben we toegang tot alle banen, behalve die in het hoofdstadion van Philip Chartier. Op een buitenbaan zien we een prachtige dubbelpartij. Heel bijzonder dat je zo dicht bij de spelers zit, dat je ze bijna kan aanraken.
Tot onze verbazing is de wedstrijd tussen Anderson en Schwarzman uitgelopen op een spannende vijfsetter, die wordt gewonnen door de kleine Schwarzman. Daarna is het tijd voor de dames. De hooggeplaatste Angelique Kerber speelt tegen publiekslieveling Carolien Garcia uit Frankrijk. Ondanks de aanmoedigingen van het publiek wint Kerber gemakkelijk.
Moeiteloos brengen we de hele dag door met kijken naar tennis. We wandelen pas terug naar de camping als de avond valt.

IMG_20180604_122525IMG_20180604_153045

 

 

 

 

 

 

Etappe 2 – Loirestreek
Het weer is omgeslagen en met fikse regen verlaten we Parijs. Drie uur later strijken we neer op camping La Poterie aan de Loire, strategisch gelegen tussen de kastelen van Blois, Amboise en Chenonceau.
De achterband van Frans zijn fiets is aan flarden gescheurd en we zoeken een fietsenmaker om de band te vervangen. De fietsenmaker in Amboise kijkt bedenkelijk als we in ons beste Frans uitleggen wat we graag willen. Ik ben bang dat hij gaat zeggen dat we over drie dagen maar terug moeten komen, maar tot onze verbazing zegt hij verontschuldigend dat het wel anderhalf uur kan duren… Wij natuurlijk helemaal blij. Ondertussen vermaken we ons in het karakteristieke stadje Amboise waar we een ijsje eten en een rondje wandelen langs de kastelen en landhuizen. Als we terugkomen op de camping zien we aan de half gevulde glazen, die we buiten op ons tafeltje hebben laten staan, dat het hier heel flink geregend moet hebben.
We krijgen vrolijke, zonnige berichtjes uit Nederland, maar bij ons klettert de regen tegen de ramen van de camper. Fietsen lijkt niet heel aantrekkelijk met dit weer. Dus rijden we met de camper weer naar Amboise en bezoeken Chateau Clos Lucé; het huis waar Leonardo Da Vinci de laatste jaren van zijn leven heeft doorgebracht. In de kelder van het kasteel is een ruimte waar zijn uitvindingen op schaal zijn nagebouwd. Overal staat tekst en uitleg bij en het is erg interessant. Leonardo Da Vinci was een veelzijdig man, hij ontwierp bruggen, vliegtoestellen, legervoertuigen en kruisbogen, maar met hetzelfde gemak schilderde hij prachtige portretten van welgestelde dames en heren, ontwierp tuinen en bedacht theorieën over het heelal. De tuin bij het kasteel is sprookjesachtig en door de regen lijkt het nog een extra dimensie te krijgen.
Net voor sluitingstijd brengen we een bezoek aan Chateau Chenonceau, dat bekend is geworden omdat het als een brug over de Loire is gebouwd. We hebben het kasteel voor ons alleen en zwerven door de prachtige zalen die allen uitzicht bieden op het water. Het kasteel is immers over de rivier gebouwd. Aangezien het een heerlijk plekje is koken we in de camper een snelle maaltijd die we in het park bij het kasteel opeten. We genieten van een zonnetje dat voorzichtig achter de wolken tevoorschijn komt.
En dan eindelijk is de tijd rijp om te fietsen. Langs de Loire is een traject van vierhonderd kilometer uitgezet met fietspaden en autoluwe wegen: La Loire á Velo. Vandaag fietsen we naar koningsstad Blois dat hoog op een berg ligt te pronken. We parkeren de fiets op de berg en lopen een rondje door het centrum alvorens weer terug te fietsen naar de camping. Alles bij elkaar zo’n 55 kilometer gefietst.
Het zonnetje schijnt en we genieten van een flesje witte Sauvignon Blanc uit de Loirestreek aangevuld met een zachte camembert, die ervoor zorgt dat er uit onze koelkast een enorme stank komt. Genieten op z’n Frans. Nog één dagje fietsten langs de Loire, met pittige klimmetjes en goudgele graanvelden gevuld met korenbloemen en klaprozen en dan is het tijd voor de volgende etappe.

IMG_20180605_173132 IMG_20180606_144508 IMG_20180606_162820 IMG_20180606_175515 IMG_20180606_184513 IMG_20180606_184551

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IMG_20180608_163352  IMG_20180607_114500

 

 

 

 

 

Etappe 3 – het strand van Montalivet en Bordeaux
Frans wilde wel graag een paar dagen naar zee. En zo komen we tot onze verrassing uit in het puntje van het schiereiland boven Bordeaux. Met de boot vanaf Royan steken we over en bereiken een prachtig leeg gebied met eindeloze zandstranden en moerassige graslanden met paarden. Aan de ene kant is er de woeste Atlantische oceaan, aan de andere kant de grijze monding van rivier de Garonne. We wandelen kilometers langs het verlaten strand, duiken in de golven, fietsen door zompige bossen en stranden bijna in de natte graslanden met onze fietsen. Op de camping staan we onder de pijnbomen die heerlijk geuren en we laten ons het Franse stokbrood goed smaken. We eindigen deze etappe met een fietstocht door Bordeaux; een verrassend mooie stad met veel stijlvolle oude gebouwen en mooie musea.

IMG_20180610_122013 IMG_20180609_203807

 

 

 

 

 

 

Etappe 4 – Picos de Europa
Mijn doel voor deze vakantie is de groene noordkust van Spanje met Baskenland, Cantabrië, Asturië en als we nog tijd hebben het in het uiterste puntje gelegen Galicië. Ik wil naar de Picos de Europa, een klein maar grillig gebergte zo’n vijftig kilometer uit de kust tussen Leon en Santander.
Als we na een lange dag rijden aankomen op de camping mogen we zelf een plaatsje uitzoeken. Tot onze verrassing zijn we, behalve een fietser in een minitentje,  de enige gasten op de camping. We doen boodschappen in het pittoreske stadje Cangas de Onis, dat beroemd is om zijn Romeinse brug. De volgende dag gaan we met de openbare bus (om de natuur te beschermen is het in dit deel van het park verboden om met de eigen auto het park in te rijden) naar de meren van Covadonga. We bezoeken de hoog op een berg gelegen kathedraal, het klooster en de kleine in de rotswand gebouwde kapel, alvorens we een mooie wandeling maken langs Lago de Ercina en Lago de Enol. Als we in een berghut wat te drinken nemen vertelt de berggids ons over de grote vogels die we door de lucht zien cirkelen. Het zijn lammergieren, ook wel baardgieren genoemd. De lammergier voedt zich voor 80% met botten van kadavers. Door de grote snavelopening kan hij botten tot 18 cm groot in een keer doorslikken. Grotere botten neemt hij mee de lucht in om ze op rotsen kapot te laten vallen. Botten bevatten naast kalk veel eiwit en het merg is eveneens voedzaam. Deze vogel kan door gebruik te maken van thermiek urenlang in de lucht cirkelen zonder een enkele vleugelslag.

We benaderen de Picos de Europa vanuit drie kanten. Eerst vanuit Covadonga, daarna vanuit Las Arenas en tenslotte vanuit Potes. In Las Arenas lopen we de prachtige ‘Ruta del Cares’. Een in de rotsen uitgehakt pad van 12 kilometer lang dat je als een lint langs de rotswanden ziet slingeren. Naast het pad is een diepe afgrond met in de diepte een wilde rivier. De route is adembenemend mooi en we nemen er uitgebreid de tijd voor. Na een lunch in een dorpje aan het einde van de kloof lopen we de route terug. Moe maar voldaan springen we onder de douche.
De weg naar Potes is deels afgesloten en we krijgen te maken met een omleiding. Frans rijdt de auto’s die voor ons rijden achterna in de veronderstelling dat iedereen naar Potes gaat. De weg klimt steil omhoog en wordt smaller en smaller. Dan ineens loopt de weg dood in een klein dorpje. De auto’s voor ons draaien het raampje open en lachen ons toe. Het blijkt een grote groep schoolkinderen te zijn die gaan raften en daarom zijn afgedaald naar dit verlaten oord. Voor de weg naar Potes moeten we een hele andere route nemen. In hun beste Engels proberen ze ons op weg te helpen. De omleiding gaat dwars door de bergen en duurt vier uur extra! De tocht is spectaculair. Regelmatig moeten we wachten en steken om tegemoet komend verkeer te laten passeren.
In Potes is het druk en staan we op een volle camping met allemaal Nederlanders. Dat is even wennen.

In de vroege ochtend rijden we naar Fuente Dé waar we met een tandradbaan omhoog gaan naar 1.800 meter en de besneeuwde toppen van de Picos bijna kunnen aanraken. We lopen via een druk belopen pad naar een berghut waar we wat drinken. Een groepje Britten laat ons op een kaartje een alternatieve route zien. Dit wordt een wandeling met een gouden randje. Er is niet echt een pad en we zoeken onze weg over rotsige, groene bergen en dalen. We klauteren en klimmen over paadjes die door het vee gebruikt worden. Er zijn nergens hekken. Koeien, geiten en paarden lopen vrij rond. De koeien zien er tevreden uit, zo liggend op het gras. Ik moet denken aan de stierengevechten die hier nog plaatsvinden, die barbaarse en bloederige traditie waarbij ik altijd stiekem hoop dat de stier wint van de toreador. Maar als ik deze koeien gezellig met hun kalfjes samen zie grazen, trots overeind staand met hun horens, dan denk ik dat ze toch een beter leven hebben dan in een Nederlandse stal. Het mooist vind ik de kuddes ‘wilde’ paarden die hier rondlopen.
Opeens komt er een wild galopperend paard op ons af. Enigszins bang blijf ik staan. Het is echt een imponerend gezicht. En dan komen er uit alle hoeken en gaten van de groene vallei dravende paarden tevoorschijn en vormt zich een kudde geleid door het galopperende paard dat alleen achteraan loopt en de kudde van achteruit beschermt. Ik ben er stil van. We pauzeren op de top van een heuvel en kijken in de groene verte naar de paarden, koeien en geiten. We zijn helemaal alleen en het is een beetje spannend of we in de goede richting gaan, maar na een tijdje zien we de zendmast die bovenop de top staat en zijn we mooi op tijd voor de tandradbaan naar beneden. De Picos de Europa is zeker een aanrader.

IMG_20180616_104521 IMG_20180616_132007 IMG_20180616_155846

IMG_20180616_122735 IMG_20180616_124201 IMG_20180617_151118

 

 

 

 

 

 

 

 

IMG_20180617_164515 IMG_20180618_092831 IMG_20180618_105846

 

 

 

 

 

IMG_20180618_094908 IMG_20180618_104816IMG_20180620_151758 IMG_20180620_105936 IMG_20180620_111904 IMG_20180620_112034 IMG_20180620_113238

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rustdag: eten, drinken en gastvrijheid
We komen er al snel achter dat de Spaanse keuken – in dit deel van Spanje tenminste – weinig verfijnd is. Het eten is eenvoudig en weinig smaakvol, althans dat is onze mening. Dit in tegenstelling tot de bewoners die bijzonder trots zijn op hun Fabada (bonenschotel), Gabralles (in grotten gedroogde kaas) en Sidra (appelcider). Natuurlijk hebben we deze regionale streekgerechten wel uitgeprobeerd. De appelcider wordt geschonken in een ‘Sidreria’. Dit houdt in dat de ober zonder te kijken de cider van grote hoogte in een glas laat spetteren. Hierbij wordt er heel veel gelachen en geknoeid. De geknoeide cider blijft gewoon op de plakkerige vloer achter. Het van grote hoogte inschenken van de cider is bedoeld om er extra zuurstof aan toe te voegen. Na de lekkere Franse stokbroden smaakt het Spaanse brood – altijd wit – eigenlijk naar niets.

De bewoners van Asturië en Cantabrië zijn heel erg vriendelijk en gastvrij. Ze geven ons het gevoel dat we bijzonder welkom zijn en nemen altijd uitvoerig de tijd om ons te informeren. Een jonge ober die het dagmenu voor ons fotografeert met zijn mobieltje en dan via google translate de menukaart voor ons in het Engels vertaalt. Of de vrouw op de camping in Potes die uitgebreid de tijd neemt om ons de mooiste plekje van de Cantabrische kust te onthullen.

Het Spaanse ritme bevalt ons wel. ’s Ochtends niet te vroeg beginnen met een licht ontbijt. De lunch die overal genuttigd kan worden tussen twaalf en vier is de hoofdmaaltijd van de dag. Hiervoor bieden restaurants het ‘menu del dia’ aan. Het bestaat standaard uit drie gangen (het is ons niet gelukt het te beperken tot één of twee gangen, die optie was er gewoonweg niet) en kost meestal zo’n twaalf tot vijftien euro inclusief water of wijn. Ik vind het zelf heel lekker om ’s middags uitgebreid te lunchen en daarna op pad te gaan. De musea en bezienswaardigheden zijn standaard open tot acht uur ’s avonds. La Cena – de kleine avondmaaltijd – begint vanaf 21.00 uur, maar Spanjaarden komen rustig nog om 23.00 uur een restaurant binnen wandelen.

In een dorpje aan zee gaan we op zoek naar een visrestaurant. De vriendelijke ober legt ons uit wat de mogelijkheden zijn. Hij kan ons het vismenu van het huis aanbevelen. Er staan bij iedere gang wel vier soorten vis en we denken dat we telkens één soort moeten kiezen, maar al snel blijkt dat we ALLES krijgen wat genoemd staat. En zo zitten we even later achter twee bakken vol schelpen. Ik moet me even over een drempeltje heenzetten, maar dan pak ik een schelp en slurp hem leeg. Er zijn twee types die allebei heel verschillend smaken. Daarna volgt de gang met langoustines, drie soorten garnalen, gamba’s en kreeftjes. Het hoofdgerecht bestaat uit vier soorten gegrilde vis, waaronder zalm, kabeljauw en twee lokale soorten. Er zit ook nog een toetje bij (geen vis J). De bediening in het restaurant behandelt ons als speciale gasten met extra aandacht en we hebben het idee dat ze zich vereerd voelen dat wij voor dit menu hebben gekozen. Dit menu kost € 25,- pp en is inclusief een fles water en een fles witte wijn. De koffie en thee zijn van het huis en de ober biedt ons ook nog een digestief aan, maar die slaan we beleefd af, want we zijn al behoorlijk teut van de wijn. Nu eens een keertje echt smakelijk gegeten.

IMG_20180621_202453 IMG_20180615_181726

 

 

 

 

 

 

Etappe 5 – Cantabrische kust: Comillas en Santander
Op aanraden van een vriendelijke Spaanse gaan we naar Comillas aan de Cantabrische kust. Op de camping vinden we een plekje met uitzicht op zee en hebben we ons eigen ministrandje tussen de rotsen. We durven maar tot onze knieën in het water, want de golven zijn indrukwekkend. Er wordt hier dan ook volop gesurft. In Comillas staat een door Gaudi ontworpen villa waar we een uitgebreide rondleiding krijgen. Het interieur zit vol handige foefjes en staat bol van de symboliek. Via een wandeling door een park komen we bij de universiteit van Comillas. Een indrukwekkend gebouw met een grote ijzeren deur, dat in de vorige eeuw dienst deed als Jezuïetenklooster. De rondleiding is alleen in het Spaans, maar we krijgen een boekje met Engelse tekst. We lopen langs houtsnijwerk en muurschilderingen, met marmer betegelde vloeren en met balken versierde plafonds.

Santander is een stad met geweldige stranden. Er zijn er maar liefst dertien! Hoog boven de stranden loopt een kilometers lange boulevard met bankjes en bomen vanwaar je een mooi uitzicht hebt op de rotsige kust en het blauwe water.
Op Netflix hadden Frans en ik de serie Grand Hotel gekeken die is opgenomen in Santander. Dus wandelen we de berg op waar dit statige hotel is gelegen. Helaas is er vandaag geen rondleiding mogelijk, want het Grand Hotel doet dienst als trouwlocatie. Er zijn vandaag drie trouwerijen zo krijgen we te horen van een beveiligingsbeambte. De eerste bruiloftsgasten arriveren al snel en wij kijken onze ogen uit; ze zijn chic en extravagant gekleed, kussen elkaar allemaal uitbundig en kletsen er vrolijk op los.
Omdat we moe zijn nemen we als echte toeristen een ritje met de bus door de stad. Hierdoor krijgen we een goede indruk van Santander en zien we de belangrijkste bezienswaardigheden. Via een oortje krijgen we ook leuke informatie te horen. Zo rijden we bijvoorbeeld langs het stadion van Racing Santander en de royale woonwijken, die zijn aangelegd toen in de jaren vijftig een groot deel van de stad door brand is verwoest.
Natuurlijk nemen we ook even een duik in zee. De zee heeft heerlijke golven. We sluiten af met een paella en een vissoep. Santander is een relaxte, schone stad.

IMG_20180622_104619 IMG_20180622_171345 IMG_20180622_183000 IMG_20180622_183649 IMG_20180623_131335 IMG_20180623_132401

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Etappe 6 – Baskenland
Op de grens tussen Spanje en Frankrijk, in het hart van Baskenland dat deels in Frankrijk en deels in Spanje ligt, ligt het plaatsje Henday. We lopen hier een kustpad. De zon brandt op onze hoofden, het is bloedheet. Gelukkig kunnen we af en toe afkoelen in zee. Ik kan niet meer zo goed tegen de warmte en krijg telkens als we gaan wandelen huiduitslag op mijn benen. Grote, rode, pijnlijke vlekken. Om mijn huid te beschermen loop ik met een spijkerbroek en T-shirt met lange mouwen en koel mijn huid zoveel mogelijk met natte handdoeken. Het kustpad is wel mooi. Het loopt langs een kasteel en gaat door een bos, daarna lopen we langs geribbelde rotsen en een azuurblauwe zee. Tot slot komen we in het havenplaatsje Saint Jean de Luz waar we de bus nemen terug naar Henday. Het zwembadje op de camping biedt verkoeling en ’s avonds kijken we op een terrasje naar de eerste WK voetbal wedstrijden.

IMG_20180626_091459 IMG_20180626_095619 IMG_20180626_134506 IMG_20180626_143553

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IMG_20180625_215553 IMG_20180625_215549

 

 

 

 

 

 

Etappe 7 – Nogmaals de Loirestreek en Parijs
Als laatste etappe voor de reis naar huis stoppen we nogmaals in de Loirestreek. Nog één dagje lekker luieren, zwemmen, lezen en op de fiets het kasteel van Cheverny bezoeken, waar we picknicken onder de eeuwenoude bomen van de kasteeltuin. De volgende dag rijden we via Parijs weer naar huis. Alles lijkt goed te gaan, totdat onze Tomtom in Parijs ineens een alternatieve route aangeeft. Na enig overleg besluiten we toch maar om Tommies raad op te volgen. Al vrij snel komen we vast te zitten in wegonderbrekingen en omleidingsroutes en het duurt een hele tijd voor we weer op het goede spoor zitten. Als we eindelijk weer de snelweg lijken op te gaan, komen er bordjes met waarschuwingen dat er alleen voertuigen van twee meter hoogte op deze weg mogen rijden. Wat een raar bericht denken we nog, als we ineens voor tolpoortjes staan. Onze camper is met luifel erbij ongeveer twee meter en twee centimeter hoog. Uiterst langzaam rijdt Frans de camper onder de balk van de tolpoort en vraagt aan de wegwerker die daar staat of we er onder door kunnen. We krijgen een groen sein en daar gaan we. Tot onze grote schrik en verbazing rijden we een tunnel in die zo laag is dat we allebei instinctief bukken. Dat was dus de reden voor de maximale hoogte van twee meter. De tunnel is twaalf kilometer lang en er lijkt geen einde aan te komen. Frans durft niet harder te rijden dan 50 km per uur, want het dak loopt wat scheef en we zijn telkens bang om iets te raken. Met een stijve nek en een flinke dosis adrenaline komen we de tunnel weer uit.
De navigatie geeft aan dat er in Antwerpen een ernstig ongeluk is gebeurd en dat het verkeer er stil staat voor de ring. De vertraging is ruim anderhalf uur. Omrijden is ook niet echt een optie, dus maken we van de nood een deugd en besluiten een leuke tussenstop te maken in Gent. We parkeren de bus in een garage en lopen het oude centrum in dat wel een openluchtmuseum lijkt. Het ene gebouw nog imposanter dan het andere. Overal grote kerken, torens, bruggen en oude panden. Het is een vrolijke boel. De terrasjes en kades zijn gevuld met lachende mensen en door de kanalen varen kano’s en kleine bootjes. We lopen een rondje en eten aan de rand van het water een salade die we in de supermarkt hebben gekocht. Nog een lekker ijsje en dan is het tijd voor de laatste etappe naar huis. De file is helaas nog steeds niet opgelost en we worden omgeleid via de havenkant van Antwerpen, waarbij we via vele tunnels uiteindelijk in Nederland uitkomen.

We finishen om 22.00 uur in Doetinchem aan de Kruisbergseweg met 3.998 afgelegde kilometers.

Uitdaging

Volledig verrast door mijn eigen, onverwachte enthousiasme en toch ook wel enigszins bibberig voor de uitdaging die me te wachten staat, heb ik me ingeschreven voor de Tristan Hofman Challenge. Het is de bedoeling dat ik 28 juni 2019 fietsend de Col D’Aubisque in de Franse Pyreneeën opklim. De beklimming is dertig kilometer lang met een gemiddeld stijgingspercentage van 4,5% en met korte, steile stukken van 10%. De hoogte die overbrugd moet worden is 1.267 meter. Hiermee staat de Col D’Aubisque in wielrennersland bekend als een ‘serieuze’ berg.

Margot, de eigenaresse van de winkel waar we onze nootjes en zuidvruchten kopen doet al jaren mee met de Tristan Hofman Challenge: een goed doel dat geld inzamelt voor kinderen in de Achterhoek met een beperking, die iets extra’s nodig hebben. Bijvoorbeeld een verwenmiddag voor chronisch zieke kinderen uit het Slingeland ziekenhuis of een aangepaste fiets voor een gehandicapt meisje of een ballonvaart voor een jongen die ernstig ziek is. Kinderen dicht bij huis blij maken is het motto van de Stichting Kanjers voor Kanjers waarvoor de Tristan Hofman Challenge geld inzamelt.

Telkens als ik in de notenwinkel kom, vertelt Margot enthousiast over de Challenge en hoe leuk fietsen is. Dit jaar kon ze tot haar grote spijt niet meedoen, omdat ze twee nieuwe heupen heeft gekregen. Toen ze van haar arts toestemming had om weer voorzichtig te beginnen met fietsen, heb ik haar op een zonnige dag gezelschap gehouden. We fietsten via prachtige landweggetjes via Elten naar Lobith waar we een uitgebreide lunch gebruikten. Daarna reden we via Tolkamer en de Bergsche bossen weer terug naar Doetinchem. Een kleine zestig kilometer hadden we gefietst en langzaam nestelde zich het idee om volgend jaar zelf met de challenge mee te doen in mijn hoofd.

De uitdaging brengt nieuwe ervaringen met zich mee, zoals het uitzoeken van een geschikte racefiets, een fietshelm, schoenen waarmee je je vastklikt op de pedalen, voeding tijdens het fietsen, trainingsschema’s, spieropbouw en natuurlijk leuke fietsmaatjes. Ik ga helemaal voor de ervaring en ben vast van plan van alle stappen in het proces volop te genieten. Ik heb nul komma nul ervaring met fietsen in de bergen en ik ben dan ook zelf heel benieuwd of het mij gaat lukken de Col D’Aubisque te bedwingen.

Voorwaarde om deel te mogen nemen is dat je als deelnemer € 500,- aan sponsorgeld mee brengt. DUS WIE WIL MIJ SPONSOREN? Alle kleine beetjes helpen.
Je kunt een bedrag naar keuze overmaken door op bijgaande link te klikken:  sponsor Dorothé

En om een idee te krijgen van de Col D’Aubisque hierbij alvast een impressie van wat mij te wachten staat. Voor wielrenliefhebbers: op 27 juli 2018 rijden de renners van de Tour de France deze berg op.  Wordt vervolgd.

Masterclass geluk

Op een woensdagavond reden Frans en ik naar de schouwburg in Lochem voor een Masterclass geluk van Guido Weijers. Vakmatig volg ik zoveel mogelijk op het gebied van geluk en persoonlijke ontwikkeling. Niet alleen omdat ik volwassenen, jongeren en kinderen via coaching graag tools aanreik voor een blij en gelukkig leven, maar ook voor mijn eigen persoonlijke groei en ontwikkeling. Ik was dan ook benieuwd of ik nog iets van Guido kon leren op dit gebied. Het werd een boeiende avond met wetenschappelijk onderbouwde kennis over geluk, humor en een vleugje filosofische wijsheid.

Wetenschappers zijn het erover eens dat je gevoel van geluk voor ongeveer 40% is aangeboren. Het wordt deels bepaald door je genen en op dat deel heb je dus geen grip. Slechts 10% van je geluksgevoel heeft te maken met omgevingsfactoren, zoals gezondheid, geld, familie, vrienden, materiële welvaart. Dat is veel minder dan de meeste mensen denken. We zijn geneigd te denken dat welvaart, gezondheid, fijne familie en vrienden ons gelukkig maken. En dat is ook zo. Maar het draagt maar een klein beetje bij aan ons geluksgevoel. Want we wennen snel aan omgevingsfactoren en dan neemt het effect af. Na een tijdje nemen we ons mooie huis, onze nieuwe auto, onze gezondheid en zelfs onze partner als iets vanzelfsprekends aan. Soms gaan we iets pas weer waarderen als het er niet meer is.
Veruit het belangrijkste in onze geluksbeleving is onze mindset; de manier waarop wij denken en tegen het leven aankijken. Een gelukkig mens is een levenskunstenaar. Iemand die zijn geluk vergroot door voedende gedachten. En dat is goed nieuws, want onze gedachten en onze kijk op het leven kunnen we veranderen.

Om ons gelukkig te voelen is het belangrijk dat we onze behoeften kennen en zo goed mogelijk vervullen. Dat we goed voor onszelf zorgen. Voelen we ons eenzaam, dan hebben we behoefte aan contact en verbinding en is het dus belangrijk actie in die richting te nemen. Voelen we ons moe, dan hebben we behoefte aan rust, slaap en misschien eten. Voelen we ons gelukkig, dan wordt aan onze behoeften voldaan.

Jezelf doelen stellen helpt ook bij je geluksbeleving. Het is fijn om een passie of doel voor ogen te hebben waar je met volharding aan werkt en dat je toekomstperspectief geeft. Iets scheppen, iets creëren, iets presteren of een resultaat behalen, kunnen grote voldoening geven. Hierbij is het van belang je doelen zorgvuldig en met je hart te kiezen.

Aristoteles zei het eeuwen geleden al: geluk wordt bereikt door de juiste balans tussen plezier en genot, een goed leven leiden en iets bijdragen aan het grotere geheel. Zingeving is een wezenlijk onderdeel van geluk. Ieder mens wil een zinvol en betekenisvol leven leiden en met zijn of haar speciale gaven of talenten iets bijdragen aan het geheel.

Ik wens iedereen veel geluk!

Hoe ondersteun je iemand met kanker?

Deze vraag stelde een vriendin van mij me afgelopen vrijdag. Ik moest er even over nadenken. Vorig jaar zou ik deze vraag direct hebben kunnen beantwoorden, maar na een jaar intensief bezig te zijn geweest met het thema hoogbegaafdheid, was de parate kennis over het ondersteunen van iemand met kanker naar de achtergrond geschoven, merkte ik tot mijn eigen verrassing. Toch wil ik deze vraag wel graag beantwoorden.

Toen ik zelf ziek was merkte ik dat mensen uit mijn omgeving vaak worstelden met het volgende dilemma: ze wilden er heel graag voor me zijn en waren oprecht met mijn lot begaan, maar ze wilden me ook niet belasten of een inbreuk op mijn privacy maken. En dat dilemma is terecht, want in iemand met kanker is een precair evenwicht aanwezig tussen de behoefte aan gezelschap, aandacht en je verhaal kunnen delen aan de ene kant en de behoefte aan alleen zijn, rust en privacy aan de andere kant. De ene dag had ik zin om iets leuks te doen en me helemaal niet met kanker bezig te houden, de andere dag wilde ik alleen zijn en mijn tranen de vrije loop laten, dan weer verheugde ik me op het bezoek van een vriend om  mijn verhaal te vertellen, om vervolgens als die dag was aangebroken zo moe en overprikkeld te zijn dat ik alleen nog maar op bed kon liggen en praten veel te vermoeiend was voor mijn stagnerende brein. Waarmee ik maar wil aangeven dat de behoeften van iemand met kanker behoorlijk kunnen fluctueren, afhankelijk van de fase in het proces, de behandeling en de mentale en fysieke gesteldheid.

Verder is het belangrijk je te realiseren dat elk mens uniek is en anders zal reageren op ziekte en tegenslag. De één zal het prettig vinden om bezoek te ontvangen en gaat als afleiding graag iets leuks doen, de ander trekt zich liever terug in zichzelf om alles rustig te verwerken. Toch denk ik dat er wel een aantal basis tips te geven zijn, waarmee je iemand met kanker kunt ondersteunen.
Tips

1 – Vraag waar de patiënt behoefte aan heeft

Mijn eerste en belangrijkste advies: VRAAG aan degene die kanker heeft wat hij of zij prettig vindt en vul het niet in voor de ander. Je kunt wel denken: als ik in zijn of haar schoenen zou staan, dan….. maar je staat nu eenmaal – en gelukkig maar – niet in andermans schoenen. Vragen wat de ander nodig heeft, biedt de beste garantie op goede ondersteuning. Simpele vragen als: Zou je het fijn vinden als ik bij je op bezoek kom of ben je liever alleen? of  Is er iets dat ik voor je kan doen?

2 – Ondersteun de gekozen behandeling van de patiënt

Steun bieden is meegaan in wat de patiënt belangrijk vindt. Steun bieden is de keuzes van de patiënt respecteren. Kiest de patiënt voor chemo terwijl jij daar grote moeite mee hebt, dan is het niet behulpzaam om jouw afkeer van chemo te laten blijken. Heeft de patiënt gekozen voor een alternatieve behandeling waar jij absoluut geen heil in ziet, onthoud je dan van commentaar. Kiest de patiënt voor behandeling in een regionaal ziekenhuis, terwijl jij meer vertrouwen hebt in een gespecialiseerd kankercentrum, check dan alleen of het een weloverwogen keuze is van de patiënt. Ga na of de patiënt achter de behandeling staat, want daar gaat het om. Het gaat er niet om wat jij ervan vindt of wat jij zou doen. Geef dan ook niet ongevraagd allerlei adviezen en tips, hoe goed bedoeld ze ook zijn. Je kunt hooguit vragen stellen als ‘heb je wel eens overwogen om …. te doen?’  of ‘hoe ben je tot die keuze gekomen?’ of  ‘sta je achter de behandeling?’ ‘Heb je er een goed gevoel bij?’.

3  – Oprechte aandacht

Aandacht maakt alles mooier, de bekende Ikea slogan, geldt zeker ook voor kankerpatiënten. Je kunt nooit miskleunen met oprechte aandacht in de vorm van een kaartje (wees niet bang om iets raars op te schrijven), een leuke attentie, een bosje bloemen, een appje met de tekst ‘ik denk aan je’ of een foto met een brandend kaarsje, een hartje, een knuffel. Het is allemaal even hartverwarmend en zal met grote blijdschap worden ontvangen. Het geeft de patiënt het gevoel dat hij of zij er niet alleen voor staat. Dat er mensen zijn die meeleven. Dat er aan hem of haar wordt gedacht. En dat is goud waard.

4 – Bied een luisterend oor

Het is mijn ervaring dat mensen met kanker graag hun verhaal vertellen. Kanker is een ingrijpend proces. Erover vertellen helpt om het helder te krijgen en zet de verwerking in gang. Het beste wat je kunt doen is de ander uitnodigen om zijn of haar verhaal te vertellen. Om oprechte belangstelling te tonen, vragen te stellen en vooral een luisterend oor te bieden.
Soms vroegen mensen wel eens aan mij: ‘wil je er eigenlijk wel over praten?’. Ja, ik wilde er juist heel graag over praten. Het was iets wat me voortdurend bezighield, wat heel belangrijk was in mijn leven op dat moment, dat wilde ik graag delen met de mensen om me heen. Het is dan heel erg fijn als er mensen zijn die naar je willen luisteren. Luisteren met een open houding; zonder hun commentaar, adviezen of mening te geven.

5 – Emoties mogen er zijn

Het is normaal dat patiënten worstelen met boosheid, verdriet, wanhoop, depressie. Kanker is ingrijpend en heftige emoties horen erbij. Als emoties als woede, radeloosheid, verdriet, angst en wanhoop er mogen zijn, komt er ook weer ruimte voor plezier, ontspanning en genieten. Een lach en een traan liggen dicht bij elkaar. Het is voor mensen met kanker zo bevrijdend als ze zich niet groot hoeven te houden, als ze gewoon af en toe boos en opstandig mogen zijn van hun omgeving. Als er ruimte is voor verdriet, plezier en samen lachen. Bied troost door aanwezig te zijn zonder iets te willen veranderen. Er hoeft niets te worden opgelost of verholpen door jou.

6 – Toon medeleven geen medelijden

Je hoeft je niet groot te houden, laat zien wat het met je doet dat de ander zo ziek is. Toon gerust je eigen emoties, maar overstelp de zieke niet met jouw verdriet. Als patiënt heb je geen kracht om een ander die verdrietig is te ondersteunen, je hebt alle energie nodig om te overleven. Meeleven is prettig, meelijden is belastend. Ik vond het zelf het prettigst om bij vrolijke, stabiele, rustige mensen te zijn toen ik ziek was.

7 – Bied praktische hulp aan

Als je graag iets actiefs wil doen om iemand met kanker te ondersteunen, bied dan praktische hulp aan. Bied aan om te koken, stop de diepvries vol met maaltijden, ga als begeleider mee naar de chemo, fungeer als chauffeur om de patiënt naar de bestraling te rijden, maak het huis aan kant, zet bloemen in de vaas, maak samen een wandeling, verschoon het bed, doe boodschappen, haal een boek van de bibliotheek. Mensen met kanker hebben weinig energie. Het is fijn als ze die energie kunnen gebruiken om te herstellen en om leuke dingen te doen. Als anderen hulp bieden bij de dagelijkse en huishoudelijke verzorging dan kan dat ook.

8 – Denk ook aan de partner

De zorg voor iemand met kanker kan zwaar zijn. De partner van iemand met kanker heeft ook  aandacht en steun nodig. De partner wil zijn verhaal kwijt, zijn zorgen en twijfels kunnen delen. Bied steun en een luisterend oor. Ontlast de partner door taken over te nemen en hem of haar eens vrijaf te geven. Ontspanning en leuke afleiding doen wonderen en zijn nodig om het op de lange termijn vol te houden.

Sociale steun van familie en vrienden waren onmisbaar toen ik ziek was en hebben me er doorheen gesleept toen ik het moeilijk had. Hun aanmoedigingen, hun vertrouwen in mij en hun praktische hulp hebben ervoor gezorgd dat ik het gevoel had er niet alleen voor te staan. Dat gevoel gaf me vleugels en gun ik elke ander mens dat met ziekte of tegenslag kampt.

Lisa’s wondere wereld

voorkant boek Lisa wondere wereld

Ja, mijn tweede boek is uit!
Het heet Lisa’s wondere wereld en geeft een inkijkje in de belevingswereld van een hoogbegaafd meisje.
Vol levenslust en nieuwsgierigheid begint Lisa aan haar leven, vastbesloten om te ontdekken hoe de wereld in elkaar zit. Naarmate ze verder komt met haar ontdekkingstocht komt ze steeds vaker in aanraking met de harde, aardse realiteit. Ervaringen die de gevoelige Lisa vervullen met afschuw en waardoor ze zich soms eenzaam voelt. Met vindingrijkheid, doorzettingsvermogen en haar gevoeligheid weet Lisa hiervoor een oplossing te vinden en slaat ze een brug naar haar omgeving.

Lisa’s wondere wereld heb ik geschreven om een indruk te geven van wat hoogbegaafdheid inhoudt. Ik wil de kennis over hoogbegaafdheid vergroten. Vaak wordt nog gedacht dat hoogbegaafdheid gelijk is aan slimheid, intelligentie of goed kunnen leren. Het is echter veel meer dan dat. Hoogbegaafdheid is verweven met de identiteit. Het raakt de hele persoon en kan worden herkend aan een aantal persoonskenmerken. Deze persoonskenmerken van hoogbegaafdheid heb ik verwerkt in de hoofdpersoon Lisa; een nieuwsgierig en eigenzinnig meisje die weet wat ze wil.

Voor Lisa’s wondere wereld heb ik gebruik gemaakt van ervaringen uit mijn eigen jeugd, ervaringen met hoogbegaafde kinderen tijdens de opleiding tot GelukkigHB-begeleider, een flinke dosis fantasie en de eigenschappen van hoogbegaafdheid uit het Delphi-model (een model dat de kenmerken van hoogbegaafdheid definieert).

Het boekje is bedoeld voor iedereen die meer wil weten over hoogbegaafdheid. In het bijzonder opvoeders en leerkrachten, die met hoogbegaafde kinderen te maken hebben. Maar in de eerste plaats is Lisa’s wondere wereld een kinderboek; een boek voor (hoogbegaafde) kinderen. Ik hoop dat de kinderen die het lezen – alleen of samen met hun ouders – er herkenning en erkenning in vinden en dat ze trots zijn op wie ze zijn.

Het is verkrijgbaar via mij persoonlijk, via bol.com of andere online boekwinkels in Nederland en België. De prijs is € 16,50. Wanneer je het via mij besteld is de prijs inclusief verzendkosten.

Ik ben in ieder geval heel trots op Lisa’s wondere wereld. En ik ben benieuwd wat de lezers ervan vinden.

 

 

 

Muizen

We hebben muizen. Ze zitten in de bijkeuken en knabbelen aan het konijnenvoer, rotzooien in het plastic afval en knagen randjes van onze sportschoenen en regenlaarzen. We houden van muizen. Toen ik Frans leerde kennen had hij een nest jonge muizen en voerde hij de chocola die ik voor hem kocht aan zijn muizen. Toch zijn we het erover eens dat muizen in ons huis niet wenselijk zijn. Ze fokken maar raak en voor je het weet heb je een hele kolonie. Daarom hebben we een muisvriendelijke muizenval gekocht. Het is een kooitje waar je de muizen met voer in lokt en waar ze niet meer zelfstandig uit kunnen.
We hebben op deze manier al wel twintig muizen gevangen. Iedere ochtend loop ik met het kooitje met daarin een goed doorvoede muis naar het bos, waar ik het deurtje voor ze open maak. Sommige muizen zijn zo zenuwachtig dat ze niet doorhebben dat het deurtje open is, anderen sprinten er meteen vandoor. Op internet heb ik opgezocht dat de actieradius van een muis ongeveer honderd meter is. Dus het bos moet ver genoeg zijn om ons huis niet meer te kunnen bereiken. Al grapte er iemand dat ze dan gewoon na twee dagen weer bij ons terug zijn.
Omdat het wel erg veel muizen zijn die we vangen, begonnen we toch te twijfelen of we niet telkens dezelfde muizen vingen. Met dit doel had ik geprobeerd een stipje nagellak op hun hoofd te zetten. Hierdoor zouden we de al eens door ons gevangen muizen kunnen traceren. Maar muizen zijn zo beweeglijk dat het me niet lukte een stipje op hun kop te zetten en het halve muizenvalletje nu onder de roze nagellak zit.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik bij regenachtig of koud weer niet altijd zin had om de muis helemaal naar het bos te brengen. Ik liet de muis dan achterin de tuin vrij. Een vrij zinloze actie. Dat begreep ik zelf ook wel. Waarschijnlijk was de muis nog eerder terug in huis dan ik. Een keer maakte ik het wel erg bont. Het regende pijpenstelen, ik opende de voordeur en liet de muis er op de stoep uit, waarop deze direct via de voordeur weer naar binnen sprong. Foei Huijsmans, zo sprak ik mezelf toe, straks zitten die muizen door jouw domme actie niet alleen in de bijkeuken maar door het hele huis.
Soms zag ik ’s avonds wel eens een muis lopen, die klom dan gewoon recht omhoog tegen de wasdroger op en begon daar aan het vogelvoer te knabbelen of in het plastic te rommelen. Ik vroeg me wel eens af of de muizen die ik naar het bos bracht het wel zouden overleven. Of ze het niet koud hadden. Of ze wel genoeg te eten hadden. Of ze niet een langzame, wrede dood zouden sterven en of het niet humaner was ze gewoon met één klap in een echte muizenval dood te maken. Maar dan dacht ik hun lieve ronde kraaloogjes en aan vroeger toen ik nog kind was en muizen op mijn slaapkamer had. Ik hoorde de muizen dan zachtjes rondtrippelen in de nacht. Als kind vond ik dat best een beetje eng. Ik was bang dat ze bij mij in bed zouden komen. Mijn ouders zetten muizenvallen en die hoorde ik dan met een klap dichtslaan. De muis was niet altijd ineens dood. Soms hoorde ik de muizenval heen en weer slaan in een verwoede poging van de muis om zich te bevrijden. Het gevecht duurde tot de muis was uitgeput en langzaam de moed opgaf. De volgende ochtend vond ik dan onder mijn bed de muizenval met het muizenlijkje. Ik vond het vreselijk naar dat de muizen zo aan hun einde moesten komen en kon er vaak niet van slapen.

Vanochtend zat er een muis op onze muisvriendelijke muizenval. Hij zat daar en keek me aan. Eerst dacht ik nog: zeker een muis die we al vaker hebben gevangen en niet meer bang is voor me. Maar toen ik beter keek zag ik dat hij met zijn pootje verstrikt zat in het metaaldraad van de kooi. Hij probeerde zich los te rukken, maar zijn pogingen zorgden er alleen maar voor dat hij nog vaster verstrikt raakte. Ik deed tuinhandschoenen aan, zodat de muis me niet kon bijten en probeerde met een tangetje het ijzerdraad te verbuigen. De muis raakte zo in de stress dat hij geen moment stil zat en het een steeds bloederiger tafereel werd. Zijn ragfijne, blanke muizenpootje zat onder het bloed, net als zijn kleine staartje. Zijn dijbeen zag er vreemd dik en gedraaid uit. Het lukte me niet om het draad ook maar een millimeter opzij te krijgen. Ik vroeg me af of ik de muis dood moest maken en hoe ik dat het beste kon doen. Ik kon dit gemartel niet langer aanzien. De muis vocht voor zijn leven, maar raakte steeds meer uitgeput. Uiteindelijk haalde ik een grote nijptang uit de kelder. Hiermee moest het lukken. Ik was alleen bang dat ik met de grote nijptang per ongeluk een pootje mee zou nemen en het drama alleen maar groter zou maken. Met mijn linkerhand hield ik de muis in bedwang met de rechterhand kneep ik zo hard ik kon. Na een tijdje wrikken schoot de muis plotseling los en verdween pijlsnel met een dikke ijzerdraad pin in zijn been onder de diepvries.
Ik gooide de muizenval in de afvalcontainer. Weg ermee. Dit was al het derde slachtoffer dat de muizenval had gemaakt. Twee arme muizen waren de hongerdood gestorven, omdat wij niet in de gaten hadden dat ze erin zaten en ze niet tijdig hadden bevrijd. De muizen kwamen ook op de muizenval af als we er geen voer in deden.
Een langzame hongerdood sterven of met een ijzerdraad pin langzaam creperen onder de diepvries was iets wat ik de muizen absoluut niet aan wilde doen. Dat was nog vele malen erger dan gewoon pats boem dood.
De hele dag voelde ik me rot en dacht aan de pijn die de muis moest voelen. Zou hij al dood zijn? Ik stuurde de muis wat helende Reiki energie en bad dat hij snel uit zijn lijden verlost zou worden.
’s Avonds legde ik stiekem wat zonnebloempitjes voor hem neer bij de diepvries.

Onze pogingen om een muizenvrij huis te krijgen zijn tot nu toe vrij kansloos. En ik denk dat dat nog wel even zo blijft…

huismuis2 huismuis 1

Ontmoetingen

Uit onderzoek blijkt dat sociale contacten een van de drie pijlers van geluk zijn. Opvallend genoeg betreft het niet alleen de contacten met familie en vrienden, maar juist ook kleine, spontane ontmoetingen, zoals iemand die je vriendelijk gedag zegt op straat of een praatje met de kassière in de supermarkt. Zelf had ik de laatste tijd twee van die ontmoetingen die indruk op me hebben gemaakt. De ene was afgelopen week in de trein.
Ik was een boek aan het lezen toen ik geritsel hoorde. Licht geïrriteerd keek ik op. Schuin tegenover me zat een jongen met een bruine papieren zak. Ik dacht dat hij eten in de zak had zitten en met zijn vingers aan de zak zat te friemelen. Ik las weer verder, maar het irritante geritsel ging door. Ik keek weer naar de jongen en naar de zak. Ineens realiseerde ik me dat er een dier in de zak moest zitten. ‘Het is een vogel,’ zei de jongen die mijn gedachten leek te raden. De jongen had een caramelkleurige huid en een enigszins buitenlands accent. ‘Een vogel,’ riep ik verbaasd. En hij schoof de zak naar me toe en liet me een kleine, gele kanarie zien. ‘Ik houd van vogels,’ zei hij. ‘Ik ga met deze pop (benaming voor vrouwelijke kanarie) fokken. Ik heb een volière met allerlei kleuren kanaries.’ En hij pakte zijn mobieltje en showde me een foto met witte, oranje, rode, groene en gele kanaries. Het gezicht van de jongen straalde van grote blijdschap toen hij het over zijn vogels had. Belangstellend gevolgd door de andere passagiers in de coupé praatten we verder over vogels, over zijn studie megatronica en zijn toetreding tot het regionale handbalteam. Zijn Nederlands was goed, maar zijn woordenschat nog niet altijd toereikend. Soms bleef hij midden in een zin steken, op zoek naar het goede woord, dat ik dan voor hem vond en waar hij mij voor bedankte. Met een glimlach denk ik terug aan deze spontane ontmoeting met een achttien jarige.

De andere ontmoeting was in de supermarkt, terwijl ik inkopen deed voor het kerstdiner. Ik had me voorgenomen om van het boodschappen doen een ontspannende bezigheid te maken en er alle tijd voor te nemen. Ik zou nu eens niet als een razende door de winkel rennen om zo snel mogelijk alle benodigdheden te verzamelen. Ik zou me ook niet afvragen waarom al die mensen nu net in de winkel verschenen als IK boodschappen deed en me irriteren aan de drukte. Ik zou ook niet tegen mezelf zeggen dat het zonde van mijn tijd was en ik me veel liever met nuttiger dingen bezighield. Mijn voornemen werkte. Het boodschappen doen werd een tijdrovende en plezierige bezigheid. Ik sprak mensen aan, lachte, maakte grapjes en babbelde er op los.
Bij de witte wijn stond ik naast een oudere dame. We twijfelden beide welke witte wijn te kiezen: de chardonnay of toch de frisse sauvignon blanc. Spontaan rolde de vraag: ‘krijgt u eters over de vloer met de kerst?’ uit mijn mond. Ik weet ook niet waarom ik dat vroeg. ‘Nee,’ antwoordde de dame, ‘ik ben alleen met de kerst. Mijn man is overleden, ik heb geen kinderen en al mijn broers en zussen zijn ook al dood. U mag best weten dat ik van de week op een spoorwegviaduct stond en erover nadacht om te springen, omdat ik het niet meer zag zitten om alleen door te leven. Het valt niet mee hoor om helemaal alleen te zijn.’
Mijn hart kromp ineen. Het leek me vreselijk om alleen op de wereld te zijn en niemand te kennen die van je houdt. Niemand te hebben die om je geeft. Niemand die treurt om je dood. Natuurlijk heb je zelf een verantwoordelijkheid om iets van je leven te maken, maar sommige mensen worden wel erg hard door het leven getroffen en kunnen er niet altijd iets aan doen dat ze alleen en eenzaam zijn.
Ik wilde de vrouw uitnodigen om bij ons thuis te komen met de kerst en gezellig met ons mee te eten, maar ik deed het niet. De angst dat mijn familie het toch wel vreemd zou vinden om ineens een onbekende dame aan de kerstdis te zien zitten weerhield me ervan. Het zou de sfeer in huis hebben veranderd. Jarengeleden had ik eens het plan opgevat dat ik ‘gast aan tafel’ noemde. Ik wilde dan iedere week een onbekende gast uitnodigen om bij ons te eten, de ene week een zwerver, de andere week aan asielzoeker, dan weer een bejaarde of een gehandicapte. Ik zou dan zorgen voor een lekkere maaltijd en naar hun levensverhaal luisteren. Het is er (nog) niet  van gekomen.
Als ik ’s avonds in bed lig, na een gezellig en intiem kerstdiner met mijn familie, denk ik aan de eenzame vrouw uit de supermarkt. Ik zie voor me hoe ze in haar eentje aan tafel zit en de witte chardonnay drinkt die ze heeft uitgekozen. Een traan rolt over mijn wang. Het voelt een beetje alsof ik de herbergier ben die tegen Jozef en Maria zei: ‘in mijn herberg is geen plaats voor jullie.’

Blij

Ik kon het bijna niet geloven, maar het was toch echt zo. Midden op het fietspad lag een zwarte portemonnee. Van een man wist ik direct. Ik keek even of ik geen draadje over het fietspad zag lopen, waaraan een paar achter de heg verstopte jongens zouden trekken, als ik de portemonnee op wilde rapen. Maar dit bleek niet het geval. De portemonnee lag daar zo duidelijk zichtbaar dat ik verbaasd was dat niemand anders hem had opgeraapt. Waarschijnlijk lag hij er net kwam ik tot de conclusie. Ik keek om me heen of ik iemand zag lopen of fietsen. Bij het huis naast het fietspad zag ik een oudere man op het erf lopen. Hij was in de weer om de laatste herfstbladeren bijeen te blazen. Zou de portemonnee misschien van hem zijn? Nog in gedachten raapte ik de portemonnee op die zwaar aanvoelde en nam hem mee naar huis.

Al snel kreeg ik bevestigd dat het inderdaad om een mannenportemonnee ging; er zaten allemaal pasjes in van ene Henk. Ik doorzocht de portemonnee op zoek naar een adres of telefoonnummer dat me op het spoor van de eigenaar zou kunnen brengen. Maar helaas nergens een telefoonnummer of adres te vinden. Wel bankpasjes, een identiteitskaart, een pas van de zorgverzekering en een klein beetje contant geld.

Op google toetste ik de naam van de eigenaar in. Maar er kwam niets naar boven. Deze man had geen facebookaccount, was niet actief op linked-in en zelfs niet bekend in de telefoongids.
Ik nam contact op met de politie en kwam erachter dat ze geen gevonden voorwerpen meer in ontvangst nemen. Alleen als er sprake is van een misdrijf kun je nog bij de politie terecht. Gevonden voorwerpen kun je voortaan melden bij de gemeente.
Maar zou de eigenaar op het idee komen om naar de gemeente Doetinchem te gaan en niet naar zijn eigen gemeente? Dan moest hij al weten dat hij de portemonnee ergens in Doetinchem was verloren en dat wist hij waarschijnlijk helemaal niet. Misschien dacht hij wel dat zijn portemonnee was gestolen.
Moest ik dan de portemonnee naar de gemeente brengen die op de identiteitskaart stond vermeld? Op internet zocht ik de desbetreffende gemeente op. Voor de aanmelding van gevonden voorwerpen moest je een formulier downloaden. Halverwege het invullen van de gegevens ben ik afgehaakt. Veel te bureaucratisch.

Ik besloot tot een andere tactiek. Trok mijn jas aan en liep weer naar de plaats waar ik de portemonnee had gevonden. Ik keek naar het huis naast het fietspad en vroeg me af of de portemonnee van de man kon zijn die nu met veel lawaai achter in de tuin iets aan het zagen was. Ik stond een tijdje te gluren op de stoep, terwijl ik me afvroeg of ik de man zou aanspreken en wat ik dan zou zeggen. Een voorbijganger keek nog eens om naar mij en ik realiseerde me dat ik een vreemde indruk moest maken zo op de stoep staand turend naar een huis. Ineens vond ik het een raar idee van mezelf om de man aan te spreken en ik liep terug naar huis.

Op de bank nam ik de inhoud van de portemonnee nog eenmaal helemaal door. Verstopt in een zijvakje vond ik een bedrijfshulpverleningspasje met daarop de naam van een bedrijf. Dat was een ingang. Via internet achterhaalde ik het telefoonnummer van de HR-afdeling van het bedrijf en legde het probleem voor aan de HR-secretaresse. De man was wel bekend maar werkte inmiddels niet meer bij het bedrijf en ze kon me in verband met de privacy natuurlijk niet de gegevens doorgeven, maar ze wilde de man  wel bellen en dan kon hij mij bellen als hij dat wilde.

Nu had ik gedaan wat ik kon en moest ik afwachten hoe het verder zou gaan.
Niet veel later ging de telefoon. Een vrouwenstem die vertelde dat ze net was gebeld met de mededeling dat ik de portemonnee van haar man had gevonden en me vroeg of dat inderdaad zo was. Ik beaamde het. Ze vroeg of ik alsjeblieft thuis wilde blijven dan zou ze haar man zo snel mogelijk mijn kant opsturen. Twintig minuten later ging de deurbel.

Een man met een blauwe jas keek me verwachtingsvol aan. ‘Ik hoop dat je me blij kan maken’, zei de man. ‘Ik weet zeker dat ik je héél blij kan maken’, antwoordde ik en toverde de portemonnee achter mijn rug tevoorschijn.

Ik vertelde hoe en waar ik de portemonnee had gevonden en hoe ik de man op het spoor was gekomen. Hij vertelde dat hij met zijn vrouw naar het ziekenhuis was geweest en dat ze samen over het fietspad door de Kruisbergse bossen naar huis waren gefietst. Hij had pas thuis gemerkt dat hij zijn portemonnee kwijt was. Hij had alleen geen idee hoe en waar dat gebeurd was. Hij was in paniek geweest, omdat al zijn belangrijke pasjes er in zaten.

Hij kreeg tranen in zijn ogen en zei: ‘ik kan niet geloven dat ik alles weer terug heb. Oh, ik ben zo blij.’ En daar werd ik dan ook weer blij van. Het is fijn om andere mensen blij te kunnen maken. De rest van de dag liep ik rond met een grote lach op mijn gezicht.

Aangenaam leven

Tijdens de behandelingen van mijn borstkanker heeft het me enorm geholpen om mijzelf regelmatig de vraag te stellen: wat kan mij nu helpen? Wat kan ik doen om het leven aangenamer te maken voor mijzelf? Deze vragen deden een beroep op mijn creativiteit en brachten de focus naar de positieve dingen die ik kon doen. Het gaf ook een gevoel van controle en zelf sturing kunnen geven aan het proces. Ik was geen weerloos slachtoffer maar nam zelf de regie in handen. Uit eigen ervaring weet ik dat er heel veel is dat je kunt doen om het leven aangenamer te maken voor jezelf.
Ook mijn vriendin, die nu bijna een jaar halfzijdig verlamd is, heeft haar creativiteit aangesproken om haar leven zo aangenaam als mogelijk te maken. Door te focussen op wat nog wel kan en niet te blijven hangen in hoe het ooit was en wat ze nu nooit meer zal kunnen. Ze maakt gebruik van allerlei hulpmiddelen, mensen komen haar healingen geven, masseren haar verkrampte hand en voet, ze gaat naar creatieve therapie, schildert, heeft zangles, oefent met tafeltennissen, is voor haar verjaardag een weekend naar Maastricht geweest en luistert naar mindfulness sessies om te ontspannen. Kortom: ze heeft de draad van haar leven weer opgepakt. En ik ben onwijs trots op hoe ze dat doet.
Af en toe ontmoet je mensen die het aangenaam maken van hun leven in een overtreffende trap tot uitvoering brengen. Deze mensen zijn een bron van inspiratie voor anderen. Zo ken ik een man die bijzonder creatief is in het bedenken van wat hij nog wel kan, hoewel hij waarschijnlijk in de ogen van de meeste mensen bijzonder weinig meer kan. Hij is namelijk tot aan zijn nek toe verlamd. Kon hij eerst nog zijn rolstoel bedienen met behulp van zijn hoofd, dat is nu helaas verleden tijd, omdat zijn nekspieren het inmiddels laten afweten. Dit weerhoudt hem er echter niet van om een opleiding kunstgeschiedenis te volgen. Hij kan immers nog kijken (inmiddels ook bijna niet meer omdat hij staar heeft gekregen), luisteren, praten en denken. Dat hij aan de zuurstof zit vindt hij geen reden om niet meer de deur uit te gaan. Zijn vrouw vindt het ook geen probleem. Ze genieten samen van lekker uit eten gaan. Ze bestellen dan eerst zijn gerecht dat ze samen oppeuzelen: zijn vrouw stopt eerst een hap in zijn mond en dan één in haar eigen mond. Ze drinken champagne met een rietje, zodat hij zich niet verslikt.

Natuurlijk vraag ik me wel eens af hoe lang dit nog door kan gaan. Hoe ver kan hij nog achteruit gaan? Maar vooralsnog geniet hij van wat hij nog allemaal kan. En dat vervult me met grote bewondering en is volgens mij het geheim van een aangenaam leven.

 

IMG-20171125-WA0001

De achtbaan van je leven

Is ons leven een geschreven script dat zich langzaam ontrolt zoals het vooraf is bedacht? Zijn wij de acteurs in een toneelstuk en spelen we de hoofdrol in ons eigen leven? Of kunnen we echt keuzes maken en ons leven zelf bepalen? Als kind van een jaar of acht hielden deze vragen me frequent bezig. Als ik ’s avonds in mijn bed lag probeerde ik te ontrafelen hoe het mysterie van het leven in elkaar steekt.

Het was me opgevallen dat volwassenen, op mijn vele ‘waarom vragen’, zoals waarom heb je juist tante X uitgekozen als vrouw om mee te trouwen of waarom ben je administratief medewerker geworden, veelvuldig antwoordden ‘dat het nou eenmaal zo gelopen was’. ‘Ja’, zeiden ze dan, ‘dat weet ik niet precies, het is gewoon zo gegaan.’  Dat vond ik zo’n raar antwoord. Net alsof ze er zelf helemaal geen invloed op hadden kunnen uitoefenen. Alsof ze zelf geen bewuste keuzes hadden gemaakt, terwijl die keuzes op de kruispunten in hun leven wel heel bepalend waren voor de rest van hun leven. Ik nam mij vurig voor het anders te doen met mijn leven. Ik wilde niet zoals zoveel volwassenen eindigen in een saai en troosteloos bestaan, omdat het nu eenmaal zo gelopen was. Nee, ik zou mijn leven heel bewust vormgeven door de juiste keuzes te maken.

Een andere reden waarom ik me afvroeg of alles in ons leven is voorbestemd waren mijn voorspellende dromen. Van kleins af aan had ik regelmatig dromen die enige tijd later werkelijkheid werden. Tijdens zo’n droom  wist ik dat het een droom betrof die later zou uitkomen. Vaak waren het onbenullige dingen die uitkwamen, zoals dat ik naar een verjaardagsfeestje ging of dat ik met mijn ouders zat te ontbijten. Gewone dagelijkse taferelen, waarbij ik precies wist wat er gezegd zou worden. Sommige mensen zullen zeggen dat het om een deja vu gaat: een foutje in het geheugen, waardoor het lijkt alsof je de ervaring al eens eerder hebt meegemaakt, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Maar als ik ’s ochtends wakker werd dan herinnerde ik mij de voorspellende droom en wist ik dus van tevoren wat er zou gebeuren. Net of die gebeurtenis al klaar lag om te worden uitgevoerd. Zo droomde ik als kind bijvoorbeeld dat mijn vader van baan zou veranderen en in de nieuwe baan problemen zou krijgen met zijn baas. Dan zat ik ’s avonds op het matje voor mijn bed geknield te bidden tot God of het alsjeblieft anders zou mogen gaan. Maar het ging precies zoals in de droom.

Toen ik al een stuk ouder was droomde ik dat de vader van een vriendin van mij leverkanker zou krijgen en korte tijd na de diagnose zou overlijden. Ik vond het een schokkende droom en vroeg mij af waarom ik dit vooraf te weten kwam. Kon ik door mijn voorkennis ingrijpen in het proces? Kon ik het voorkomen? Nee, zo voelde het niet. Alles gebeurde zoals het moest gebeuren. Het voelde alsof we allemaal onderdeel zijn van een groter geheel. Een vooraf bedacht plan. Helaas kwam ook deze droom uit.

Momenteel lees ik ‘Tonio’, het boek over de verongelukte zoon van A. F. Th. van der Heijden. Ook hierin vind ik aanwijzingen dat het leven precies loopt zoals het is bedoeld. Van der Heijden beschrijft hoe hij drie weken voor het dodelijke ongeluk van zijn zoon een soort afscheid heeft ervaren. Het was een bijzondere avond geweest en ze hadden elkaar bij het afscheid, in tegenstelling tot hun gebruikelijke uiteen gaan,  langdurig omarmd en gezoend.  Het had hem ontroerd en hij had zijn zoon met tranen in de ogen nagekeken. Achteraf gezien was het alsof zijn zoon op dat moment afscheid van hem had genomen. Op het moment van het ongeluk zelf, om vier uur ’s nachts, wordt hij wakker met een kramp in zijn maag. Hij begrijpt niet wat er aan de hand is en probeert verder te slapen. Later hoort hij dat het ongeluk om iets over vieren heeft plaatsgevonden. Wonderlijk toch?

Toen ik nog weer ouder was droomde ik dat Frans en ik in het huis van de directeur van de organisatie waar ik werkte zouden gaan wonen. Ik vroeg me af hoe deze droom ooit uit zou kunnen komen, want het leek heel erg onwaarschijnlijk. We hadden geen plannen om te verhuizen en Frans was net voor zichzelf begonnen met werk. Op een dag vertelde de directeur dat hij een baan in Maastricht had geaccepteerd en de organisatie zou verlaten. Tot mijn eigen verbazing hoorde ik mezelf vragen: ‘heb je je huis al verkocht?’ ‘Nee’, antwoordde hij, er zijn wel heel veel gegadigden, maar we hebben het nog niet verkocht. Hoezo, hebben jullie interesse?’ ‘Waarom komen jullie aanstaande vrijdag niet kijken?’, voegde hij er enthousiast aan toe.
‘Wat’, zei Frans, ‘dat gaan we niet doen hoor’.  Maar ik wist hem over te halen door te zeggen ‘dat alleen kijken toch geen kwaad kon’. We vonden het allebei een superfijn huis en tijdens de rondleiding lieten we ons lyrisch uit over alle mooie kanten van de woning. Een tweede bezichtiging volgde. Daarna besloten Frans en ik eensgezind dat we het niet zouden doen. Het financiële risico was te groot. Ik zou mijn baas vertellen dat we af zouden zien van de koop.
Toen gebeurde er iets wat ik niet had voorzien. Nadat ik had verteld dat de koop niet doorging, omdat we het financiële risico te groot vonden, vroeg mijn baas welk bedrag voor ons dan acceptabel zou zijn. Ik hield het bedrag wat ik noemde bewust heel laag aan, dan zou duidelijk zijn dat het echt niet kon. Maar tot mijn verbazing zei mijn baas: ‘nou dan doen we van die prijs nog 10.000 gulden af, dan kunnen jullie het zeker betalen. Er zijn potentiële kopers die ons de gevraagde prijs willen betalen, maar we willen het huis aan jullie verkopen, want jullie zijn er echt blij mee. Het huis hoort bij jullie.’ En zo kwam de voorspellende droom toch uit.

In de coaching is het gebruikelijk te zeggen dat, dat waar je op focust de neiging heeft om uit te komen. Focus daarom op wat je graag wil realiseren. Ben je heel bezorgd en bang voor iets dan focus je je op een negatieve uitkomst, waardoor je eigenlijk onbewust de kant op stuurt waar je niet heen wilt. Er zijn dan ook mensen die zeggen dat als je heel bang bent om kanker te krijgen, je de kans vergroot dat je het ook krijgt, omdat je er zo op gefocust bent. Je creëert met je angst als het ware de kanker. Dat geloof ik niet. Ik denk eerder dat het andersom is: als je ergens bang voor bent, dat je dan weet dat het ooit gaat gebeuren.
Ik ben mijn hele leven bang geweest om kanker te krijgen. Het leek me het meest afschuwelijke dat me kon overkomen. Ik denk dat ik onbewust wist dat het ergens in mijn leven op me lag te wachten. Dat ik diep vanbinnen altijd heb gevoeld dat ik kanker zou krijgen.

Stel het leven eens voor als een voor jou op maat gemaakte achtbaan. Je bekijkt de achtbaan van tevoren, voordat je wordt geboren. Je weet bijvoorbeeld dat jouw achtbaan eerst steil omhoog gaat om daarna keihard naar beneden te suizen en vervolgens weer omhoog, schuin over de kop gevolgd door een paar loopings.
Je hebt ervoor gekozen om de achtbaan van je leven in te stappen en dan kun je er niet meer uit. Tergend langzaam word je omhoog getakeld, er is nog niets aan de hand, alles in je leven verloopt soepel, er lijkt geen vuiltje aan de lucht, maar ergens in je maag knaagt de spanning, want je weet al dat er na de top een afgrond aan komt, dat je onherroepelijk met een noodvaart naar beneden zal gaan. Ik denk dat ik de diagnose borstkanker zo heb ervaren. Als iets dat al die tijd voor me klaar lag en waar ik met spanning in mijn maag op zat te wachten.

Waarom kiezen mensen voor een achtbaan? Omdat het een spannende ervaring is. Het geeft een kick. Je hebt het meegemaakt. Niet alle mensen kiezen voor een heftige achtbaan. Sommige mensen vinden een vlak spoor met enkele onverwachte wendingen al spannend genoeg. Je krijgt de achtbaan die bij past bij wat jij wil ervaren. Precies op maat gemaakt voor jou. Maar als je spijt krijgt kun je er niet meer uit. Je moet door of je het nu leuk vindt of niet. Ongeacht wat het leven voor jou in petto heeft.

Hoe zit het dan met je vrije wil? Heb je dan helemaal geen invloed op je leven? Ik denk dat voorbestemming en vrije wil verwikkeld zijn in een ingenieus samenspel van actie en reactie. Het leven legt iets op je pad en kijkt hoe jij hierop reageert. De belangrijke dingen in het leven kun je niet ontlopen, maar je hebt altijd een vrije keuze hoe je ermee omgaat.

Ik denk dat het verhaal van je leven vooraf is geschreven en dat je vrije wil is hoe jij invulling geeft aan de rol die je vooraf hebt gekozen. Heel het leven draait erom hoe jij invulling geeft aan je leven. Hoe reageer je op wat er op je pad komt? Daar kun je belangrijke keuzes in maken. Je hebt geen vat op wat er in je leven gebeurt, maar wel hoe je daar op reageert. Daarin schuilt jouw unieke stukje. Dat is het monument dat jij in het leven achterlaat.

 

 

Einde van een boom

Voor ons huis stond een markante boom. Het was een oude berk met een flinke omvang; zijn kruin stak ruim boven het dak van ons huis uit en zijn stam was meer dan een meter in doorsnee. De kenners schatten de boom op zo’n zeventig jaar oud.
Ik hield van deze boom. Ik keek als ik in de tuin zat graag naar zijn imposante gestalte, zijn ritselende bladerdak en de vogeltjes die in zijn zwiepende takjes heen en weer wiegden. De boom voelde als een vriend die met zijn moederlijke energie ons huis en onze plek beschermde. Als een wachter stond hij voor ons huis en bood ons beschutting tegen zon, wind en straling.

In het voorjaar zag ik vocht uit zijn stam druppen en toen ik goed keek zag ik overal mieren uit zijn bast tevoorschijn komen. Onderaan de stam was zijn hout vermolmd. Het voelde alsof de boom ziek was en weinig energie meer had. Een bomenexpert bevestigde dat. De boom was aangetast door een schimmel die zich aan zijn hout tegoed deed. Ook de vele vliegende mieren waren geen goed teken. De veiligheid kon niet langer worden gegarandeerd. Met het rapport van de bomenexpert vroegen we een kapvergunning aan voor onze – zoals dat wordt genoemd – beeldbepalende boom.

Gelukkig hadden we door de duur van de gemeentelijke procedures de tijd om te wennen aan het idee dat de boom zou worden gekapt. Uiteindelijk brak de dag aan dat de boom zou worden geveld. Met vijf man sterk, een grote takelwagen met hoogwerker en een houtversnipperaar kwamen ze voorrijden. De weg werd gedeeltelijk afgezet met pilonnen en linten. Niet veel later sneuvelden de eerste takken, die door de man in de hoogwerker werden afgezaagd en direct door de anderen werden afgevoerd naar de houtversnipperaar. De grote takken werden, nadat ze waren doorgezaagd, voorzichtig met een touw naar beneden getakeld.

Hoewel de regen met dikke stralen uit de hemel stroomde, stond al snel de halve buurt aan de overkant van de straat te kijken. Het was ook spectaculair om te zien hoe de bomenexperts met een touw in de boom klommen en stukje voor stukje de boom ontmantelden. Na de takken was de stam aan de beurt. Van bovenaf werd er telkens een stuk afgezaagd en voorzichtig naar beneden geworpen, totdat uiteindelijk de stronk viel en er niets meer van de boom over was dan de wortels.
’s Middags kwam er iemand die de stukken stam in hanteerbare blokken hakte en meenam voor zijn houtkachel.

De oprit zag er vreemd groot en kaal uit. Leeg. De meeste mensen uit de buurt riepen dat we wel blij zouden zijn dat de boom weg was, dat we veel meer licht in huis zouden hebben, dat ons huis zo veel mooier uitkwam en dat we nu geen last meer zouden hebben van de troep die zo’n boom maakt. Allemaal waar, maar toch ging het me aan het hart dat de boom weg was. We hadden de boom graag willen behouden. Deze herfst zouden we niet meer over een tapijt van geelgekleurde blaadjes lopen, zou ik niet meer zijn imposante kruin zien als ik uit het raam keek en niet meer zijn takjes zachtjes horen ruisen in de wind.

Gisteren kwam de vader van de bomenexpert met een stobbenfrees om de wortels te vermalen. Het was een zachte, vriendelijke man en we begrepen elkaar. Hij zei, ‘ik vind het altijd jammer om zo’n grote boom te kappen, mensen houden niet meer van bomen, terwijl het de longen van de aarde zijn. De bomen slaan co2 op in hun bladeren en behoeden ons zo voor de opwarming van de aarde. Ze geven ons zuurstof.’
Ik dacht aan de bomen in het bos, hoe heerlijk ik het vind om na een dag achter de computer of in de auto, in het bos te lopen. Ik geniet van hun kleuren, snuif hun geuren op en apprecieer de rust die ze uitstralen. In de natuur kan ik me weer opladen. ‘Ik houd wel van bomen’, zei ik.
‘Maar’, vervolgde de oude man troostend, ‘bij deze boom was het echt nodig. Er was bijna niets meer over van de wortels, die waren al bijna helemaal vermolmd. De boom had zo om kunnen vallen in een najaarsstorm.’

De zachtaardige man bracht ons op het idee om de tot houtsnippers vermalen boomwortels te gebruiken als bemesting voor onze tuin. Zo leeft de boom toch nog een klein beetje voort.

IMG_20170927_172538IMG_20170930_102022IMG_20170930_105544

Alwin

Al onze acht konijntjes, die inmiddels zijn uitgegroeid tot flinke konijnen met grote, rechtopstaande oren (geen van de jonkies heeft de hangoren van Lana meegekregen), hebben via Stichting Flappus in Zwolle een goed tehuis gevonden met veel ruimte, liefde en een maatje voor gezelschap. Soms sturen de nieuwe eigenaars enkele foto’s naar ons toe om te laten zien hoe ons konijn is terecht  gekomen. Dat vinden we erg leuk.

Om Lana wat meer gezelschap te geven – het is zonder de jonkies om haar heen erg eenzaam voor haar – togen we op een zaterdagochtend richting Zwolle om een leuk maatje voor haar uit te kiezen. Lana was mee en we hadden bedacht dat zij een bepalende stem in de uiteindelijke keuze zou krijgen. Het zou tenslotte haar levensmaatje worden. Er waren twee mannen die haar wel konden bekoren; de lieve, bange Boaz en de dappere Hercules met wat meer pit.

Konijnen zijn net mensen. Als ze andere konijnen ontmoeten is er soms direct een klik, soms vinden ze elkaar lief, soms moeten ze aan elkaar wennen en soms weet je direct dat het nooit wat gaat worden. Lana en Boaz vonden elkaar lief. Bij Lana en Hercules was er direct een pittige confrontatie. Hercules is een dwergkonijn en hij verdween bijna geheel onder de grote Lana toen die, zoals dat gebruikelijk is bij konijnen, op zijn rug ging rijden om de rangorde te bepalen. Maar hij liet zich niet op de kop zitten en probeerde op de rug van Lana te klauteren.

De koppelaarster van de opvang adviseerde ons Boaz te kiezen. Probleem was echter dat wij niet zo’n klik met Boaz hadden. Wij voelden meer voor Hercules met zijn pluishoofdje en zijn pittige karakter. Het werd dus Hercules.

Op de terugweg in de auto zaten ze op advies van de opvang bij elkaar in een hok. Het leek heel goed te gaan, ze lagen bijna tegen elkaar aan. Eenmaal thuis brandde de strijd om te bepalen wie het hoogst in rangorde is echter los. Het bepalen van de rangorde kan een paar dagen duren en het kan er heftig aan toe gaan. Zolang ze elkaar niet verwonden is er niets aan de hand, zo verzekerde de eigenaar van Flappus ons. Rondvliegende haren zijn toegestaan.

Na een week ontdekte ik echter dat Lana allemaal wondjes op haar rug had en dat Hercules haar telkens beet als hij op haar rug probeerde te rijden. Dat was niet acceptabel. Als dit zo zou blijven moest Hercules terug naar de opvang. Toch had ik het gevoel dat ze elkaar wel mochten. Ze lagen soms ook lief tegen elkaar aan en knabbelden dan gezamenlijk aan een worteltje.

Ik had het gevoel dat Hercules veel had meegemaakt in zijn jonge bestaan. Hij vond het moeilijk om zich over te geven en vertrouwen te hebben in het leiderschap van Lana. Hij was bang. Hij had geleerd dat vechten de beste verdediging was. Hij voelde strijdlustig. Ik had het idee dat onze lieve, relaxte Lana hem kon helpen om vertrouwen te krijgen, om zachtaardiger te worden en te ontspannen. Ik had een zwak voor hem en vond het moeilijk om hem terug te brengen.

Als eerste maatregel veranderden we zijn naam van Hercules in Alwin. We vonden dat de naam Hercules een verkeerde energie uitzond. Het riep teveel een beeld op van Hercules, de Romeinse god van strijd en overwinning, en wakkerde daardoor de vechtlust in huis aan, terwijl we juist wilden dat Lana een echt vriendje zou krijgen. Daarom doopten we Hercules om in Alwin, dat edelmoedige vriend betekent. We vonden dit beter passen bij het doel waarvoor hij in huis was gekomen en hoopten dat hij hierdoor van strijdlustig in zachtmoedig zou veranderen.

We besloten een ultimatum te stellen. Resoluut vertelden we de konijnen dat Alwin zou worden teruggebracht als ze binnen een week geen vriendschap hadden gesloten. Van Alwin verwachtten we dat hij Lana ging wassen. Hij moest laten zien dat hij zijn nieuwe naam eer aandeed. Als Lana wilde dat Alwin zou blijven, moest ze als teken op haar zij gaan liggen. Als ze dat niet deed, zouden we dat beschouwen als een teken dat ze het niet zag zitten met Alwin en liever een ander vriendje had.

Al vijf minuten na het indringende gesprek, ging Lana op haar zij liggen, iets dat ze zelden doet. Lana koos dus toch voor Alwin. Kort daarop begon Alwin, nog enigszins aarzelend aan het oor van Lana te likken. Dit was het begin van hun vriendschap. Nu liggen ze samen te slapen en wassen liefdevol elkaars vacht. We hopen dat ze nog lang en gelukkig bij elkaar kunnen zijn.

Dieren begrijpen meer dan je denkt en reageren sterk op wat de baasjes uitzenden.

IMG_20170809_190939 IMG_20170823_180653 IMG_20170824_163502

Waar de wind waait

We zijn net terug van alweer een heerlijke vakantie. Een vakantie waarin we nieuwe gebieden hebben ontdekt, maar vooral een vakantie die ons heeft geleid naar bekende plekjes die we graag nog een keer wilden bezoeken. Het is een risico om een plaats waar je bijzondere herinneringen aan bewaart nogmaals te bezoeken, vind ik. Een tweede keer kan het tegenvallen en dan werpt het een smet op de oorspronkelijke herinnering. In ons geval heeft het goed uitgepakt. Het is een vakantie geworden van bergen en meren.

De eerste week van de vakantie mocht ik bepalen waar we heen zouden gaan en wat we zouden gaan doen, de tweede week zou in het teken van paragliden staan. De deal was dat ik Frans zou volgen daar waar weer en wind het gunstigst waren voor het vliegen; een uitdaging voor mij.

We koersten af op Zwitserland en kwamen uit bij de autotrein in Kandersteg. De weg liep dood in de bergen en de trein door de tunnel was de enige mogelijkheid om aan de andere kant van het bergmassief te komen. We reden een open wagon op met onze camper en daarna begon de tocht. Het had me wel spannend geleken die autotrein, maar eigenlijk was het vooral saai, want we reden door een onverlichte tunnel en zaten een kwartier in het donker in onze eigen camper.

Toen we de tunnel uitkwamen waren we moe van de lange reisdag en besloten een camping te zoeken. Het Lago Maggiore waar ik graag naar toe wilde, moest maar een dagje op ons wachten. De volgende dag kwamen we erachter dat we heel dicht bij Zermatt zaten; de plaats waar we op onze huwelijksreis naar toe zijn geweest en waar we zulke goede herinneringen aan bewaren. We pasten onze plannen aan en in plaats van verder te reizen naar het Lago Maggiore boekten we een treinreis naar  Zermatt, dat een autovrij plaatsje is waar je alleen per trein kunt komen. Vanuit Zermatt pakten we de Gornergratbahn, een tandwieltreintje dat bijna loodrecht omhoog gaat naar 3.100 meter en de beroemde Matterhorn. We hadden een stralende dag uitgekozen. Zo’n dag die maar weinig voorkomt hoog in de bergen: met een strak blauwe lucht en nauwelijks wind. Het uitzicht was magnifiek. We maakten een prachtige wandeling en genoten in de late middagzon van een ijsje. We moesten rennen om de laatste trein terug naar Zermatt te halen.

IMG_20170905_130115 IMG_20170905_140139 IMG_20170905_143120 IMG_20170905_155254 IMG_20170905_155335 IMG_20170905_160753

 

 

 

 

 

 

 

De volgende dag rijden we via de Simplonpass naar Italië. Ik vind het altijd bijzonder om te merken dat je met het passeren van de landsgrens ineens ook een andere wereld binnenrijdt met een andere energie. Zwitserland voelt schoon, maar ook streng en serieus. Op het moment dat we Italië binnenrijden lijkt alles ineens zonniger en vrolijker. Alsof de mensen hier meer van het leven houden.

Het Lago Maggiore met zijn grote, drukke campings kan ons niet zo bekoren, daarom wijken we uit naar het kleinere Lago D’Orta. We vinden een kleine, authentieke Italiaanse camping waar ze ’s middags siësta houden, waar ze alle tijd van de wereld hebben en waar we een plekje krijgen met uitzicht op het lieflijke Orta meer. ’s Middags gaan we naar het privéstrandje van de camping en lekker zwemmen in het zachtblauwe water.

De volgende dagen zijn heel relaxed. We ontbijten met uitzicht op het meer, het is heerlijk zacht zomers weer. We rijden met de camper door piepsmalle straatjes waarbij we soms de spiegel schampen aan een uitstekend venster van een huis of in de achteruit moeten als er een tegenligger aankomt. We beklimmen de Mottarone, een berg met 360 graden uitzicht. Op de top hebben we zicht op de beboste bergen en de vele meren van Noord-Italië. We tellen zeven meren, waaronder het grillige Lago Maggiore. We brengen een bezoek aan het mondaine stadje Stresa prachtig gelegen aan de oever van het Lago Maggiore. Met een bootje gaan we naar één van de eilanden voor de kust waar we een bezoek brengen aan het kasteel en de tuinen van de familie Borromea. Ik houd van de blauwe kleur van het meer. ’s Avonds ontmoeten we vrienden die ‘toevallig’ ook in de buurt van Stresa zijn met hun camper en gaan we samen pizza eten. De laatste dag gaan we naar San Giulio, een middeleeuws stadje dat bekend is vanwege de pelgrims die een bezoek brengen aan de botten van de heilige Sint Franciscus van Assisi, die in een kistje liggen in de grote kathedraal op het eilandje dat dezelfde naam draagt. Ik had gelezen dat het eiland echt de moeite waard was en dat je er in de natuur een pelgrimstocht kon lopen. Het blijkt echter een piepklein eilandje dat we na een half uur echt wel hebben gezien, maar onze boot komt pas drie uur later. We zitten vast op het eiland. Misschien is dat wel onze pelgrimstocht; gewoon een paar uur zittend doorbrengen aan de rand van het water, zonder gedachten, zonder iets te hoeven, alleen maar te zijn.

 

IMG_20170907_094228IMG_20170907_135236IMG_20170907_142656IMG_20170907_162305IMG_20170907_162324IMG_20170907_171138IMG_20170907_171149IMG_20170907_172127IMG_20170907_172635

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IMG_20170907_174537 IMG_20170908_125530 IMG_20170908_164955

 

 

 

 

De volgende dag begint de week van Frans. Het weer is omgeslagen en het regent pijpenstelen. Tot onze enkels in het water waden we naar het toilet. Er trekt een koufront over de Alpen en het is overal slecht, behalve in een uithoekje in Frankrijk, dat in de luwte van de bergen ligt: Sint Vincent les Fortes. De plaats waar ik heb leren paragliden.
Het clubje paragliding vrienden heeft besloten de koers te verleggen van de Dolomieten naar Sint Vincent les Fortes, dus rijden we door een grijs en grauw landschap in de stromende regen naar Frankrijk. De sfeer in Frankrijk is verlaten en troosteloos.

Na een hele dag regen, breekt bij het binnenrijden van de bergen bij Sint Vincent les Fortes, de zon door. De zon heeft een gaatje in het wolkendek gevonden en zet de bergen, die achter zich een inktzwarte lucht herbergen,  in een gouden licht. Het heeft iets magisch, iets waar we stil van worden. Op dat moment verschijnt een felle regenboog die fier met twee poten in de grond staat.

We strijken neer op een camping aan Lac de Serponcon, een helderblauw stuwmeer. De avond is helder en koud. Het is fijn de paragliding vrienden weer te zien. Er zijn ook een paar mensen bij die ik nog niet ken.

De ochtend wordt doorgebracht met ‘parawaiting’ op de top van de berg. De mannen zijn met hun pakzakken in ons volgestouwde busje omhoog gebracht en wachten op thermiek, die maar niet komt. Rond een uur of drie gaan ze eindelijk de lucht in. Het is druk in de lucht. Omdat er weinig thermiek is vliegt iedereen op dezelfde plek. Ik vind het doodeng en ben bang dat Frans een botsing in de lucht krijgt. Een paar keer vliegt er rakelings iemand langs hem heen. Niemand heeft lekker gevlogen; iedereen vond het te druk en eigenlijk daardoor te risicovol.

IMG_20170910_124007 IMG_20170910_124019 IMG_20170910_165224 IMG_20170910_170548 IMG_20170910_170625 IMG_20170910_180928

 

 

 

 

 

 

 

Had ik me net ingesteld op Frankrijk en wat informatie verzameld over wat ik zou kunnen doen de komende dagen, zijn de plannen alweer bijgesteld. Te harde wind de komende dagen, is het oordeel van de mannen. In Italië wordt een plekje gevonden waar nog wel gevlogen kan worden. Dus tuffen we de volgende ochtend voor dag en dauw weer richting Italië; dezelfde route terug die we twee dagen geleden hebben afgelegd maar dan in tegengestelde richting.

De paragliders hebben contact gelegd met een Italiaanse vliegschool en afgesproken bij het dorpsplein in een klein plaatsje. Vandaaruit brengt de contactpersoon hen met een busje omhoog de berg op, dwars door een natuurgebied. Voordat ik het goed en wel in de gaten heb zijn de mannen verdwenen en sta ik alleen met de andere vrouw uit het gezelschap met wie ik het gelukkig goed kan vinden. We rijden naar het adres van de camping die we hebben doorgekregen. De wegen worden smaller en smaller en vertonen steeds meer gaten en bobbels in het asfalt. We rijden achter elkaar aan een steile bergweg op. Het is een heel avontuur. Uiteindelijk komen we uit bij een camping midden in de natuur. Het echtpaar dat de camping runt is uitermate hartelijk. Er staat koffie klaar en er is een mandje met vers fruit uit de omgeving. Het restaurant zit helaas dicht. Het is wel mogelijk om pizza te laten bezorgen en ook de bakker komt langs met broodjes.

We zetten de tentjes op in een ruime cirkel. Het ziet er een beetje uit als een padvinderskamp. De mannen hebben lekker gevlogen vandaag. Helaas is voor morgen te harde wind voorspeld.

De weersvoorspelling komt uit: het waait te hard. De eikels kletteren op het dak van onze camper. Frans en ik maken een prachtige wandeling naar de top van de Monte Fribourg op 1.400 meter. Op de top hebben we zicht op de besneeuwde bergen van Zwitserland aan de ene kant en de Povlakte aan de andere kant. We kunnen echt heel ver kijken.

IMG_20170910_171150 IMG_20170911_130755 IMG_20170911_131319

 

 

 

 

IMG_20170912_144943 IMG_20170912_144954 IMG_20170912_145155

 

 

 

 

IMG_20170915_130022 IMG_20170913_160801 IMG_20170913_160748

 

 

 

 

We nemen afscheid van de vriendelijke camping en rijden naar een ander stukje Italië waar ook veel wordt gevlogen. Hetzelfde ritueel herhaalt zich: de mannen gaan vliegen en de vrouwen slaan het kamp op. Alle bagage en de tenten zitten in onze camper gestouwd. ’s Avonds zitten we lang buiten. Overdag maak ik uitstapjes met de andere vrouw waarbij we naar een meer rijden, samen lunchen, een beetje zwemmen en stadjes bekijken. Het vliegweer is niet al te best. Meer dan een paar voorzichtige glijvluchtjes zitten er niet in.

Omdat het weer niet vliegbaar is gaat plotsklaps iedereen naar huis. Ik moet er even aan wennen om weer alleen te zijn met Frans. Alweer een onverwachte wending.
We maken een mooie wandeling over een pelgrimspad dat van Canterburry in Engeland naar Rome loopt. Tegen de avond rijden we alvast een stukje huiswaarts. We komen terecht in het Zwitserse Evolene gelegen in het Val D’Herens. Hier zijn we in 2011 ook geweest. We nemen ons voor om nu de wandeling te maken die we toen niet hebben kunnen maken.
Het is zwaar bewolkt en af en toe vallen er wat droge sneeuwvlokjes uit de lucht. We klimmen naar een groenblauw meertje waar we picknicken. Daarna gaat de tocht verder door een stukje bos, totdat we boven de boomgrens komen. Naar alle kanten hebben we uitzicht op grillige bergtoppen. Ons einddoel is een houten kruis dat boven op de top staat. Voldaan en moe ga ik bij het kruis zitten. Ik heb het gehaald! De afdaling gaat snel en we zijn voor het echt gaat regenen terug bij de camper.
We rijden weer een stukje huiswaarts. Bij het meer van Geneve staat een enorme file en we houden het voor gezien voor vandaag. We gaan op de camping van Villeneuve staan, waar Frans al eens eerder heeft gestaan. De regen komt met bakken uit de hemel.

 

IMG_20170917_124255 IMG_20170917_125016 IMG_20170917_135210 IMG_20170918_121504 IMG_20170918_125846 IMG_20170918_133653

 

 

 

 

 

 

 

Als laatste etappe gaan we naar Bern. Een verrassend mooie, oude stad met smaragdgroene rivier. Helaas zit het Einstein museum dicht. Voordat we huiswaarts keren lopen we nog even langs het Zwitserse parlement. Rond drie uur vertrekken we uit de stad en de reis verloopt voorspoedig. Helaas hebben we bij Keulen door wegwerkzaamheden bijna een uur vertraging. De laatste hobbel is een wegafsluiting bij Wesel, waardoor we een heel eind binnendoor moeten rijden. Half één zijn we weer THUIS.

 

Woordkeus

Op de lagere school zat ik met een gehandicapte jongen in de klas. Hij zat in een rolstoel en had hele kleine beentjes. Hij was vaak weken niet op school, dan was hij ziek of lag hij in het ziekenhuis. Toch hoorde hij er helemaal bij. Als we tikkertje deden, reed hij ons achterna in zijn rolstoel. Hij was er heel behendig mee.

Het was heel gewoon om hem gehandicapt te noemen. Toen het op een gegeven moment niet meer gepast werd gevonden om iemand als ‘gehandicapt’ te betitelen en het correcter werd gevonden om te spreken over ‘iemand met een beperking’ vond ik dat eerst dan ook geneuzel van woorden. Wat maakte het uit hoe je het noemde, als je het maar respectvol deed, vond ik.
Ik moest hier ineens aan terugdenken toen een arts in het ziekenhuis tegen me zei dat ik met mijn arm met lymfoedeem levenslang gehandicapt zou blijven. Het woord ‘gehandicapt’ dreunde bij me binnen. Het klonk vreselijk dramatisch, onveranderlijk en niet op mij van toepassing. Later toen ik buitenstond bedacht ik dat ik me absoluut niet gehandicapt voel, maar dat ik wel beperkingen ervaar met mijn arm. Ik kan geen zware dingen tillen, niet op mijn rechterzij liggen of in de zon zitten met mijn arm. En voor het eerst voelde ik dat het woord ‘beperking’ zoveel prettiger aanvoelt dan het woord ‘gehandicapt’ en ook zoveel beter van toepassing lijkt. Ik ervaar mezelf zeker niet als gehandicapt, maar ik heb wel een lichte, fysieke beperking. Dat voelt kloppend. Het is net of een handicap je hele identiteit raakt, terwijl een beperking gewoon iets is dat je naast je vele andere eigenschappen hebt.

Is het erg om een lichte, fysieke beperking te hebben? Absoluut niet. Ik weet natuurlijk niet hoe het is om een zware, fysieke beperking te hebben, maar mijn beperking doet een beroep op mijn creativiteit. Juist doordat ik net niet alles kan, word ik geprikkeld om tot een creatieve oplossing te komen. Om iets te verzinnen waardoor het toch lukt. Natuurlijk kan ik ervoor kiezen om iets niet meer te doen of om hulp in te roepen van iemand, maar de meeste voldoening haal ik uit een zelfbedachte oplossing. Dat geeft kracht.

Ook het gezin van mijn vriendin, die in januari het ernstige herseninfarct heeft gehad, is volop bezig met het bedenken van oplossingen om het leven weer zo aangenaam mogelijk te maken. Dat vraagt aanpassing, doorzettingsvermogen en creativiteit. Ik ben trots op hoe ze het samen aanpakken.
Toen ze een vakantie aan zee boekten in een hotel dat geschikt is voor rolstoelers, pakten Frans en ik de camper en reden naar hen toe om hen te verrassen. In een ‘strandrolstoel’ met dikke, luchtbanden duwden we onze vriendin langs de kustlijn. Ze had veel bekijks. Vooral kinderen vonden de rolstoel interessant en wilden hem graag uitproberen.
We lachten, praatten, genoten van de zon op een terrasje, hebben lekker samen gegeten, namen een duik in zee en wandelden over het strand. We hebben zelfs samen gevliegerd. Allebei met onze goede hand: ik met mijn linkerhand en mijn vriendin met haar rechterhand samen dezelfde vlieger besturend. Dit zorgde voor hilarische taferelen.
Na afloop appte ik dat we het gezellig hadden gevonden als vanouds. Ik twijfelde over dat woord ‘vanouds’. Misschien was het pijnlijk voor hen omdat het helemaal niet als vanouds was. Dat hun hele wereld op de kop staat en alles anders is dan een jaar geleden toen mijn vriendin alles nog kon.  Maar wat wij bedoelden was dat we ondanks de ernstig fysieke beperkingen van onze vriendin gewoon als vanouds plezier hadden gemaakt. De omstandigheden waren dan wel veranderd onze vriendschap was nog als vanouds. Daar was niets in veranderd.

Göttingen

Toen Frans voor tien dagen naar Oostenrijk vertrok om een paragliding cursus te begeleiden, besloot ik om niet mee te gaan. Door alle vakanties van ons had ik het gevoel dat ik niet verder kwam dan inpakken, uitpakken, wassen en boodschappen doen. Ik had geen rust en inspiratie om te schrijven. Een week alleen zou me de gelegenheid geven om te beginnen aan mijn tweede boek, een boek waarin ik mijn talrijke jeugdherinneringen wil opschrijven.

De eerste twee dagen moet ik afkicken van Frans zijn vrolijke aanwezigheid; daarna vind ik het heerlijk om het rijk voor mij alleen te hebben. Geen schema’s, geen eettijden om rekening mee te houden, geen paragliding rotzooi in huis. Lekker opstaan en eten wanneer ik daar zin in heb. Het bevalt me goed en ik vind eindelijk weer de rust om te schrijven.

Als Frans echter meldt dat hij na tien dagen thuis zal komen om direct de volgende dag weer te vertrekken voor een paar dagen werk in Duitsland, merk ik dat ik weer verlang naar zijn gezelschap. Nu moet ik naast de konijntjes ook nog Frans missen.
Maar misschien kan ik wel mee naar Duitsland? Overdag als Frans aan het werk is zou ik in de camper kunnen schrijven en ’s avonds zouden we leuke dingen kunnen doen. Ik google wat op de omgeving van Göttingen en kom uit bij een camping aan de Seeburger See in Seeburg. Het is stralend weer en ik zie mezelf al liggen met een boekje aan de oever van het meer. ’s Avonds lekker zwemmen met Frans of een rondje om het meer fietsen. Frans vindt het een uitstekend idee.
Dus reserveer ik de camping en overleg met de collega van Frans of hij het een probleem vindt om Frans ’s ochtends op te halen in Seeburg om dan samen naar Göttingen te rijden. Gelukkig blijkt de collega het ook gezellig te vinden dat ik mee ga en is hij zeer coöperatief.
Er is eigenlijk maar één nadeel en dat is dat we de kwart finale van het EK vrouwenvoetbal in het Graafschap stadion in Doetinchem missen. Een vriend van ons had ons hier lang geleden al voor uitgenodigd. Gelukkig wisten we op dat moment nog niet dat de leeuwinnen de kwartfinale zouden halen om later zelfs Europees kampioen te worden.

Op het moment dat we naar Göttingen vertrekken begint het te regenen. We rijden door een mist van regen en opspattend water. De Tomtom signaleert dat de snelweg tussen Emmerich en Rees is afgesloten en leidt ons via de kleinst mogelijke sluipwegen naar Isselburg waar we de Autobahn op kunnen. De reis vordert langzaam. Er staan veel files en door het slechte zicht kunnen we niet hard rijden. Als we onderweg pauzeren voor een kopje koffie en thee, zien we op een scherm het Duitse nieuws dat voor het grootste deel in beslag genomen wordt door het noodweer in Midden-Duitsland. Vooral in Niedersaksen tussen Hannover en Kassel is het raak. We zien ondergelopen straten, modderstromen, drijvende auto’s en omgevallen bomen. Precies het gebied waar wij naar onderweg zijn….

We arriveren rond half acht bij de camping waar de regen nog immer hard uit de hemel valt. De camping eigenaar vertelt ons dat het al meer dan zesendertig uur achter elkaar regent. Hij had voor ons een mooie, ruime plek gereserveerd, maar helaas heeft hij ons moeten verplaatsen, want dat veld staat nu onder water. Er zijn twee grote pompen aanwezig om het water af te voeren en de camping zo goed en zo kwaad als het gaat droog te houden. De zandzakken liggen klaar voor het geval het riviertje gaat overlopen. Het spant erom.

IMG_20170725_180403 IMG_20170725_203803 IMG_20170726_182759

 

 

 

 

We vinden een plekje op een modderig veld. Helaas zijn we ons matje in een eerdere modderactie verloren en is het er nog niet van gekomen om een nieuwe te kopen. Frans komt er bovendien achter dat hij maar één slipper bij zich heeft. We proberen modder en nattigheid zo goed mogelijk uit de camper te houden. Het wordt manoeuvreren op de vierkante meter. Met het gezellige geruis van de regen vallen we langzaam in slaap, terwijl ik mijn vingers kruis en hoop dat de regen zal ophouden en de oevers van de rivier het houden vannacht.

Frans trekt zijn nette werkkleding aan en we poetsen zijn zwarte schoenen, hij stroopt zijn broek omhoog tot zijn knieën en houdt zijn zwarte schoenen in zijn hand, terwijl hij door de enkeldiepe modder waadt. Zijn collega staat bij de ingang van de camping te wachten. Het regent nog steeds.
Ik draai me nog een uurtje om in bed. Daarna zet ik een kopje thee en installeer de laptop op het tafeltje. Het kan allemaal net. Ik zit op het bed in kleermakerszit en type er lustig op los. Ik vraag me af wat de overburen, die tegenover me in hun voortent zitten, van me denken. Ze hebben alles keurig geordend en moddervrij weten te houden, terwijl onze camper is veranderd in een soort rovershol met een uitgeklapt bed, een tafeltje, kledingkratten, een pan met water, een laptop en modderige schoenen. Na een paar uur voel ik me net een marmot die zich voor de winterslaap heeft teruggetrokken in zijn hol. Ik besluit dat het tijd wordt om mijn hol te verlaten. Ik heb trek gekregen en moet op zoek naar voedsel. Helaas zijn we gisteravond vergeten ons in te schrijven voor de broodjes op de camping. Vandaag is er geen extra brood; alles is op. Gewapend met plu wandel ik door Seeburg op zoek naar de bakker. Ik zie het kleine winkeltje bijna over het hoofd. Het licht is uit en het maakt een verlaten indruk. Op een vergeeld kaartje zie ik de openingstijden: van half zeven tot half twaalf. Het is inmiddels één uur en ik heb best wel trek.

Terug in de camper inspecteer ik onze voorraad en bak een omelet van een paar eieren met tomaat en ham. Daarna kook ik de pruimen die ik van mijn ouders heb gekregen en verorber deze samen met een bakje kwark gemengd met vanille vla. Ik kan er weer tegen aan.
Rond een uur of vier wordt het eindelijk bijna droog. Ik heb dan de hele dag zitten typen en ben wel toe aan wat beweging. Ik trek mijn regenpak aan en fiets een rondje langs het meer. Op sommige plaatsen is het fietspad ondergelopen en het is spannend of ik er doorheen zal komen met de fiets zonder al te nat te worden.

Tegen de tijd dat de mannen me op komen halen schijnt er een waterig zonnetje. Op mijn verzoek rijden we richting Duderstadt; een middeleeuws stadje met prachtige vakwerkhuizen. Het is er bijna uitgestorven en we hebben moeite een restaurant te vinden. Als we na afloop bij de ijssalon een ijsje willen eten is deze al gesloten. De serveerster gaat echter overstag voor de charmes van Frans en geeft ons lachend een hoorntje terwijl ze in de koelkast kijkt welke ijssoorten er nog zijn. En zo likken we even later aan een bolletje ijs.

De volgende dag verloopt ongeveer hetzelfde als de dag ervoor met als enig verschil dat ik broodjes heb besteld op de camping. Het regent. Ik werk aan mijn boek. De mannen zijn werken in Göttingen. ’s Avonds halen ze me op en neemt de collega van Frans ons mee naar een gezellig restaurant in het centrum van Göttingen, dat een levendige studentenstad is.
Vrijdag zet ik mijn klapstoeltje voor de camper in de modder en geniet van het bleke zonnetje. Ik vorder goed met mijn boek en ga ’s middags een rondje fietsen. Dan komt een spannend moment. Zal ik weg kunnen rijden met de camper of moet ik hulptroepen inschakelen. De hele week heb ik gezien hoe campinggasten probeerden weg te komen uit de zuigende modder. Soms lukte het met behulp van de buren die met z’n allen stonden te duwen, soms moest er een trekker aan te pas komen om de caravan of camper los te trekken.

Ik ga Frans ophalen in Göttingen, want de collega wil graag direct na het werk naar huis rijden. Ik maak de camper rijklaar, doe een schietgebedje en rij zo rustig als ik kan het modderige veld af. Ik voel de wielen een beetje slippen en glibber wat heen en weer, maar het lukt om vaart te houden en ik merk dat de wielen langzaam grip krijgen. De buren steken een duim op. Dat heb ik goed gedaan.
Aangekomen bij het bedrijf krijg ik een rondleiding door het grote, verlaten gebouw. Op vrijdagmiddag gaat iedereen hier om half vier naar huis, behalve dan de twee Nederlandse bikkels die tot half zeven doorgaan om het werk af te ronden. De hal is van natuursteen en zo groot dat Dolfijncoaching dit een prima cursusruimte zou vinden. Er zijn ruimtes met honderden computerschermen en bureaus waar je achter kan staan; de nieuwe manier van werken.

En dan is het weekend en schitterend weer. Door de rollende gele velden en de groen beboste heuvels fietsen we over verlaten landweggetjes naar Eichsfeld dat precies op de oude grens van West- en Oost-Duitsland ligt.  We gaan naar het ‘Grenzlandmuseum’. Een museum dat het verhaal vertelt van de grens die Duitsland doormidden sneed en wat dat betekende voor de omwonenden. Indrukwekkend zijn de videofragmenten met ontsnappingsverhalen van overlevenden. In de jaren zeventig was er geen grensovergang en kon West-Berlijn alleen via de lucht worden bereikt. Begin jaren tachtig werd er bij Eichsfeld een grensovergang gemaakt, waardoor bewoners van West-Duitsland op bezoek konden gaan bij hun familie in het oosten. Inwoners van Oost-Duitsland moesten zes weken van tevoren een uitreispas aanvragen, die echter meestal zonder opgaaf van reden werd geweigerd.
Ik herinner me dat ik in 1988 met atletiek vereniging ‘Het Haasje’ in Berlijn was. We klommen op houten stellingen om over de bont beschilderde muur heen te kunnen kijken. Dat maakte indruk. We zagen een groot niemandsland met wachttorens waarin militairen met grote geweren ons beloerden vanachter hun verrekijkers. Op de oever van rivier de Spree stonden witte, houten kruisen voor alle mannen, vrouwen en kinderen die de vlucht via de rivier met hun leven hadden moeten bekopen.
De grens was niet een simpele lijn, maar een gebied van vijf kilometer breed, dat doorkruist moest worden om het vrije Westen te bereiken. Er waren hoge hekwerken die beveiligd waren met licht- en geluidsignalering, er waren honden die je konden grijpen en overal lagen mijnen, die je benen konden versplinteren. Bovendien speurden de grenswachten het gebied af vanuit hun wachttorens.

We fietsen een stukje langs de oude grens waar de grote metalen hekwerken en wachttorens bewaard zijn gebleven als herinnering aan een duister verleden. Ik vind het net als in 1988 nog steeds indrukwekkend.
We eten flamkuchen op een terras in Duderstadt en fietsen dan terug naar de camping. De laatste dag is het zonnig en we nemen nog even een duik in de Seeburger See, voordat we terugrijden naar huis. Het was een heerlijke combi.

IMG_20170728_153153 IMG_20170728_153137 IMG_20170726_185547

Missen

Vorige week vrijdag hebben we onze konijntjes naar konijnenopvang Flappus in Zwolle gebracht, die een passend tehuis voor ze gaat zoeken. Ik mis ze verschrikkelijk. Gisteravond heb ik foto’s en filmpjes zitten kijken, die we in een ontelbare hoeveelheid hebben gemaakt om alles van de konijntjes zoveel mogelijk vast te leggen. Dat maakte het gevoel van missen echter niet minder. In tegendeel het vervulde me met een droevige melancholie en weemoed.

Iets dergelijks overkwam mijn vriendin die in januari een herseninfarct heeft gehad en nu weer thuis woont. We waren in gesprek toen haar blik ineens op een cadeau viel dat we haar hadden gegeven: een bon voor een nostalgisch verrassingsweekend. Opstandig zei ze: ‘die bon moet weg, er is niets nostalgisch meer, dat is voorbij.’ De herinneringen aan een vrolijk, ongedwongen verleden waren te pijnlijk in contrast met het heden. Een pijnlijk besef dat het nooit meer zo wordt als het was, terwijl dat wel je diepste wens is. Dat is denk ik missen.

Missen heeft te maken met vasthouden aan een dierbaar verleden. Alles verandert voortdurend, maar als je iets of iemand mist wil je die verandering niet accepteren. Je wil dat alles bij het oude blijft. Mensen die gemakkelijk loslaten zullen minder missen denk ik. Zij zien eerder de nieuwe mogelijkheden die de verandering biedt en zijn dankbaar voor het moois dat hen ten deel is gevallen.
Toen ik boodschappen ging doen voor mijn vriendin kocht ik een bos zonnebloemen. ‘Voor een zonnige toekomst,’ zei ik tegen haar, ‘en die gaan we samen creëren.’ Als verleden en heden te pijnlijk zijn, richt je dan op de toekomst. Kijk of er nog iets moois voor je in het verschiet ligt. Het was het enige dat ik als troost kon bedenken.
De kleine konijntjes hebben me ontzettend veel vreugde gegeven. Ik vond het zo heerlijk als ze hun zachte, warme lijfjes tegen me aanduwden om geaaid te worden of als ze nieuwsgierig aan mijn voet snuffelden. Ik genoot ervan als ze acrobatische capriolen uithaalden, als ze luchtsprongetjes van vreugde maakten en als een dolle de trap op renden, ik vond het grappig als ze op de vensterbank zaten en naar buiten keken en ze als een grote kluwen konijnlijfjes onder een klein krukje lagen, ik genoot zelfs van ze als ze aan de trap knaagden of op de keukenvloer plasten. Ik vond het heerlijk om te zien dat ze zich op hun rug gooiden, iets wat een konijn alleen doet als hij zich heel blij en veilig voelt. Ik voelde vreugde als ze elkaar wasten, over elkaar heen sprongen of lekker lui gingen liggen.

We hadden onze keuken – tot afschuw van sommige vrienden die het maar een vieze bende vonden – omgetoverd tot een waar konijnenparadijs met dozen om in te schuilen of op te springen, lekkere warme dekentjes, hout om aan te kluiven en geurig hooi. Iedere ochtend sneed Frans een sappige wilgentak van de boom en legde die op de grond in de keuken. Het was zo leuk om te zien hoe gezellig ze er met z’n allen van knabbelden; één gezellige konijnenfamilie.

Natuurlijk begreep ik ook wel dat dit idyllische tafereel niet eeuwig kon duren. De konijntjes groeiden als kool en bij het boodschappen doen werden mijn fietstassen grotendeels gevuld met verse andijvie, witlof en bospeen. Ook kocht ik potjes peterselie en basilicum die ze tot aan de grond toe afknaagden. De keutels werden steeds groter en talrijker. Het hok was ‘s ochtends gevuld met een flinke laag, stinkende urine. Ik was veel tijd kwijt met schoonmaken. Het was erg vermoeiend dat ik telkens als ik de deur open deed moest opletten dat ze niet ontsnapten. En natuurlijk, waar veel mensen me lachend aan herinnerden, dat het niet lang meer zou duren voor ze geslachtsrijp waren en elkaar zouden gaan bevruchten.

Nu ik zoveel liefde en aandacht in ze had gestoken wilde ik maar één ding: dat ze een gelukkig leven zouden krijgen. Stichting Flappus bood hiervoor de beste garantie. Konijnenopvang Flappus heeft ruime kennis en ervaring met het plaatsen en koppelen van konijnen én niet onbelangrijk een landelijk dekkend netwerk. Ze vangen alle dieren op die op de één of andere manier niet bij hun baasjes kunnen blijven, ook degenen die ergens zijn achtergelaten of die zijn verwaarloosd en zorgen ervoor dat ze een fijn nieuw tehuis krijgen met een kameraadje, ruimte en goede zorg.

Onze Ceasar heeft al een fijn plekje gevonden in een grote ren samen met vijf andere konijnen en heel lieve baasjes. Voor zijn zeven zusjes hoop ik dat ook zij spoedig een fijn thuis vinden. Ja, Lana heeft acht kleine vrouwtjes gebaard (Ceasar is ook een vrouwtje). Een unicum in de konijnenwereld.

Ik houd van bijna alle dieren, maar konijnen met hun sociale, zachtaardige karakter passen het best bij mij. Over honden moet je de baas spelen, ze moeten luisteren en doen wat  je zegt en dat spreekt me niet zo aan. Ik val meer voor het eigenzinnige, autonome karakter van een poes, die alleen bij je komt omdat zij het wil. Maar een poes is een roofdier en dat vind ik dan weer minder. Ik houd van het speelse, ondernemende en nieuwsgierige van een konijn. Ze zijn vriendelijk, tenzij ze zich in het nauw gedreven voelen, dan kunnen ze verrassend sterk uit de hoek komen. Misschien lijk ik wel op een konijn en spreken ze me daarom zo aan.

Als ik thuiskom van het bezoek aan mijn vriendin is de keuken leeg en kaal. We hebben de vloer uitbundig gesopt en op de plaats van het hok staat nu weer een tafel met vier stoelen. Op de koelkast hangen de foto’s van de verschillende konijntjes met daaronder hun namen: Ceasar met zijn bruine hoofdje, Twinnie met het vlekje op de neus, kleine, bruine Lucca, witgrijze Snow met witte puntjes op haar oren, relaxte Lazy, ondernemende Jumpy, voorzichtige Tommie en Stripe met het streepje op haar neus. Ik ben er nog niet aan toe ze weg te halen.

Missen en houden van zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je mist iemand die je dierbaar is. Iemand waar je een hekel aan hebt kun je missen als kiespijn. Soms mis je iets pas als het er niet meer is, zoals je gezondheid. Je denkt niet voortdurend: wat fijn dat ik kan lopen, maar als je het ineens niet meer kunt, mis je het enorm.
Ik hou van de konijntjes. Ze zijn me dierbaar en de consequentie is dat ik ze mis. Alleen de foto’s en de afgeknaagde kozijnen en deurposten zijn als tastbare herinnering achtergebleven aan deze vreugdevolle periode die ik voor geen goud had willen missen.

Mocht je een goed doel willen steunen, doneer dan aan Stichting Flappus. Of verwijs naar hen door als iemand een konijn zoekt.

 

Verrassing

Toen ik opstond en door het slaapkamerraam naar buiten keek, zag ik drie witte donsballetjes door de tuin huppelen. Ik trok snel wat kleren aan en sprintte naar beneden. Drie wit met bruin gevlekte minikonijntjes doken onder de compostton. Daar vond ik de ingang van het hol, dat Lana vakkundig en geheel buiten ons medeweten om had gemaakt om haar jongen te krijgen.

Ik had wel een vermoeden gehad, toen ik op een vroege lentedag een klein, bruin konijntje om Lana heen zag dansen. Ik had de mensen die voor Lana zorgden toen we op vakantie waren wel geïnformeerd, maar ze hadden niets bijzonders gemerkt. Nee, er was geen nestje. Nee, Lana had geen jonkies gekregen tijdens onze vakantie, zo werd ons verzekerd. We hadden zelf de tuin doorzocht op holen en niets kunnen vinden. Nou dan zou het wel niet zo zijn, dachten we nog. Maar het was dus toch waar. Alleen had Lana haar kleintjes heel goed voor ons verborgen gehouden.

Mijn moedergevoelens werden direct geactiveerd toen ik de kleintjes in de tuin zag rondspringen en ik trof maatregelen om de konijntjes – die zich toch al weken zonder mijn bemoeienis prima hadden weten te redden – te beschermen tegen vraatzuchtige katten en roofvogels. Ik was bang dat de mini’s door het gaas zouden glippen naar het terrein van de buren, of nog erger: naar het hondenuitlaatveld achter ons huis. Ik hing het net dat we altijd gebruiken om te voorkomen dat er bladeren in de vijver vallen, zo goed en zo kwaad als het ging in een struik, maar ik was er niet gerust op.

Ik stelde Frans op de hoogte via de app. De hele middag waren we in touw om de konijntjes te vangen. Ik dacht eerst dat het er drie waren, maar er bleken er zes in het hol te zitten, dat Frans voorzichtig had uitgegraven. Telkens als we een konijntje te pakken kregen, sloot ik hem op bij zijn kameraadjes op het toilet, het enige vertrek dat ik hermetisch kon afsluiten.

IMG_20170521_195331 IMG_20170521_175234 IMG_20170521_180318

 

 

 

 

Toen we dachten klaar te zijn, zag ik een klein bruin konijntje onder de heg wegduiken. Hij had een schutkleur en was moeilijk te traceren. In onze zoektocht naar het bruine konijntje vonden we nog een witte, die onder de heg heen en weer rende. Omdat het echt niet lukte deze twee konijntjes te vangen, bedachten we dat ze waarschijnlijk naar het hol zouden terugkeren, als ze dachten dat het veilig was. Daarom legden we een buis in het hol en besloten af te wachten. Een uurtje later zat het witte konijntje met grijze oortjes in de buis en konden we het gemakkelijk vangen. Ik zakte uitgeput neer in een stoel.

Frans was de hele avond in touw om een hok te timmeren in de bijkeuken. Het idee was dat de kleintjes in het hok zouden verblijven en dat Lana er bij zou kunnen om ze te voeden. We moesten dus iets maken waar Lana wel in en uit zou kunnen, maar de kleintjes niet.

Zelfs in het kleine toilet had ik moeite de konijntjes terug te vinden, die zich hadden verschanst onder de toiletpot en achter het afvalemmertje.
In hun nieuwe verblijf zetten we een kartonnen doos met wat oude doeken erover en legden we warm hooi neer. Nu maar hopen dat Lana ze zou blijven voeden. Ik maakte me zorgen over het kleine, bruine konijntje dat vannacht geen eten van zijn moeder zou krijgen en helemaal alleen in het donker zat, zonder broertjes en zusjes en met een kapotgemaakt hol. Hadden we er goed aan gedaan de konijntjes te vangen of hadden we de natuur zijn gang moeten laten gaan?

De volgende ochtend zit het bruine konijntje in de buis in het holletje en kunnen we hem gemakkelijk pakken. Het gezin is compleet: bruintje met de zeven witjes.
’s Middags missen we echter alweer twee konijntjes, die blijkbaar ontsnapt zijn uit het hermetisch afgesloten hok. Hoe kan dat nu? Uiteindelijk vinden we de twee terug. Ze hebben zich uit angst tussen de muur en de verwarming omhoog gewrongen en zitten versteend tegen de muur gekleefd. Het is nog een heel karwei om ze daar weer weg te krijgen.

IMG_20170529_192521 IMG_20170529_190959 IMG_20170525_153605

 

 

 

 

’s Avonds als we thuiskomen van een verjaardag tel ik er maar vijf. Waar is de rest gebleven? We zoeken de hele bijkeuken af en ontdekken dat ze gemakkelijk over het door Frans getimmerde schot heen kunnen springen. Ze verstoppen zich in de kleinste hoekjes en gaten en houden zich muisstil. Al snel hebben we weer zeven konijntjes, maar waar nummer acht is blijft een raadsel.

Stress krijg ik ervan. Ik wil alle acht de konijntjes redden en vind het vreselijk dat we er één kwijt zijn.
We besluiten dat de bijkeuken geen veilige plaats is. We zullen ze verplaatsen naar de keuken. En zo zit ik met mijn neef, die een nachtje bij ons blijft slapen, ’s nachts om één uur nog een nieuw hok in elkaar te schroeven. Als ik eindelijk op bed lig en mijn ogen sluit zie ik allemaal witte konijntjes heen en weer springen.

De volgende ochtend vindt een kleine verbouwing plaats. We verplaatsen de keukentafel en de vier stoelen naar de woonkamer. Maken een groot hok in de keuken, leggen stro op de grond, plaatsen bakjes en doeken waar de konijntjes zich schuil kunnen houden en hopen dat dit voldoende zal zijn. Mijn neef ziet buiten in de tuin nummer acht zitten, hij loopt ernaar toe en grijpt de deugniet bij zijn vel. Een wondertje. We zijn weer compleet.

De kleintjes groeien als kool. In een week tijd zijn ze verdubbeld in omvang, net als hun poepjes, die eerst niet groter waren dan een minuscuul speldenknopje, maar nu toch al de omvang van een flinke peperkorrel hebben.
Voor Lana is het zwaar. Ze is erg mager en futloos, terwijl ze drie keer zoveel eet als normaal. Als ik met haar naar de dierenarts ga, blijkt ze hoge koorts te hebben. Ze denken aan een ontsteking van de baarmoeder. Ze krijgt een ontstekingsremmer, antibiotica en een infuus met een oppepper. Dit moet haar er weer bovenop helpen.

Het is erg mooi om te zien als Lana de jongen voedt. Ze springt het hok in en de kleintjes rennen direct op haar af, ze liggen vechtend en spartelend op hun rug te drinken, terwijl Lana er rustig boven blijft staan. We hebben ontdekt dat ze ze ’s avonds rond elf uur voedt.

Omdat de kleintjes graag buiten zijn, hebben we een ren voor ze gekocht. Ze liepen eerst wat angstig en onwennig rond, maar al snel maakten ze de meest wilde capriolen en zaten lekker gras te knabbelen. Ze zijn erg ondernemend.

IMG_20170601_151108 IMG_20170601_211725 IMG_20170601_211832

 

 

 

 

Een groot deel van de tijd besteed ik aan het knuffelen en verzorgen van de konijntjes die inmiddels namen hebben gekregen: Snow, Cesar, Tommie, Lucca, Lazy, Jumpy, Twinnie en Stripe. Ik ben erg blij met de verrassing van Lana: ze zijn zo schattig.

Mensen vragen wel of we ze alle acht willen houden. Nou, dat denk ik niet. Als ze een week of acht oud zijn, zullen we voor allemaal een fijn tehuis zoeken. Dus mocht je zo’n schattige witbruine hangoor willen, meld je dan bij ons.


 

Tandemvlucht

Het is er dan eindelijk toch van gekomen: ik heb een tandemvlucht in de bergen gemaakt met Frans. Veel mensen denken dat ik regelmatig samen met Frans aan de tandem hang, maar tot nu toe was het altijd bij twee korte liervluchtjes op het veld in Maurik gebleven.
Ik heb een leuk, maar inspannend fietstochtje achter de rug met iemand, die net als ik meer van fietsen dan van paragliden houdt, als we even zitten te kijken bij het landingsterrein van de paragliders. Frans wil nog een rustig tandemvluchtje maken en zoekt een vrijwilliger die met hem mee wil. Dat blijkt geen probleem, er zijn veel mensen die met Frans de lucht in willen. Als ik echter aarzelend lispel dat ik misschien wel mee wil, maakt iedereen ruim baan en moedigt me aan om mee te gaan. Ik twijfel. Ben ik niet te moe? Heb ik niet teveel honger? Is mijn kleding niet te luchtig?

De omstandigheden zijn ideaal wordt me verzekerd. Het zal een rustig avondvluchtje worden. Snel worden voor mij een helm en handschoenen geregeld, ik sprint nog even naar het toilet, prop een mueslireep naar binnen en dan neem ik samen met zeven anderen plaats in het busje dat ons met vliegende vaart omhoog de berg op brengt.

Het busje zet ons na zo’n twintig minuten af bij de startplek waar inmiddels een donkere lucht hangt. Het ziet er dreigend uit. Snel worden de schermen uitgelegd en Frans start één voor één iedereen veilig weg. Dan zijn wij aan de beurt. De startplek ligt er verlaten bij. Alleen wij twee zijn nog over. Frans maakt mijn harnas vast en checkt nog een keer extra of alles goed zit. Dan lopen we de berg af. Met een paar passen hangen we in de lucht en geniet ik van het uitzicht op de steile rotswand onder ons.

In plaats van het rustige glijvluchtje dat me is beloofd, gaan we voor mijn gevoel steeds hoger en hoger. Dat komt blijkbaar omdat er warme dalwind opstijgt. Ik wil echter naar beneden. Ik ben bang om steeds hoger te gaan en denk aan het verhaal waarbij een paraglider in een onweerswolk is gezogen tot een hoogte van 5.000 meter. Shit, denk ik, terwijl ik schuin achter ons een dreigend zwarte lucht zie. ‘Ik wil naar beneden’, zeg ik enigszins paniekerig met een ijl stemmetje, ‘ik ben bang dat we niet meer beneden komen.’ Frans lacht en zegt: ‘er is nog nooit iemand in de lucht gebleven, uiteindelijk kom je altijd weer op de grond terecht.’ Nou ik zal blij zijn als ik weer met beide benen op de grond sta.

We blijven maar rondcirkelen en de mensen op de grond zijn piepkleine stipjes. Ik vraag aan Frans of hij geen ‘oortjes kan trekken’, ik weet namelijk dat dat een techniek is die gebruikt wordt om sneller af te dalen (door al dat gepraat over paragliding denk ik er inmiddels behoorlijk wat vanaf te weten). Frans krijgt ‘de oren’ echter niet goed in het scherm. Normaal helpt de passagier mee door aan de lijnen te trekken, maar die kracht heb ik niet met mijn rechterarm. Dus moeten we gewoon geduld hebben, aldus Frans, die natuurlijk de rust zelve is.

En ja hoor, heel langzaam komt de grond dichter bij, kan ik uit mijn zitje komen en landen we met een kleine plof in het gras, waarbij ik een knielanding maak. Pfff, gelukkig, ik heb het overleefd.

Echt genoten heb ik niet van mijn eerste tandem met Frans, maar ik ga nog wel een keer met hem mee de lucht in. In tegenstelling tot de meeste tandempassagiers, vind ik de start het leukst en niet eng. Ik heb ook geen moeite met de hoogte en geniet van de vergezichten, maar controle freak als ik ben vind ik het vervelend om niet zelf te kunnen bepalen wanneer ik naar beneden ga, om zo afhankelijk te zijn van de omstandigheden, die ook nog eens onverwacht snel wisselen zonder dat je daar iets aan kunt veranderen.

Maar, als ik nog een keer een tandemvlucht maak, zal het met Frans zijn!

IMG_20170510_173840070b3984-de4d-4215-9a0f-be6be58038d9cfc1d836-cdec-468b-9d28-9f4fe00d2ca7

 

Vintgar kloof en de meren van Bled en Bohinje

De volgende ochtend rijden we via de Karawanken tunnel Slovenië binnen. Een klein uurtje later parkeren we de camper in de berm van een smal weggetje aan de rand van een klaterend riviertje. We picknicken op een kleedje in de berm, dan volgen we het pad dat ons naar de Vintgar kloof leidt. Via houten vlonders en smalle bruggetjes worden we over het groenblauwe water van de Radovna rivier geleid, die zich met stroomversnellingen door de smalle kloof perst. Het is hier redelijk druk met toeristen. Het is dan ook prachtig en echt de moeite waard.

IMG_20170502_130933IMG_20170502_130918IMG_20170502_132015

 

 

 

 

Hierna is het niet ver meer naar het beroemde meer van Bled. We kiezen een mooie plaats uit op de camping aan de rand van het meer. In de late middagzon fietsen we een rondje om het meer dat er betoverend uitziet. Ik vind het meer in werkelijkheid nog mooier dan op de foto’s en bekende plaatjes. Het meer heeft helder water en een eilandje met een kerk in het midden. Het water is magisch blauw. ’s Avonds zitten we op een vlondertje boven het meer en kijken hoe de ondergaande zon de wolken en lucht roze kleurt en dit weerspiegelt in het gladde water. Likkend aan een ijsje vind ik dit het toppunt van romantiek.

IMG_20170502_170146IMG_20170504_082738IMG_20170504_194522

 

 

 

De volgende dag rijden we via steile, smalle bergweggetjes naar het meer van Bohinje, dat verscholen ligt in de bergen. We nemen de gondel omhoog naar de berg Vögel vanwaar we een mooi uitzicht hebben op het meer en de omringende bergtoppen met sneeuw. Omdat er boven nog sneeuw ligt, kunnen we hier geen wandeling maken. We eten onze meegebrachte broodjes op en wagen we ons dan aan de afdaling, waarbij we 1.000 hoogtemeters moeten overbruggen. We volgen een supersteil pad over rollende keien, dat het nodige van mijn beenspieren vraagt. Het eerste deel van de wandeling zijn de bomen nog kaal en ligt er nog wat sneeuw op het pad, als we dieper het dal inkomen hebben de bomen pril groene blaadjes en wordt het steeds warmer. Aan het eind van de wandeling koelen we onze voeten in het ijskoude water van het meer.

De wolken hangen laag en het regent een klein beetje als we de volgende ochtend wakker worden. Het meer van Bohinje ligt er dromerig en stil bij zo in de zachte lenteregen. We maken een mooie, relaxte wandeling langs de rand van het meer en nemen een fluisterboot terug (motorboten zijn in verband met de vervuiling verboden). We eten vers gevangen forel bij een plaatselijk eettentje waar we een leuk gesprek hebben met de enthousiaste eigenaar die ons van alles vertelt over het leven in Slovenië en het voormalig Joegoslavië. Na het eten kom ik moeizaam op gang; ik heb spierpijn in mijn heupen van de lange afdaling van gisteren. Als een oude, stramme eend waggel ik naar de auto, terwijl Frans me uitlacht.

IMG_20170503_125746IMG_20170503_121231IMG_20170503_172529

 

 

Via een kronkelende bergweg rijden we langs de randen van Nationaal Park Triglav naar Kobarid, gelegen aan de andere kant van de Julische alpen. Onderweg pauzeren we ergens en eten heerlijke, verse forel. Voor € 7,50 krijgen we elk twee forse forellen op ons bord, daarna toeren we verder. We komen bij een wegomleiding en hebben geen idee meer waar we zijn, maar de route is mooi en dan doen we er gewoon wat langer over, uiteindelijk zullen we er wel komen.

Kobarid is bekend terrein. Hier zijn we vorig jaar al geweest. We fietsten van de camping naar het dorpje om wat inkopen te doen en koken bij de camper, terwijl zich een dreigend, zwarte lucht ontwikkeld. Na een intense regenbui, wandelen we naar de Kozjak waterval, die verscholen ligt in een grot. We trotseren de wiebelende hangbrug over de onwaarschijnlijk blauwe Soca rivier en genieten van de prachtige natuur.

IMG_20170503_162654 IMG_20170503_162332IMG_20170503_162149

 

 

IMG_20170505_175538 IMG_20170505_195556

IMG_20170505_175445

 

 

 

 

De rest van de dag besteedt Frans aan de voorbereidingen van zijn geplande vliegtocht. Morgen wil hij een magische tocht van meer dan 100 km vliegen, dit betekent dat de avond wordt ingevuld met kijken naar de weersvoorspellingen, het bestuderen van de windrichting, de regenkans en de zonuren. Dat de radio wordt opgeladen en afgesteld op de juiste frequentie, dat er mueslireepjes en appelsap worden ingepakt, evenals het plascondoom, de zonnebrandcrème en de zonnebril. De navigatieapparatuur wordt ingesteld, de hoogtemeter gecontroleerd en de kaart van het vlieggebied  wordt nauwkeurig in het hoofd geprent. Tenslotte legt Frans contact met een plaatselijke paraglider om informatie uit te wisselen en te weten te komen hoe hij op de startplek kan komen. Paragliden is nu eenmaal een sport die veel voorbereiding en concentratie vraagt. Morgen is de dag. Dan wil Frans zijn lang verwachte tocht van meer dan 100 kilometer vliegen. Hij zal uren in de lucht hangen en uiteindelijk zal ik hem ergens weer oppikken.

Althans dat was het plan. Maar als we de volgende dag wakker worden blijkt van de weersverwachting weinig te kloppen: de wind is sterker dan verwacht en waait bovendien uit een andere richting. Verder is het zwaar bewolkt en dan is er te weinig thermiek om een verre vlucht te maken. Daarom wordt besloten naar Tolmin te gaan en daar een rustig vluchtje te maken. In mijn opinie typisch voor paragliding: uren bestuderen op het weer waar uiteindelijk natuurlijk weer geen donder van klopt, zogenaamd geweldige omstandigheden die doodbloeden in wachten en teleurstellende glijvluchtjes, het altijd weer op het laatste moment bijstellen van de plannen. Maar dat mag ik natuurlijk niet zeggen. Ik houd wijselijk mijn mond, maar het is duidelijk dat het mijn sport niet is. Ik zou er stront chagrijnig van worden; van die continue wisselende plannen en omstandigheden.
Had ik me net ingesteld op een rustig dagje alleen op de camping, een leuke wandeling uitgezocht en een lekker boek klaar gelegd, belt Frans al om elf uur op of ik hem in Tolmin op wil komen halen met de camper. Dus pak ik alle spullen in, maak de camper rijklaar en rijd rustig via de slingerweg naar Tolmin waar ik net op tijd ben om Frans te zien landen. Na een kopje thee met gebak tuffen we richting Lijak waar cursisten, teamleden en instructeurs van Maurik Paragliding zich aan het verzamelen zijn voor de vliegweek in Slovenië.

DCIM100GOPROGOPR0058.JPG